Ada Christen

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ada Christen werd geboren op 6 maart 1839 in Wenen. Zij groeide in eerste instantie op in welvaart en financiële zekerheid. Vanwege zijn betrokkenheid bij de revolutie van 1848 werd haar vader veroordeeld tot meerdere jaren gevangenisstraf, aan de gevolgen waarvan hij jong zou sterven. Het gezin raakte daardoor verarmd. Christen werd op 15-jarige leeftijd actrice en trad toe tot een groep rondreizende acteurs. Ze trouwde met de Hongaarse edelman Sigmund von Neupar en keerde terug naar Wenen. Haar enige kind stierf in 1866, en haar eerste echtgenoot, geestelijk ziek, stierf in 1868. Haar eerste gedicht, “Lieder einer Verlorenen”, werd geschreven bij het sterfbed van haar man en gepubliceerd met de hulp van de schrijver Friedrich von Saarland. Aangemoedigd door vrienden begon ze rond deze tijd onder pseudoniemen te publiceren in tijdschriften. “Lieder einer Verlorenen” was erg populair en werd het jaar daarop opnieuw uitgegeven. In totaal publiceerde Christen vier poëziebundels. Ze schreef ook korte verhalen en schetsen over het overleven in de marge. In 1873 trouwde zij met de edelman Adalmar von Breden en Dit huwelijk stelde haar in staat om zich bij de Weense elite aan te sluiten en zo haar weg te vinden in de literaire cirkel waartoe ook Ferdinand von Saar, Friedrich Hebbel en Ludwig Anzengruber behoorden. De verergering van een eerder opgetreden zenuwziekte dwong haar om zich volledig uit het publieke leven terug te trekken. Kuuroorden en reizen naar Venetië, Menton en Berchtesgaden brachten geen verbetering. Christen leefde daarna een teruggerokken bestaan op het landgoed Einsamhof in Inzersdorf, waar zij op 19 mei 1901 stierf.

Elend

Hab oft nicht zurecht mich gefunden
Da draußen im Gedränge,
Und oft auch wieder wurde
Die Welt mir fast zu enge.

Dann liebt’ ich schnell und lebte schnell
Und schürte mein Verderben
Der Pöbel johlte – ich lachte
Zu meinem lustigen Sterben.

 

Im Concert

Die traurige Kindheit,
Des Vaters Tod.
Der Jugend Blindheit,
Die herbe Noth,
Die Wintertage,
Das dünne Kleid,
Die Sorg’ und Plage,
Das Seelenleid …
Die Gleichgiltigkeit,
Die schwer wie Erz,
Die schmerzlose Zeit –
Die mehr als Schmerz …
Das alles wogte,
Wieder vorbei,
Mit leisem Schluchzen
Und dumpfem Schrei,
Als deine Hand
Durch die Saiten glitt –
— — —
O, wie ich litt! –

 
Ada Christen (6 maart 1839- 19 mei 1901)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *