Alfred Schaffer

De Nederlandse dichter Alfred Schaffer werd geboren in Leidschendam op 16 september 1973 als zoon van een Arubaanse moeder en een Nederlandse vader. Schaffer studeerde Nederlandse Taal- en Letterkunde en Film- en Theaterwetenschappen alvorens in 1996 naar Zuid-Afrika te vertrekken, waar hij als docent verbonden was aan de Universiteit van Kaapstad. Tussen 2007 en 2010 was hij fondsredacteur van De Bezige Bij. In 2011 vertrok hij opnieuw naar Zuid-Afrika, waar hij als docent verbonden is aan de Universiteit van Stellenbosch. Hij debuteerde in 2000 met de dichtbundel “Zijn opkomst in de voorstad”, die werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en bekroond met de eerste Jo Peters Poëzieprijs. Zijn tweede bundel, “Dwaalgasten” uit werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. In 2003 verscheen de bibliofiele bundel “Definities en hallucinaties”. In het voorjaar van 2004 verscheen zijn eerste bundel bij De Bezige Bij, “Geen hand voor ogen”, die opnieuw werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Eind 2006 verscheen “Schuim”, die door een groep beroepslegers en critici werd verkoren tot de beste poëziebundel van dat jaar en werd bekroond met de de Hugues C. Pernathprijs. In 2008 verscheen “Kooi”, wederom genomineerd voor de VSB Poëzieprijs. Tevens werd deze bundel bekroond met de Jan-Campertprijs en de Ida Gerhardt Poëzieprijs. Zie ook alle tags voor Alfred Schaffer op dit blog.

Prooi

Ik heb de ruitenwissers aan mijn bruine huid is bruin
van alle zomerdagen. Dorpjes kraters reservaten
alles schuift voorbij, het is alsof ik door een tunnel jaag
met nat cement en aan het einde het beroemd licht
en heldere geluiden. Alleen er is geen tunnel, ik kan het
niet beschrijven. Mij rest ook weinig tijd ik doe alsof ik weet
van niets tot ik verstijf, maar dan is het natuurlijk al te laat –
een plank van vlees ik ril bij de gedachte, precies een rat
mijn staart een vette worm en daar een kater op de loer
vlak op de grens van mijn verstandelijk vermogen.
Kom tevoorschijn roept het beest ik zie je wel. Op dit punt
schrok ik vroeger wakker badend in het zweet, nu kan ik
erom lachen, ik gil het uit van pret alsof ik eeuwig
met vakantie was, zo zit ik hier te gillen.

 

En dan stopt het

De afgelopen dagen denk ik meer en meer
aan het eiland van mijn moeder
en het huis van haar vader,
het had blauwe buitenmuren en geen deuren,
zoals de meeste huizen aan de baai.

De zee,
het blauwe huis op het strand,
de boom in de keuken die men uit bijgeloof
niet had willen omkappen, er was zelfs
een gat gemaakt in het dak –
alles komt steeds meer op hetzelfde neer:

daar staat mijn vader,
maar nu zonder zijn vrouw of zijn schoonvader,
de enige blanke man in zee
en hij kan niet zwemmen.
Voetje voor voetje stapt hij, zonnebril op,
met een brede grijns door het ondiepe water.

Deze domme dagen zoek
of bedenk ik maar wat bij elkaar, met stomheid
geslagen.
Zo voorbeeldig, en dan stopt het.

 

 
Alfred Schaffer (Leidschendam, 16 september 1973)