De Nederlands dichter en neerlandicus Anton Korteweg werd geboren in Zevenbergen op 31 januari 1944. Zie ook alle tags voor Anton Korteweg op dit blog.
Zee
Ze is zo groot.
En, hoewel grijs in middels,
Zo mooi in haar groenblauwe jurk nog.
We mogen met z’n allen aan haar zitten,
nog steeds. Vindt ze niet erg.
We mogen er zelfs in, helemaal.
Merkt ze niet eens.
Ze is zo groot.
Haar kou gooit ons terug als een visje.
Bij het zien van een weegbree in een scheur van het asfalt
Een weegbree – drie ovale blaadjes –
gebroken uit een asfaltscheur
Nu je er toch bij stil moet staan,
wil je er niets van denken.
Of, moest het toch, iets als allicht,
de weegbree immers is heel algemeen
op asfalt, tussen puin en bij gebouwen.
Maar wat je ziet ben je natuurlijk zelf,
door je omgeving wreed gefnuikt maar niet
vergeefs naar volle wasdom strevend, toch,
de Zeeuwse wapenspreuk, zeg maar, maar anders,
zoiets, en anders is het die etterbak die steeds
waar je het niet verwacht z’n kop opsteekt
of, evenmin onaardig, ’t onweerlegbaar teken
dat het het leven is dat altijd wint.
Enfin, het is je blijkbaar niet gegeven
een overblijvend, veel voorkomend plantje
in z’n natuurlijke omgeving waar te nemen
als wat het is: gewoon een weegbree. Jammer.
Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)
Portret door Lia Laimbock, 1996
De Estse dichter Hasso Krull werd geboren op 31 januari 1964 in Tallinn. Zie ook alle tags voor Hasso Krull op dit blog.
De zee kabbelt zachtjes, als een deinende rivier
De zee kabbelt zachtjes, als een deinende rivier,
geen rivier, het is de zee, wolken deinen
boven een bos, een jeneverbesbosje, ze deinen als een rivier,
maar middenin zit een gat, in de wolken zit een gat
waar je witte hondsroosbloesems doorheen ziet,
nee, je ziet ze niet, nu lieg ik, maar
toch bloeit de hondsroos, de wolken deinen
en liegen zo met mij mee, dat de aarde zwart ziet,
het gras groen, de lelies geel,
de pioenrozen rood, dit liegen de wolken allemaal
en zodoende is de kunst van het liegen niet verlopen,
maar heeft, in tegendeel, een nog nimmer behaalde hoogte bereikt,
ze doet de zee kabbelen, de vogels zingen,
rode pioenrozen bloeien, de zee kabbelt zachtjes
en het is geen rivier, de rivier is hoog boven in de wolken,
die wolken liegen dat ze barsten, maar er zit een gat in.
In de bron drijven stuifmeel en graszaadjes
In de bron drijven stuifmeel en graszaadjes.
Een heldere bron. Als ik mijn arm met de kan uitsteek,
merk ik dat op het water ook een slak meedeint
en op een steen wacht een rode kikker, klaar om te vluchten.
Een heldere bron. Ik zie hoe dicht de bodem met algen is bedekt,
ze wervelen om de stenen als een zacht tapijt
met prachtige strepen. Ondertussen besluit de kikker
midden in het water te springen, hij doet een paar flinke slagen
en klautert er aan de overkant uit. Nu ben ik ontdekt
door de muggen, haastig schep ik met de kan ook de slak mee,
vlug maak ik de emmers vol, een paar groene
luizen en een spin badderen in het heldere water.
Het bronwater is schoon, het is als water uit een droom.
De droom van de aarde, helder en heel oud. Als een balans
met twee schalen haast ik me de heuvel op, dan drink ik,
met in mijn mond graszaadjes, het water uit een glas.
Vertaald door Iris Réthy en Jan Sleumer
Hasso Krull (Tallinn, 31 januari 1964)
De Nederlandse dichter en schrijver Alfred Kossmann werd geboren op 31 januari 1922 in Leiden. Zie ook alle tags voor Alfred Kossmann op dit blog.
Uit: Aschenbach’s onrechtvaardigheid
“Gustav von Aschenbach, de schrijver die volgens Thomas Mann’s verhaal in Venetië eerloos en op middelbare leeftijd stierf, had een belangwekkende maatstaf voor het achtenswaardige van kunstenaarslevens. Hij meende dat ‘wahrhaft gross, umfassend, ja wahrhaft ehrenwert nur das Künstlertum zu nennen sei, dem es beschieden war, auf allen Stufen des Menschlichen charakteristisch fruchtbar zu sein’.
Het is subtiel en voorzichtig uitgedrukt. De jonggestorven genieën, de vroege zwijgers en de artiesten van één werk hoeven zich er niet door beledigd te voelen, want op hun persoon wordt geen smet geworpen. Niet zijzelf, maar hun ‘Künstlertum’ wordt uit de elite van het ‘ehrenwerte’, het achtbare gestoten. Zijzelf kunnen heel achtenswaardig zijn geweest. Hun werk kan het nog altijd zijn. Hun kunstenaarschap, hun artistieke produktiviteit is het echter niet.
Er is voor Aschenbach’s stelling veel te zeggen. Al was het uitsluitend omdat de oud-wordende volhouders die er door worden geëerd toch al moeite hebben om zich in de publieke opinie tegen de vroege stervers te verweren. Voor hen zweet, inspanning, zorg een heel leven lang. Voor de anderen de pijnlijke zaligheid van één geweldig orgasme. Voor hen de ervaring dat hun volhouden verkeerd wordt uitgelegd, door jongere generaties enigszins betreurd, op zijn minst ietwat belachelijk gevonden. Voor de anderen roem zonder naijver bij vele generaties, de zekerheid van eeuwig jonge lokken, een lauwerkrans en een onoplosbaar geheim.
Het samenbrengen van de woorden ‘gross’, ‘umfassend’ en ‘ehrenwert’ geeft aan deze een sympathieke betekenis. Aschenbach is zonder twijfel een moralist, die met vooronderstellingen van esthetische en artistieke verdiensten een ‘Künstlertum’ in laatste instantie op buiten-artistieke gronden beoordeelt. Het zou dan ook flauw zijn om de drie woorden van elkander los te maken en te demonstreren dat men met hetzelfde gemak ‘groot’ kan noemen wat niet ‘achtbaar’ is, dat grootheid en achtbaarheid elkaar zelfs kunnen uitsluiten en dat niet het ‘umfassende’, het horizontale, maar het diep stekende, het verticale in de kunst aandacht verdient. Aschenbach heeft in zijn bepaalde zin volkomen gelijk. ‘Groot’ kan men worden door moeite te doen, door te woekeren met zijn talenten; dat men er achtbaar door wordt zal wel niemand ontkennen.”
Alfred Kossmann (31 januari 1922 – 27 juni 1998)
De schepper van Gustav von Aschenbach, Thomas Mann, op de cover van “Duurzame gewoonten”
De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Blaman werd geboren op 31 januari 1905 te Rotterdam. Zie ook alle tags voor Anna Blaman op dit blog.
Uit: Eenzaam avontuur
“Plotseling hielden ze beiden stil. Ze grepen elkaars handen, naderden elkaar en stonden roerloos, lijf aan lijf, wang aan wang, zonder elkaar te kussen…
Ik durfde niet meer in het licht te treden en liep weer tastend terug het donker in. Het kon me niet meer schelen waar ik terecht zou komen. Ik voelde me beschaamd, maar vooral zonderling ontdaan. Ik had niet mogen blijven kijken, ik had van mijn aanwezigheid blijk moeten geven; of beter nog, ik had me onmiddellijk, stil en kuis, moeten terugtrekken. Ik wist thans een geheim zonder dat te kunnen doorgronden. Ik had het idee dat me dat altijd op mijn ziel zou blijven drukken als iets onontwarbaars dat niet aflaten zou mij te intrigeren… Ik vond de weg naar het Toeristenhuis terug. Ik kwam diep in de nacht en doodmoe aan. Ik viel in een droomloze slaap, maar ’t was een slaap die me niet verkwikte. Later, veel later, toen ik me eens waarachtig ongelukkig voelde, Alide, sliep ik net zo. De volgende morgen hervond ik een stemming tussen onvree en verlangen. Het kwam niet in me op het blauwe paleis terug te zoeken om het met mijn herinnering te confronteren. Zelfs dacht ik er niet aan dat ik het op mijn wandelingen toevallig weer zou kunnen zien. Ik had het diep teruggedrongen tot in het oord van mijn geheimste leven en sprak er niet over. Zo was er veel dat ik beleefd en nooit gezegd had. Ik was bijvoorbeeld Winnetou geweest, edel, naïef en wijs. Ik was ook magiër geweest, kon me onzichtbaar maken en drong binnen in paleizen. Ik was ook mezelf geweest, maar op een fantastische wijze die geducht en prachtig was. Mijn waakdromen waren hymnen aan mezelf. Maar nu wist ik van een nieuwe hymne, niet aan mezelf gericht, duister en lotsbeslissend, en waarvan ik later de fatale zin peilen zou…”
Anna Blaman (31 januari 1905 – 13 juli 1960)
Portret door Yme Mary Bosma, 2004
De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Henk van Straten werd geboren in Rotterdam op 31 januari 1980. Zie ook alle tags voor Henk van Straten op dit blog.
Uit: Bidden en vallen
‘Voor honderd euro pijp ik je.’
De woorden vormden in eerste instantie geen coherente zin. Het waren zelfs geen woorden; slechts losse klanken zonder betekenis. Torn kneep in het lege blikje; het dunne metaal klakte. Ze keken elkaar een tijdje aan. De werkelijkheid leek te scheuren, van zichzelf te worden losgetrokken. Torn had het heet en kreeg het benauwd. Hij schrok toen zijn hand zijn adamsappel raakte; hij wilde zijn stropdas losser trekken maar er was geen stropdas. Het was zondag. Hij was een fles sap gaan kopen. Hij was op weg naar huis.
De jongen spuugde op de grond. Een kloddertje wit tuf, tussen zijn voortanden door, op het gebarsten asfalt. Zelfs dat spugen had iets moois, was soepel. ‘Ja of nee?’
Tom lachte. Een nerveus lachje. ‘Pardon?’
‘Pardon? Welke flikkertje zegt pardon? Ja of nee? Je hoorde me wel.’
‘Ehm, ik denk niet, dat ik.-’
De jongen praatte hem na, karikaturaal. ‘Ik denk niet, dat ik…’ Hij spuugde nog een keer, plaatste zijn linkervoet op het skateboard en zette af. ‘Ja, doe maar alsof.’
Tom bleef even zitten en veerde toen op. ‘Wacht even.’ Hij zei het met een raspende, wankele stem. En nog een keer. ‘Wacht even.’ De stem leek van vlak achter hem te komen, van iemand anders, alsof hij bij diegene op schoot zat. Toch zadelde het universum hém op met de consequentie; de jongen trapte op de staart van het board, kwam schrapend tot stilstand en keek hem aan. Hij zou kunnen opstaan en weglopen. ‘Laat maar,’ zou hij kunnen zeggen, en dan keihard wegrennen Maar hij zat hier nog, en hij vroeg: ‘Hoe heet je?’
‘Ik heet: gaat je geen kanker aan.’
‘Oké, prima, oké.’ Zijn oren suisden. Bezweet en duizelig. Droge mond. En daarnaast een gewaarwording die hij zelfs in gedachten niet durfde aan te raken; hij had een erectie.
‘Waar?’ vroeg hij. ‘Waar wil je het doen?’
‘Wat?’
Henk van Straten (Rotterdam, 31 januari 1980)
De Nederlandse dichter Josephus Egidius Eijckmans werd geboren in Gorinchem op 31 januari 1907. Zie ook alle tags voor Jozef Eijckmans op dit blog.
Passage inderdit
lang gewacht
met ouderdomspoëzie
de jonge gezichten om mij
heen
hebben het belet
weerzin tegen het verval (die
dooddoener)
heeft het belet
het licht van elke dichter
en van de hoge muziek (tijdeloos)
hebben het belet
de paradox (altijd redder in de nood)
heeft het belet
nu
dit uiteindelijk
(op eigen risico dan)
heeft het toegestaan
liet er mijn handen niet meer
van af
Jozef Eijckmans (31 januari 1907 – 12 november 1996)
De Duitse dichter en schrijver Marcus Roloff werd geboren op 31 januari 1973 in Neubrandenburg. Zie ook alle tags voor Marcus Roloff op dit blog.
carte
das flurstück, ein schönes
totales wie staude + blatt-
spreite + vorderhand
lebenslinien, später dann
quirlende weltallachse
bei umeå dort bei uppsala
(bei prinzipiell u.)
drehen die flüsse um
zerfließen wie wasser in tinte
auf dem gesteiften blatt
papier, ein schönes totales
wie teppichkanäle + fransen-
ekliptik + grün das grün
der verdrängung, es war
einmal selbstbildniswert
meyer heißen
will ich beziehungsweise mich klein
machen geduckt dem schicksal entrinnen
im windschutz der stube verborgen der
zweiten jahrhunderthälfte rauscht mir der
kopf von den gruben hinter den linien
loderte doch nur bohnensuppe der post-
kartenstapel vermoderte im gepäck mein
kopf ein feindsender ich alter rentner
ich pfeife auf meine ich sterbe an meiner
nachkriegsehe auf dieser pritsche auf
diesem heimatboden mit all seinen birken
& eichen gleicht sich aufs haar halb
europa halb tue ich als gelte es
durchzuhalten bis moskau.
Marcus Roloff (Neubrandenburg, 31 januari 1973)
De Amerikaanse schrijver Norman Mailer werd op 31 januari 1923 in Long_Branch, New Jersey geboren. Zie ook alle tags voor Norman Mailer op dit blog.
Uit: Oswald’s Tale
“When Valya was three years old, she fell on a hot stove and burned her face and was ill for a whole year, all that year from three to four. Her mother died soon after, and her father was left with seven children.
When they buried her mother, Valya’s father said, “Now, look at her and remember her.” He put them all around the coffin and told them again, “Try to remember your mother.” There they were, all seven children, dressed in black. Valya’s dress had an ornament like a small cross. She remembers that, and how all her brothers and sisters cried. Their mother had died giving birth to her eighth baby.
She passed away at a hospital fifty kilometers from where they lived, and when her mother felt she was at her last, she asked somebody to call Guri, her husband, and tell him that she wished to say a few words. So, she lay in bed waiting, her eyes on the door, and when she saw that door open, she was so weak she could only say, “Guri, please take care of our children,” and then she died. She couldn’t live a moment longer. Of course, she still comes back to Valya in her dreams.
While Valya was only the fifth child in this family, she was the second sister, so when her oldest sister left home a couple of years later, Valya had to take care of the house. It was a good family all the same, and they were kindhearted, and approximately everybody was equal. When Valya was seven, she could already bake bread in a stove where you had to use a flat wooden spade to insert your loaf of dough, and everybody was happy when she made her bread because it was tasty.
Her father was a switchman and worked on the Smolenskaya section of the Soviet rail system at a town called Pridneprovsk. Since his children had no older woman to help them now, Guri married again. And his children were not upset by this new wife but loved her, for she was a nice person, and they even called her Mama. She was very kind to them, even if she was not healthy and had been married twice already; but her only child, from her second marriage, had died and now this was a third marriage, and Guri and this new wife did not have children together.
It is possible the stepmother married Valya’s father so she wouldn’t have to stay on a collective farm but could live with a man who did not need a wife to work outside. Sometimes Valya wondered why he did marry her, because she was sick a lot, even hospitalized; but though she did not help so much as hoped, these children needed her to feel like a family, and so they waited each time for her to return from her sickness. She did care for Guri’s children.”
Norman Mailer (31 januari 1923 – 10 november 2007)
De Duitse schrijver Stefan Beuse werd geboren op 31 januari 1967 in Münster. Zie ook alle tags voor Stefan Beuse op dit blog.
Uit: Das Buch der Wunder
„Was glaubst du?«
Penny hielt den Stein genau vor die Sonne.
»Was glaubst du, wie viel Karat sind das?«
Sie betrachtete die Einschlüsse. Kleine Bläschen, winzige Äste in einem sattgrün strahlenden Meer.
Einschlüsse bedeuten nicht immer eine Wertminderung, hatte ihr Vater gesagt. Sie verleihen dem Stein oft erst seine Einzigartigkeit.
Penny drehte den Smaragd vor dem Licht. Er wog schwer in der Hand und wies ein lebhaftes Feuer auf.
»Was meinst du, was ist der wert?«
Sie zog einen Ärmel ihres Kleides über die Hand, befeuchtete das Stück Stoff über ihrem Zeigefinger und polierte damit eine Stelle, die stumpf geworden war von der Erde.
»Meinst du, wir sind jetzt gemachte Leute?«
Tom stieß Luft durch die Nase.
»Gemachte Leute.«
Er warf einen Blick auf das, was sie in der Hand hielt.
»Das ist Glas, Penny. Wahrscheinlich von einer Flasche.«
Seine Schwester kniff ein Auge zu, wie ihr Vater, wenn er am Werktisch saß und die Lupe vor das andere Auge klemmte.
»Sieh dir das an.«
Sie bewegte den Stein so langsam, dass jede Facette einzeln aufblitzte.
»Das ist ein echtes Prachtstück.«
Grünes Licht zitterte über ihr Gesicht, und Tom musste an dieses Bild aus der Kinderbibel denken: Eva im Paradies.“
Stefan Beuse (Münster, 31 januari 1967
Zie voor nog meer schrijvers van de 31e januari ook mijn blog van 31 januari 2016 deel 2.