Aristide von Bienefeldt

De Nederlandse schrijver Aristide von Bienefeldt (pseudoniem van Rijk de Jong) werd geboren op 24 oktober 1964 in Rozenburg bij Rotterdam. Zijn eerste roman “Bekentenissen van Een Stamhouder” (2002) werd zowel geprezen als bekritiseerd door de Nederlandse en de Vlaamse pers vanwege zijn expliciete homoseksuele passages. “Bekentenissen van Een Stamhouder” is het verhaal van een jongeman, ook wel Aristide, die door een onbegrensde seksuele honger wordt gedreven om de zelfkant van het leven te ervaren in Parijs en Londen, op het moment van de millenniumwisseling. In 2003 verscheen de tweede roman van von Bienefeldt. Een beschaafde jongeman”. De kritieken waren zo mogelijk nog verdeelder. “Leer mij Walter Kennen” werd gepubliceerd in mei 2007, gevolgd door “De zus die Anna Magnani niet was” in 2010. Von Bienefeldt eindigde zijn samenwerking met zijn uitgeverij, Meulenhoff, in januari 2011, als gevolg van een belangenconflict en stapte over naar uiteverij Marmer. “De avonturen van mijn kleine rode fles” (een verzameling van 51 colums) werd gepubliceerd in januari 2014 (Kleine Uil edities), in oktober gevolgd door zijn nieuwste, zeer autobiografische roman “En weer zat er een Paul Newman in de keuken”.

Uit: De avonturen van mijn rode flesje

“Homoseks en religie, het blijft behelpen
Ongeveer een jaar geleden ontmoette in een Amsterdamse sauna een jongen van 28 die graag seks met me wilde – dat zal niemand verbazen, want wie wil er nu geen seks met mij? – maar daartoe niet of nauwelijks in staat was, om religieuze redenen.
Ik werd geacht begrip op te brengen voor de gewetensbezwaren die zich bij sommige reli-homo’s naar de oppervlakte haasten zodra ze (quote De Sade) ‘handelen op basis van hun constitutie, van het stempel dat zij van de natuur hebben meegekregen […].’ Homoseks en godsdienst, het blijft behelpen.
De lezer vermoedt nu dat de jongeman in de sauna moslim was, en dat was ook zo, maar een problematische omgang met neigingen waarmee je ouders je de wereld ingestuurd hebben, is zeker niet voorbehouden aan onze moslimvrienden.
Jaren geleden raakte ik verstrikt in een verhouding met een Fransman die een gewichtige functie bekleedde bij de Evangelische Protestantse Kerk en die, toen ik hem leerde kennen, onder druk van zijn arbeidsveld en zijn familie, dreigde te bezwijken voor een huwelijk.
Een huwelijk met een vrouw – het homohuwelijk bestond nog niet, maar zelfs de gedachte aan een echtverbintenis met iemand van hetzelfde geslacht was onbespreekbaar. Toch was hij één van de weinige gelovigen – zij die de bijbel niet als sprookjesboek lezen maar als gebruiksaanwijzing – die ik gekend heb die bereid was er iets over te zeggen.
Het was voor hem, hoe graag hij het ook anders zag, onmogelijk om zelfs maar een beginnetje te maken met acceptatie van zijn ‘anders zijn’. Zijn behoefte aan seks met mannen beschouwde hij als een fout in zijn ‘systeem’. Iedereen, was hij van mening, heeft wel zo’n ‘fabrieksfoutje’, de een gaat zich te buiten aan chocola, de ander spendeert zijn halve maandsalaris aan dure parfums, weer een ander laat zich ontroeren door mannelijke geslachtsdelen. Hij compenseerde zijn ‘systeemfout’ met veel bidden en zich actief inzetten voor de misdeelden van de samenleving. Seks met hem was oké, maar nooit zonder alcohol. Als hij klaarkwam huilde hij.

‘Ik loop al vijftien jaar bij een psychiater,’ zei een roodharige man die een bedenkelijk soort van katholicisme aanhing en die ik op een zomerse dag aan de rechter Seinekade tegen het lijf liep, ‘maar het wordt alleen maar erger.’

 
Aristide von Bienefeldt (Rozenburg, 24 oktober 1964)