150 Jaar Arnold Sauwen
Arnold Sauwen werd geboren te Stokkem op 22 maart 1857. Dat is vandaag precies 150 jaar geleden.Hij doorliep de lagere school in zijn geboortedorp en ging in 1872 studeren aan de Rijksnormaalschool te Lier, die toen bestuurd werd door Domien Sleeckx. Deze laatste ontdekte en moedigde het literair talent van de jonge Arnold aan. Hij was achtereenvolgens onderwijzer te Essene en Rekem, om tenslotte in 1880 in Antwerpen te belanden. Hier behoorde Pol De Mont tot zijn vriendenkring. Hij was medestichter van de kunstkring “Wees U zelf”. In 1882 verscheen zijn eerste dichtbundel “Langs de Maas”. Hij huwde in 1886, gaf het onderwijs op en begon een succesrijke papierhandel.
Na de dood van zijn zoontje verminderde zijn literaire creativiteit. Pas in 1912 verscheen een nieuw dichtwerk: “De stille delling”. Ondertussen had hij zich terug in zijn geboortestreek gevestigd. De dood van zijn vrouw liet diepe sporen na. De uiting hiervan vinden we in “Uren van eenzaamheid” (1920). Het impressionistisch dichtwerk van Arnold Sauwen was geïnspireerd door de natuur van de Limburgse Maasvallei. Met zijn bespiegelende sobere gevoelspoëzie behoorde hij tot de Vlaamse Tachtigers. Arnold Sauwen overleed te Brasschaat op 11 mei 1938. Zie ook mijn Blog van 11 mei 2006.
De kranen
Over heiden, over venen,
drijvend in de hooge lucht,
Door den avondgloed beschenen,
trekt de wilde kranenvlucht.
Uit het koude Noord verdreven,
reppen ‘t machtig vleuglenpaar,
Wenden zij naar ‘t Zuid den steven,
Zeen over, schaar bij schaar.
Boven sluimerstille heide
waar geen voglezang meer schalt;
waar het leven langzaam scheidde
en alleen het jachtroer knalt;
Waar, op zonneschijn gedragen
Zilvrig zicht de herfstdraad spant,
Klinkt een schreien, heimweeklagen,
Zuchten naar het verre land.
En de veeknaap, langs de hagen
neergehurkt bij ‘t sprokkelvuur,
houdt den blik omhoog geslagen
naar die zwervers in ‘t azuur.
En een vraag ligt in zijn oogen,
maar ‘t geheim verklaart er geen.
“Zegt, vanwaar komt gij gevlogen,
Kranen, zegt, waar vliegt gij heen?”
Maar langs hooge hemelbanen
pelgrims in hun grijze dracht,
trekken daar de wilde kranen
en verdwijnen in den nacht.
Gedenkplaat op de gevel van zijn huis in Stokkem
Op Gods genade
Vedelspelers, orgelkramers,
drijft de nood uit duffe kamers
ons door ‘t land met wijf en kind;
door de zwerversdrift gedreven
gaan we blijgemoed door ‘t leven,
zonder zorg door weer en wind.
Onze planken huizen trekken
wij, geduldig als de slekken,
voort langs dal en heuveltop
Naar het noorden, naar het zuiden,
waar de kermisklokken luiden,
slaan wij onze tenten op.
Rijk aan kindren, arm aan zegen,
gaan wij langs des Heeren wegen,
gaan wij klagend onze nood.
Voor ons spelen, voor ons zingen
reikt men ons, verworpelingen,
gaarne toch ‘t genadebrood.
Wordt ons spel niets steeds geprezen;
wordt het wijf soms afgewezen
met den korf, aan deur of poort;
klinkt het bars:”God wil u bijstaan!”
vloekend spelen wij in ‘t voorbijgaan
toch ons klagend deuntje voort.
Heerenhuizen, boerenerven
zien ons komen menigwerven,
als het feest of bruiloft is.
Licht wordt van het middageten
ons de kruimel toegesmeten,
die daar afvalt aan de disch.
Waarom ploegen waarom zaaien?
De akker voedt de wilde kraaien;
koren wast er overal
Beedlend langs de deuren, vragen
wij het kleed dat afgedragen,
onze naaktheid dekken zal.
Langs de wegen, vroeg en spade
dolen wij, op Gods genade,
dorpen in en dorpen uit,
tot ons, oud en onverdroten,
eens de slagboom wordt gesloten
die ons rustloos zwerven stuit.
Arnold Sauwen (22 maart 1857 – 11 mei 1938)
De Canadese schrijfster Gabrielle Roy werd geboren op 22 maart 1909 in Saint Boniface, Manitoba. Zij kreeg een opleiding aan de Saint Joseph’s Academy. Daarna werkte zij als docente in o.a. Marchand en Cardinal. Haar eerste roman, Bonheur d’occasion (1945), was een opvallend realistische weergave ban het leven in Saint-Henri, een arbeiderswijk in Montreal. Het boek werd in 1947 in het Engels gepubliceerd onder de titel The Tin Flute en kreeg toen gelijk de Governor General’s Award voor fictie en de Royal Society of Canada’s Lorne Pierce Medal. In de VS werden er meer dan driekwart miljoen exemplaren van verkocht en trok het zoveel belangstelling dat de schrijfster voor de publiciteit wegvluchtte en terugkeerde naar Manitoba. Ook haar roman Alexandre Chenevert (1954) werd door de kritiek goed ontvangen en door velen wordt zij tegenwoordig beschouwd als een van de belangrijkste Franstalige schrijfsters van Canada.
Uit: Children of My Heart (1977)
“A little later, with thirty-five children registered and more or less settled down, I began to breathe again, hoping for an end to the nightmare and thinking: The worst is over now. I saw little faces, to which I still was unable to put a name, sending me a first, furtive smile or, in passing, a caressing look. I said to myself: We’re going to be friends.
And then, from the corridor, came a fresh cry of anguish. My class, which I thought I had won over to confidence, was overtaken by a shudder. With trembling lips they stared toward the doorway. Then there appeared a young father and clinging to him a little boy, the living image of him, with the same dark, grieving eyes and such a stricken look that one might have been tempted to smile if those two had not expressed in equal degrees the very pain of separation.
The little boy, glued to his father’s side, turned up at him a face flooded by tears. In their Italian tongue he was begging him, it seemed to me, for the love of heaven not to leave him!
Almost as upset himself, the father tried to reassure his son. He ran his hand through the boy’s hair, dried his eyes, fondled him, soothed him with tender words repeated over and over, seeming to say: “It’ll be all right. . . . You’ll see. . . . It’s a nice school. . . . Benito, Benito. . . .” he insisted. But the child kept up his desperate appeal: “La casa! La casa!”
Gabrielle Roy (22 maart 1909 – 13 juli 1983)
De Tsjechische schrijver Ludvík Kundera werd geboren op 22 maart 1920 in Brünn. Kundera geldt als een surrealist en hij werd vooral bekend door zijn ironisch-satirische gedichten, verhalen en essays. Van 1968 tot 1970 was Kundera chefdramaturg aan het Schauspielhaus Brünn. Nadat hem een publicatieverbod was opgelegd publiceerde hij in de Samisdat. Sinds het begin van de jaren negentig verschijnt er een omvangrijke uitgave van zijn werken.
Uit de novelle: Berlin (Vertaald door Vilém Reichmann en Edwin Kratschmer)
“ Eines Abends gingen wir in ein vollgerauchtes lautes Lokal, als draußen ein Gewitter aufzog. Eine Amateurkapelle spielte Liebesschnulzen. Jirí schrieb den Namen des Mädchens, das zwischen uns saß, auf einen Fetzen Papier. Als ich merkte, daß Fusseln ihres Pullovers an unseren Kleidern hängenblieben, sobald wir mit ihr in Berührung kamen, rückte ich von ihr ab. Ich verfalle in völlige Gleichgültigkeit, die langsam dem Zynismus weicht. Hier ist es voller häßlicher Frauen, deren Fröhlichkeit traurig macht. Ab und zu bemühe ich mich um eine nichtssagende Unterhaltung mit unserer Begleiterin. Ich finde das lächerlich und schneide unverhüllt Jir¡í Grimassen, um ihm meine Langeweile zu zeigen. In diesem Augenblick tritt eine auffällig geschminkte Französin in Begleitung eines älteren Mannes an unseren Tisch und setzt sich neben mich. Wolken schweigender Erwartung ergießen sich über den Tisch. Absichtlich stoße ich an ihre über den Stuhl gehängte Handtasche, die zu Boden fällt, der Inhalt zwischen mir und der geschminkten Französin verstreut. Beide bücken wir uns, ich reiche ihr, absichtlich langsam, unter Entschuldigungen Stück für Stück. Für einen Augenblick berühren sich nicht nur unsere Hände, auch die Haare und Wangen. Der Französin scheint dieses Mißgeschick, bei dem ihr Spiegel zerbrach, sehr angenehm zu sein. Wir geben auf niemandem mehr acht und küssen uns, während unsere Hände den aufgeklaubten Inhalt der Handtasche halten: Zigaretten, Taschentuch, Lippenstift, den zerbrochenen Spiegel, Briefe, einen Kamm, eine Puderdose und ein langes Federmesserchen. Jir¡í erzählte mir später (wir standen plötzlich allein vor dem UBahn- Eingang), daß der Mann, der die Französin begleitet hatte, anfangs verständnislos dreinschaute, dann aber mit drohendem Gesichtsausdruck gegangen sei. Das Mädchen, das für Jirí Figuren auf ein Stück Papier gekritzelt hatte, sei davongelaufen. Die Drohung wurde wahr: über den Tisch fielen ein paar Soldaten her und rissen mir die schöne Französin aus den Armen. Jirí führte mich schnell aus dem Saal, aus dem uns haßerfüllt Blicke folgten.“
Ludvík Kundera (Brünn, 22 maart 1920)
De Zwitserse schrijfster Eveline Hasler werd geboren in Glarus op 22 maart 1933. Zij studeerde psychologie en geschiedenis aan de universiteiten van Freiburg im Üchtland en Parijs. Aansluitend werkte zij als lerares in St. Gallen. In de jaren zestig en zeventig schreef zij kinder- en jeugdboeken, daarna in toenemende mate gedichten en romans voor volwassenen.
Werk o.a.: Von Rändern kommt Erneuerung (1995), Die Riesin (1996), Die Vogelmacherin (1997), Aline und die Erfindung der Liebe (2000)
Uit: Tells Tochter. Julie Bondeli und die Zeit der Freiheit (2004)
«Glück und Leidenschaft», sagte er, den Faden des Gesprächs wiederaufnehmend, «sind es nicht Themen unserer Generation? Die wissenschaftlichen Akademien veranstalteten neuerdings Preisausschreiben über Fragen wie: 9Wie kann der Mensch glücklich sein?: 9Welches ist die glücklichste Nation?:»
Julie stimmte ihm zu. «Ist das Glück nicht wichtiger als die Gelehrtheit, Zimmermann? Was nützt unser illuminiertes Zeitalter, wenn wir bei all dem Fortschritt nicht glücklich sind? Doch mir scheint, Glücklichsein muß gelernt werden.»
Sie hatte sich in Eifer geredet, ihre Kohlenaugen sandten kleine Blitze aus, die Wildheit ihres Ausdrucks entzückte Zimmermann. Er erinnerte sich an Stellen in Wielands Briefen, wo von Julies graziöser Figur die Rede war, und an anderer Stelle: Sie hat eine Welt von Verstand in den schönen Augen. Zwar erwähnte der Dichter Nase und Stirn, die dem Eindruck des Ganzen zuwider waren, aber Zimmermann strich das in Gedanken durch. Wieland, diese emotionale Windfahne. Wahrhaftig, er hätte nicht so lange hin und her gefackelt, wenn er Wieland gewesen wäre! Julie gegenüber drückte er diese Empfindung in abgewogenen Worten aus: «Ich bin ein verheirateter Mann, Julie, aber Sie beeindrucken mich. Dieser Abend bleibt unvergessen.»
Sie betrachtete amüsiert sein Gesicht, der untere Teil mit dem wuchtigen, kantigen Kinn erschien ihr jetzt hölzern, ja nußknackerhaft, doch die obere Gesichtspartie machte alles wieder wett mit den lebhaften Augen und der freien Stirn. Der Mann hat etwas Steifes, Redliches, dachte sie, sein Blick verrät das empfindliche Gemüt. Noch ahnte sie nicht, daß ein Dämon in ihm steckte.
«Freundschaft zwischen Mann und Frau ist immer möglich, Zimmermann, was soll daran unziemlich sein?» sagte sie.”
Eveline Hasler (Glarus, 22 maart 1933)
De Franse dichter Léon Deubel werd geboren op 22 maart 1879 in Belfort. Arm en onaangepast pleegde hij op 34-jarige leeftijd zelfmoord door in de Marne te springen. Vantevoren had hij al zijn manuscripten verbrand. Hij wordt beschouwd als de laatste van de poètes maudits. Nagelaten heeft hij Le Chant des routes et des déroutes (1901), Sonnets intérieurs, Vers la vie, Poésies, Régner,Léliancolies.
Détresse
Seigneur ! je suis sans pain, sans rêve et sans demeure.
Les hommes m’ont chassé parce que je suis nu,
Et ces frères en vous ne m’ont pas reconnu
Parce que je suis pâle et parce que je pleure.
Je les aime pourtant comme c’était écrit
Et j’ai connu par eux que la vie est amère,
Puisqu’il n’est pas de femme qui veuille être ma mère
Et qu’il n’est pas de cœur qui entende mes cris.
Je sens, autour de moi, que les bruits sont calmés,
Que les hommes sont las de leur fête éternelle.
Il est bien vrai qu’ils sont sourds à ceux qui appellent.
Seigneur ! pardonnez-moi s’ils ne m’ont pas aimé !
Seigneur ! j’étais sans rêve et voici que la lune
Ascende le ciel clair comme une route haute.
Je sens que son baiser m’est une pentecôte,
Et j’ai mené ma peine aux confi
ns de sa dune.
Mais j’ai bien faim de pain, Seigneur ! et de baisers !
Un grand besoin d’amour me tourmente et m’obsède,
Et sur mon banc de pierre rude se succèdent
Les fantômes de Celles qui l’auraient apaisé.
Le vol de l’heure émigre en des infinis sombres,
Le ciel plane, un pas se lève dans le silence,
L’aube indique les fûts dans la forêt de l’ombre,
Et c’est la Vie, énorme encor qui recommence !
Léon Deubel (22 maart 1879 – 4 juni 1913)
Monument bij zijn graf
De Amerikaanse dichter en schrijver Billy Collins werd geboren in New York op 22 maart 1941. Hij studeerde aan het College of the Holy Cross en aan de universiteit van Californië, Riverside. Hij werkte als Distinguished Professor voor Engels, aan de City University van New York en aan het Sarah Lawrence College, waar hij ook gastschrijver was. Collins bevindt zich in het middelpunt van de beweging die het interesse voor dichtkunst nieuw leven in wil blazen. Op 6 september 2002 droeg hij zijn gedicht „The Names“ voor tijdens een buitengewone zitting van het congres die gehouden werd ter herinnering aan de slachtoffers van 11 september 2001. Als Poet Laureate publiceerde hij onder de titel „ Poetry 180“ een verzameling van 180 gedichten, een voor elke dag van een typisch schooljaar.
Dear Reader
Baudelaire considers you his brother,
and Fielding calls out to you every few paragraphs
as if to make sure you have not closed the book,
and now I am summoning you up again,
attentive ghost, dark silent figure standing
in the doorway of these words.
Pope welcomes you into the glow of his study,
takes down a leather-bound Ovid to show you.
Tennyson lifts the latch to a moated garden,
and with Yeats you lean against a broken pear tree,
the day hooded by low clouds.
But now you are here with me,
composed in the open field of this page,
no room or manicured garden to enclose us,
no Zeitgeist marching in the background,
no heavy ethos thrown over us like a cloak.
Instead, our meeting is so brief and accidental,
unnoticed by the monocled eye of History,
you could be the man I held the door for
this morning at the bank or post office
or the one who wrapped my speckled fish.
You could be someone I passed on the street
or the face behind the wheel of an oncoming car.
The sunlight flashes off your windshield,
and when I look up into the small, posted mirror,
I watch you diminish—my echo, my twin—
and vanish around a curve in this whip
of a road we can’t help traveling together.
Billy Collins (New York, 22 maart 1941)
De Franse schrijver Érik Orsenna werd geboren in Parijs op 22 maart 1947 als Érik Arnoult. Sinds 1998 is hij lid van de Académie Française. Orsenna combineert zijn economische opleiding met literaire belangstelling. Hij is nu eens raadgever voor ontwikkelingshulp (1981-1983), dan voor cultuur (1983-1986) om – na vier jaar Conseil d’Etat (1986-1990)- bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder Roland Dumas zijn visie op de relaties met Afrika en de Maghreb-landen te ventileren. Hij debuteerde met Loyola’s blues in 1974 en kreeg voor zijn tweede roman La Vie comme à Lausanne de prix Roger-Nimier (1977). Internationale belangstelling kwam er dank zij L’Exposition coloniale dat – terecht – de Prix Goncourt in de wacht sleepte (1988). Verwantschap met Raymond Queneau en Georges Perec is niet te loochenen maar hij hanteert toch dat heel eigen accent. Daarbij valt enerzijds zijn hang naar structuur, anderzijds zijn ironie op.
Uit : Portrait du Gulf Stream
« Je ne suis pas scientifique mais promeneur. Et friand de ces questions triviales qui laissent embarrassés les parents mais aussi les savants : pourquoi la nuit est-elle noire ? Pourquoi l’eau mouille-t-elle ?¼ Et pourquoi les courants courent-ils ?
Il se trouve que, depuis l’enfance, j’aime d’amour les courants marins. J’aime ces fleuves cachés dans l’eau. J’aime me laisser happer et dériver, comme en vacances : quelqu’un de fort, soudain, vous prend dans sa paume. Il n’y a plus qu’à se laisser porter.
Mais j’aime tout autant remonter le flot, louvoyer des heures à la voile, gagner mètre après mètre, et tant pis si la nuit tombe et pas question de moteur : on ne torée pas avec une mitraillette. J’aime ces petits alliés qu’on se découvre alors, les contre-courants. Ils ont des formes légères, des boucles, des volutes. Ils ont tout du troll ou du lutin. Ils vous appellent, faut-il leur répondre ? N’est-elle pas un piège, cette gentillesse ?
Ils ne vivent que près, trop près des côtes. Ne va-t-on pas « toucher », « talonner », c’est-à-dire heurter un rocher, ou même s’échouer, si l’on s’approche ? J’aime ces cartes marines striées de flèches noires de toutes tailles et directions. Elles tentent cette gageure : saisir l’insaisissable, dessiner d’heure en heure la fantaisie des courants. »
Érik Orsenna (Parijs, op 22 maart 1947)
De Duitse schrijver en publicist Hans Grimm werd op 22 maart 1875 geboren in Wiesbaden. Vanaf 1920 werkte hij aan de roman Volk ohne Raum die hem bij verschijen in 1926 van de ene op de andere dag beroemd maakte. Daarin propageerde hij het verwerven van „ Lebensraum“ als strategie ter oplossing van de economische en politieke problemen van de de Duitse republiek. De roman werd een van de best verkochte boeken gedurende de republiek van Weimar en zijn titel werd een gevleugelde uitdrukking. De nationaalsocialisten met hun voorstelling van “Lebensraum im Osten” grepen er op terug en zetten die tenslotte om in een „Generalplan Ost“ .
Uit: Volk ohne Raum
„ Du aber reckst überlegen den Kopf, du aber sagst, das deutsche Volk werde jedenfalls leben und allen Schicksalsfragen entgegen? Was heißt leben, Freund? Es lebt der Sieche und lebt der Dieb und lebt die Hure und lebt das Gewürm, das einander frißt, aber der deutsche Mensch braucht Raum um sich und Sonne über sich und Freiheit in sich, um gut und schön zu werden.
Soll er bald zwei Jahrtausende umsonst darauf gehofft haben? Und wenn du gerade und adlig zu sein vermagst von Körper und Sinn, und wenn deine Kinder noch nicht kranke Krüppel und verstohlene Diebe und arme Huren geworden sind, ist das dein Verdienst?“
Hans Grimm (22 maart 1875 – 27 september 1959)
De Tsjechische schrijver Karel Poláček werd geboren op 22 maart 1892 in Reichenau. Zijn eindexamen gymnasium deed hij in Praag in 1912. Tijdens WO I vocht hij in Servië tot hij gevangen werd genomen. Na zijn terugkeer werkt hij bij de Tsjechische in-en exportcommissie en als journalist bij de tijdschriften Tribuna en Nebojsa. Hij werd echter ontslagen toen hij in zijn verhaal Caroussel de commissie belachelijk had gemaakt. Van 1922 tot 1939 werkte hij als rechtbankjournalist totdat hij wegens zijn joodse afkomst werd ontslagen. In 1943 werd Polacek vastgezet in het concentratiekamp Theresienstadt en daarna naar Auschwitz overgebracht, waar hij in de gaskamers stierf. Polacek behoord etot de grote Tsjechische humoristen die het leven van de kleine man met al zijn zwaktes beschreef. Wir fünf und Jumbo is de laatste roman die hij kort voor zijn dood voltooide.
Uit: Wir fünf und Jumbo
„ Noch lieber machen wir Feuerchen, das ist das allerbeste. Dann gehen wir zuerst zu Jirsáks und war-ten, bis Čenda Jirsák die Ziegen auf die Weide führt. Wir folgen ihm. Auf dem Feld laufen wir los und sammeln Quecken und auch Kartoffelkraut. Wenn wir genug haben, zünden wir alles an. Die Flammenlodern auf und der starke Qualm brennt in den Augen. Wir sitzen lustig um das Feuer und reden.
Wenn wir um das Feuer sitzen, holt jeder seine Pfeife hervor, die in der Indianersprache Kalumet
heißt. So eine Pfeife macht sich jeder Junge aus einer Kastanie, man schält das Mark heraus, und schon hat man den Pfeifenkopf. In den wird ein Gänsekiel gesteckt, als Mundstück. Die Pfeife stopfenwir mit Kartoffelkraut und schmauchen kräftig. Zu Hause dürfen sie davon nichts wissen, sonst gäbe es ein schreckliches Gezeter. Der Herr Lehrer weiß auch nichts davon, denn er sagt, Rauchen sei eine schlechte Angewohnheit, die der Gesundheit schade und uns vorzeitig ins Grab bringe. Aber ich binder beste Raucher und kann Kringel blasen. Die andern machen es mir nach.
Am Feuer wird geraucht, damit wir uns Geschichten von Indianern erzählen können, die sich auf den Kriegspfad begeben und eine Blockhütte oder einen Zug der Pazifik- Linie überfallen haben, mit viel Geschrei und Blutvergießen. Oder wir erzählen von Barbara Ubryková, die in grauer Vorzeit Nonne war und unschuldig eingekerkert wurde. Wir erzählen uns auch von einem Gespenst, das umherwandelte,seinen Kopf unterm Arm trug und schrecklich jammerte, um den Leuten Angst einzujagen. Von dem Gespenst ohne Kopf sprechen wir ganz leise und schauen uns um, während die Ziegen weiden.“
Karel Poláček (22 maart 1892 – 19 oktober 1944)
De Duitse dichter Wolfgang Bächler (een pseudoniem van Wolfgang Born) werd geboren op 22 maart 1925 in Augsburg. Hij studeerde van 1945 tot 1948 germanistiek, romanistiek, kunstgeschiedenis en theaterwetenschappen in München. In 1947 nam hij als jongste lid deel aan een bijeenkomst van de Gruppe 47. In de daarop volgende jaren werkte hij meest als journalist. In 1956 trouwde hij met de Franse Danielle Ogier en tot 1966 leefde hij met haar in Frankrijk. In de jaren vijftig stond Bächler in hoog aanzien bij collegaschrijvers als Benn en Krolow. Zijn werk werd vergeleken met dat van Wolfgang Borchert. Depressies leidden tot lange perioden in Bächlers, waarin hij niet schreef.
Der Kirschbaum
Durchs Schilfrohr ruft es
der Schwan, der Prophet.
Die Lerchen singen es weiter:
Gott sitzt im Kirschbaum
und entkernt die Kirschen.
Die Stare werfen Schattenfalten
in sein weisses Lichtgesicht.
Der Kirschbaum wandert übers Wasser.
Fische springen durch sein Haar,
Krebse schlüpfen durch die Wurzeln
und der Wind fährt in die Krone.
Gott sitzt rudernd
auf den Ästen,
isst die Kirschen,
spielt mit Kernen,
lässt sich treiben,
hat die Welt vergessen
Ausbrechen
Ausbrechen
aus den Wortzäunen,
den Satzketten,
den Punktsystemen,
den Einklammerungen,
den Rahmen der Selbstbespiegelungen,
den Beistrichen, den Gedankenstrichen
– um die ausweichenden, aufweichenden
Gedankenlosigkeiten gesetzt –
Ausbrechen
in die Freiheit des Schweigens
Wolfgang Bächler (Augsburg, 22 maart 1925)