De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.
Uit: De joodse messias
“Hij hield van de mensen
Omdat zijn grootvader met oprecht enthousiasme en veel vertrouwen in de vooruitgang de ss had gediend – de man was niet te beroerd de handen uit de mouwen te steken, niet zo’n slampamper van een opa die achter zijn schrijftafel bleef zitten, af en toe een stempel onder een document zette en zich om vijf uur naar vrouw en kind haastte, nee, een gentleman, die het handwerk van de dood verstond, zonder zijn gezin daarmee lastig te vallen, een man voor wie woorden als ‘eer’ en ‘trouw’ nog iets betekenden, een man met een moraal, met een visie, die trouw bleef aan die visie, ook onder barre omstandigheden, toen veel van zijn makkers hun uniform uitdeden en de benen namen, hij niet, hij zei: ‘een deugdzaam mens kent zijn taak, een deugdzaam mens leeft er niet op los’, en hij schoot de laatste kogels uit zijn geweer – wilde de kleinzoon met enthousiasme en vertrouwen in de vooruitgang een beweging dienen.
De jongen kwam de verdiensten van zijn grootvader bij toeval te weten, toen hij op een zondagmiddag ongevraagd geld leende van zijn moeder en papieren, foto’s en een boek vond, die wat haar betreft nooit gevonden hadden mogen worden. Hij was, ook in de duisternis van de puberteit, een opgeruimd mens met een goed ontwikkeld oog voor de aangename kanten van het leven. De wolken, pasta, baby’s in hun wieg, de geur van wijn, etalages vol mooie kleren, tijdschriften vol prikkelende foto’s, kunst die de tand des tijds had doorstaan, snelle auto’s en mensen, niet te vergeten, benen van mensen, armen, hoofden, haren, neuzen, handen, polsen, van die dunne, blanke polsjes die eerst roze worden in de zon, en dan langzaam rood. De jongen hield van de mensen, en zij van hem.
Het was alweer zo lang vrede in Europa toen hij geboren werd. De oorlog was ver weg, die oorlog in ieder geval, andere oorlogen ook, en tegen de tijd dat hij zich voor de vijanden van het geluk begon te interesseren, hadden deskundigen vastgesteld dat de Tweede Wereldoorlog nu eens en voor altijd een afgesloten hoofdstuk was. Een melancholisch hoofdstuk misschien, maar wel afgesloten. En daarbij, waren niet alle oorlogen melancholisch van aard? Al die slachtoffers, dat zinloze geweld, de daklozen?”
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)
De Vlaamse dichter en schrijver Paul van Ostaijen werd geboren in Antwerpen op 22 februari 1896. Zie ook alle tags voor Paul van Ostaijen op dit blog.
Souvenir
Schoon d’avond valt en tussen de beide grijze gevelrijen
het donker zwaar hangt als een klos en overdadig
ontsteekt geen hand het licht aan de lantaarnen
Zo wentelt plots aan d’ogen u het wonder van een vreemde stad
de grijze huizen van u dees’ anders zo bekende stede
De zonnestralen sloegen hard aan d’aarde over dag
en uit het vuur van ’t rosse loof persten zij die geur der aarde
daarop ons dulle zinnen de herrefst toewaarts matelik glijden
Dees’ overdaad van zinnelike wondren van lichten en van geuren
is zó lauw en vol dat gij niet kunt begrijpen waarom
aan ’t eind van deze dag
geen lach zich legt over uw brede mond
zoals een ree languit en lui zich aan een rotswand legt
GUIDO GEZELLE
Plant
fontein
scheut die schiet
straal die spat
tempeest over alle diepten
storm over alle vlakten
wilde rozelaars waaien
stemmen van elzekoningen bloot
Diepste verte
verste diepte
bloemekelk die schokt in de kelk van bei’ mijn palmen
en lief als de madelief
Als de klaproos rood
o wilde papaver mijn
VROLIK LANDSCHAP
Ochtend vroeg hemel klaar
er zijn aëro’s van alle zijden
aëro en nog een aëro
lieve lieve aëro
puf puf
blauw
klaprozen in koren staan
er zijn nog zovele bloemen
blauwe vesten in de velden
en er is een rooie rok
rood op blauw en blauw op blauw
aëropuf aëropuf
Klaas en Klaartje
Klaas en Klaartje
Klaar is Kees
Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)
De Duitse dichter en schrijver Hugo Ball werd geboren op 22 februari 1886 in Pirmasens. Zie ook alle tags voor Hugo Ball op dit blog.
König Salomo
Als König Salomo beim Tempelbau
Mit den Dämonen stritt, die ihn umsaßen,
Ließ er in Mitternächten dumpf und grau
Die Zymbel schlagen und Posaune blasen.
An seiner Seite sah man eine Frau,
Die aufgebaut war ganz aus Parabasen,
Aus Saba kam sie wie ein weißer Pfau
Und stand wie eine Mumie in Exstasen.
Der König selber saß in seinem Zelt,
Um dessen Öffnung Feuer hing in Fransen
Und wies gebietend in die Unterwelt.
Da stiegen Mauern auf gleich goldenen Schanzen
Die Zedern fügten sich und ungezählt
Sah man die Tiere und die Teufel tanzen.
Der Literat
Ich bin der große Gaukler Vauvert.
In hundert Flammen lauf ich einher.
Ich knie vor den Altären aus Sand,
Violette Sterne trägt mein Gewand.
Aus meinem Mund geht die Zeit hervor,
Die Menschen umfaß ich mit Auge und Ohr.
Ich bin aus dem Abgrund der falsche Prophet,
Der hinter den Rädern der Sonne steht.
Aus dem Meere, beschworen von dunkler Trompete,
Flieg ich im Dunste der Lügengebete.
Das Tympanum schlag ich mit großem Schall.
Ich hüte die Leichen im Wasserfall.
Ich bin der Geheimnisse lächelnder Ketzer,
Ein Buchstabenkönig und Alleszerschwätzer.
Hysteria clemens hab ich besungen
In jeder Gestalt ihrer Ausschweifungen.
Ein Spötter, ein Dichter, ein Literat
Streu ich der Worte verfängliche Saat.
Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn vorige blog van vandaag.