Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Ishmael Reed, Paul van Ostaijen, Philip Kerr, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Birthmarks (Moedervlekken, vertaald door Joni Zwart)

“Kadoke wants to ring the doorbell, but the grass makes him hesitate. He picks up the hose and starts watering the front garden, the trees, the plants, the lawn. The son, who, as was expected of him, became a psychiatrist, is looking after the garden. Every once in a while he played badminton here with his father. Th ose days are gone; now the grass is mainly looked at, like an old familiar painting, still beautiful. It has not rained for almost ten days; yellow patches have started to form on the grass. For years it had been well maintained, this garden, a labour of love, or at least of a perseverance and a sense of responsibility indistinguishable from love. Perse-verance is love too – the refusal to give up, the reluctance to lose, to die; all are forms of love. How very tragic that a short period of drought can wreak such havoc.It is early morning, but already warm. A neighbour is staring at him, but Kadoke pretends not to see her. Th ere is nothing remarkable about this scene: the son watering the withered garden, the son who cares for this, that and the other, the son who lives so others do not have to die.But it is not possible for him to care for everything, or rather: his care does not always have the desired effect. Th atis the problem. He has given the girls instructions, some he has written in English and stuck on a kitchen cupboard and while watering the grass, he begins to wonder why his simple instructions have not been followed.‘Please, water the garden when the lawn is dry’; surely is not that hard to understand. Th e young women looking after his mother can easily water the garden in between car-ing for her. No need to keep such a close watch on mother that there is no time left for the grass.Kadoke knows who he is: Otto Kadoke, calm, dedicated but not overly empathic, that is no good for the calmness, no good for the treatment, the doctor should not come too close. Th e emphasis is on the third syllable, it is Kadoké, but when people mispronounce his name, he does not correct them. What is a name? At most a history one has to relate to. Th ey can call him ‘doctor’ as well. He signs offi cial pa-pers with O. Kadoke.He is named after Otto Frank, a friend of the family, although it seems his mother never liked the famous Otto much.He had resented his fi rst name when he was still a child, as if his parents had intended to pull a trick on him. Al-most everyone comes to terms with his name, but he did not, and at some point during primary school he started calling himself Oscar. To friends he is Oscar, to patients doctor Kadoke. He is a man with no fi rst name. His wife only called him Otto when they were fi ghting. Th e last one and a half year of their marriage, she almost exclusively addressed him by Otto.”

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)


De Nederlandse schrijver, dichter, literatuurcriticus en columnist Rob Schouten werd geboren in Hilversum op 22 februari 1954. Zie ook alle tags voor Rob Schouten op dit blog.

Een heel behoorlijk natuurgedicht

De scepsis langzaam weggestorven
en het laatste voorbehoud
met de spotvogels vertrokken
naar het heidense Zuiden
wordt het tijd om te gaan sneeuwen,
eerst langzaam, daarna dichter,
tot alles blanco is en onverlicht,
je reinste Middeleeuwen.

Mooi zo, dan nu maar eens een zwerver
aan laten kloppen. Volluk! Hongur!
Het licht in de boerderij gaat aan,
de zoon wordt onderwijzer, kleinzoon prof
en voor je het beseft
is het vakantie in Toscane.

 

Liefde

Het grote woord houdt hier niet van, schudt zenuwachtig,
zwijgt pijnlijk, staart wat voor zich uit, Say Cheese, vogeltje!
Mis. Te bewogen. Nog maar eens. Een ander licht.

Verstandhouding, samen veel praten. Beter zo?
Over jeugd en wat het is, alles ook wel
eens op een bed? Stil blijven staan! Een bedrand dan.

Misschien het holst van een theater met opeens
een hand tussen de garderobe en van schrik
nog twee vurig buiten bereik der camera?

Of daarna wandelen, de waarheid onder ogen…
Houdt godverdomme even van elkaar, ja kan dat?
Ik doe ook maar mijn werk en lig liever in bed.

 

Kreutzersonate

Adagio en Con moto is hij doorgedrongen
en blijft dat ook. Ga weg denkend, in godsnaam weg,
word ik doorlopend in mijn luisteren gedwongen
al hoor ik haast geen woord van wat hij zegt.
Zijn wié vermoord? Hoezo, je banksaldo? Hij legt
de klemtoon daar waar ik hem kwalijk moet gaan nemen
terwijl ik alsmaar grapjes in mij overleg.
Valt er soms iets te lachen? Niets mag ik niet vernemen.
Hij toont mij schaamteloos gezwellen en oedemen.
Ik krijg het warm en kijk verlangend naar het raam;
hij staat het kolossaal voor me te zemen.
Soms hoor ik zwijgend hoe ik zelf ook iets uitkraam
– Orpheus! Orpheus! – Ach, je moet maar… Ach, zo, zo,
met dichtgeschroefde keel. Con moto en Adagio.

Rob Schouten (Hilversum, 22 februari 1954)


De Nederlandse dichter Ruben van Gogh werd geboren in Dokkum op 22 februari 1967. Zie ook alle tags voor Ruben van Gogh op dit blog.

Niet bang zijn

Niet bang zijn, niet bang zijn: zelfs onder water
gaat het leven door; alleen niet voor ons
— een detail dat je maar beter kan vergeten.

Nee, dan het grotere en diepere dat ons
omringt bij het eeuwige geworstel
op het droge; dat zou wel eens de troost
van het hoge kunnen zijn. De grond

is hard, de lucht is scherp: maar zacht
zijn de momenten dat je om het kolderieke
lachen moet. Een glimlach, meer zit er
niet in. Er is een einde, er is een begin.

Niet bang zijn, niet bang zijn; stel het bang
zijn uit, en op het moment dat je bang zou
móeten zijn, sluit het water zich onherroepelijk
om je heen. En overal begint weer leven:

kolderiek, lach maar — je zit er middenin.

 

Ooggetuige

toen ik door het
sluiten van de ramen
de wereld buitensloot,
wie hoorde toen
het radeloze tikken
van allerlei insecten,
wie het snakken van de
bladergroene kamerplanten
naar meer, naar overdaad,
wie het muzikale zoemen en weer
afslaan van de oude koelkast,
waarin kaas en eieren in
bedden sla ten onder gingen?
ik vraag u hier:
wie was ooggetuige
van mijn behoedzame
bewegingen van hier
naar daar,
naar de keuken,
naar de slaapkamer,
naar de kelder bijvoorbeeld,
wie?

iedereen ging dood
toen ik de ramen sloot.

 

Nee, niet een kind

nee, niet een kind
niet dit kind dan

gescheiden van
zijn ouders die elders
geld maken moeten
kilometers vreten
vele, vele kilometers
vreten voor hun kind

dit kind moet ze
nog afleggen, later
als het lukt

als het maar gelukkig wordt
nietwaar? niet zomaar

oversteekt, ergens

tussen al die kilometers
door

Ruben van Gogh (Dokkum, 22 februari 1967)

 

De Afro-Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Ishmael Scott Reed werd geboren op 22 februari 1938 in Chattanooga, Tennessee. Zie ook alle tags voor Ishmael Reed op dit blog.

Chattanooga

1
Some say that Chattanooga is the
Old name for Lookout Mountain
To others it is an uncouth name
Used only by the uncivilised
Our a-historical period sees it
As merely a town in Tennessee
To old timers of the Volunteer State
Chattanooga is “The Pittsburgh of
The South”
According to the Cherokee
Chattanooga is a rock that
Comes to a point

They’re all right
Chattanooga is something you
Can have anyway you want it
The summit of what you are
I’ve paid my fare on that
Mountain Incline #2, Chattanooga
I want my ride up
I want Chattanooga

2
Like Nickajack a plucky Blood
I’ve escaped my battle near
Clover Bottom, braved the
Jolly Roger raising pirates
Had my near miss at Moccasin Bend
To reach your summit so
Give into me Chattanooga
I’ve dodged the Grey Confederate sharpshooters
Escaped my brother’s tomahawks with only
Some minor burns
Traversed a Chickamauga of my own
Making, so
You belong to me Chattanooga

Ishmael Reed (Chattanooga, Tennessee, 22 februari 1938)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul van Ostaijen werd geboren in Antwerpen op 22 februari 1896. Zie ook alle tags voor Paul van Ostaijen op dit blog.

Het stille lied

Voor de zoveelste maal heb ik Botticelli over het land zien gaan,
die bloemen zaait.
En weer strekken de bomen hun geweldig bottende takken,
levensdrift die de Japannezen begrepen.

De avond weerhoudt zich te vallen, de mensen haasten zich in dit jong getij,
arme schelpvissers met de wilde hoop:
thans zal de vloed hun rijkdom zijn.
De huizenvlakten en toonprojecties, die zijn de afstand tussen hen en mij,
verdringen mij naar ’t diepst van mijn geweten.

Doch niet meer een roes is thans de Lente die van mij gaat,
niet meer het zwak geloof: dit is zich geven.
Mocht het mij thans worden het bruidsgetij der wijze maagden;
God in mij moet wekken, – Jezus en Lazarus tevens, –
moesten ook mijn nagels in mijn vlees de vreselikste beproeving enten:
de snik, het ‘alles is volbracht’ en de drie-dagen-dood.

Nog niet heb ik het leed, het grote godsgeschenk begrepen.
Nog sta ik dwaas vóór al de wonderen en ben nog steeds mijn eigen deemoed zoekend,
die mij de sleutel geven moet.
Thans zal ik enkel daarvoor zorgen:
olie te hebben ten allen tijde, want wanneer de bruidegom komt weet geen.

Eenieder hoeft gereed te zijn,
want plots kunnen lichten de schaduwen van de bomen doen zinken,
dan is de bruidegom dichtbij.
Hij die de bruidegom van het Leven vóór de poort laat staan,
zal blijven onbevrucht een ganse leven.

Doch hij, – o mocht ik reeds een ver Hosannah horen! –
die olie had, de bruidegom zal in hem de lichten omzetten
en hij zal zijn hooglied mogen zingen, de klare stem van God.
Dit lied dat staan zal in de werkelijkheid der dingen
als de gebeurtenis van een ruimere Lente, na de hopeloze wentelingen van een lange jarenreeks.

Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)


De Britse schrijver Philip Ballantyne Kerr werd geboren in Edinburgh op 22 februari 1956. Zie ook alle tags voor Philip Kerr op dit blog.

Uit: Prussian Blue

“October 1956
It was the end of the season and most of the hotels on the Riviera, including the Grand Hotel Cap Ferrat, where I worked, were already closed for the winter. Not that winter meant much in that part of the world. Not like in Berlin, where winter is more a rite of passage than a season: you’re not a true Berliner until you’ve survived the bitter experience of an interminable Prussian winter; that famous dancing bear you see on the city’s coat of arms is just trying to keep himself warm.
The Hotel Ruhl was normally one of the last hotels in Nice to close because it had a casino and people like to gamble whatever the weather. Maybe they should have opened a casino in the nearby Hotel Negresco-which the Ruhl resembled, except that the Negresco was closed and looked as if it might stay that way the following year. Some said they were going to turn it into apartments but the Negresco concierge-who was an acquaintance of mine, and a fearful snob-said the place had been sold to the daughter of a Breton butcher, and he wasn’t usually wrong about these things. He was off to Bern for the winter and probably wouldn’t be back. I was going to miss him but as I parked my car and crossed the Promenade des Anglais to the Hotel Ruhl I really wasn’t thinking about that. Perhaps it was the cold night air and the barman’s surplus ice cubes in the gutter but instead I was thinking about Germany. Or perhaps it was the sight of the two crew-cut golems standing outside the hotel’s grand Mediterranean entrance, eating ice cream cones and wearing thick East German suits of the kind that are mass-produced like tractor parts and shovels. Just seeing those two thugs ought to have put me on my guard but I had something important on my mind; I was looking forward to meeting my wife, Elisabeth, who, out of the blue, had sent me a letter inviting me to dinner. We were separated, and she was living back in Berlin, but Elisabeth’s handwritten letter-she had beautiful SŸtterlin handwriting (banned by the Nazis)-spoke of her having come into a bit of money, which just might have explained how she could afford to be back on the Riviera and staying at the Ruhl, which is almost as expensive as the Angleterre or the Westminster. Either way I was looking forward to seeing her again with the blind faith of one who hoped reconciliation was on the cards. I’d already planned the short but graceful speech of forgiveness I was going to make. How much I missed her and thought we could still make a go of it-that kind of thing. Of course, a part of me was also braced for the possibility she might be there to tell me she’d met someone else and wanted a divorce. Still, it seemed like a lot of trouble to go to-it wasn’t easy to travel from Berlin these days.”

Philip Kerr (Edinburgh, 22 februari 1956)

 

De Duitse dichter en schrijver Hugo Ball werd geboren op 22 februari 1886 in Pirmasens. Zie ook alle tags voor Hugo Ball op dit blog.

Der Verzückte

Und manchmal überfällt mich eine tolle Seligkeit.
Alle Dinge tragen den Orchideenmantel der Herrlichkeit.
Alle Gesichte tragen an goldenen Stäben zur Schau ihr innerstes Wesen.
Die Inschriften der Natur fangen zu stammeln an, leicht zu lesen.

Alle Wunder drängen wie Seesterne an die Oberfläche.
Die Golfströme der Luft kreisen und schweben wie diamantene Bäche.
Aus jedem toten Gerät wollen sich hundert staunende Augen erheben.
In jedem Stein überschlägt sich wild eifersüchtiges Leben.

Die Kirchtürme flammende Gottesschwerter. Dröhnend schlagen die Stunden.
Meine Zunge eine Jerichorose. Duft strömt und Musik mir vom Munde.
Auf meine Fingerspitzen, die sich in Beschwörungen ducken,
Lassen sich alle verirrten Küsse nieder, die durch das Weltall zucken.

Daher begibt es sich, daß über den fliegenden Dächern der Stadt,
Die mich beherbergt, der leuchtende Mond seinen Bogen hat
Wie aus Opal geschnitten ein weitgespannter Viadukt,
Und daß nicht mehr Wirklichkeit ist, was da spukt.

Es sind geisterhafte Orchester auf der Wanderung zu vernehmen.
Es ist, als ob unterm Pflaster Höllen aus Licht heraufgeschwommen kämen.
Die Menschen, die da gehen, schreiten an elfenbeinernen Stöcken.
Die Häuser, die da stehen, prunken in Purpurmänteln und Galaröcken.

Die Bilder und die Gesichte kommen hervor wie trunkene Tropenfalter,
Wenn du in roten Nächten durch die Glutgärten Ceylons gehst.
An Ärmel und Kniee hangen sich ihrer so viele und schwer,
Daß du ermattet zuletzt, ganz wirr und taumelnd im blühenden Gifte stehst.

Hugo Ball (22 februari 1886 – 14 september 1927)
Cover


De Servische schrijver Danilo Kiš werd geboren op 22 febrari 1935 in Subotica. Zie ook alle tags voor Danilo Kiš op dit blog.

Uit: Kinderleed (Het spelletje, vertaald door Reina Dokter en Lela Zečković)

“De man gluurde door het sleutelgat en dacht Dat kan toch niet waar zijn; dat is Andreas niet. Nog een hele tijd bleef hij zo gebukt staan en dacht: Nee, dat is onze Andreas niet. Hij bleef zo staan, roerloos, zelfs toen hij er pijn in zijn rug van kreeg. Hij was vrij lang en het slot zat ongeveer ter hoogte van zijn dijen. Toch verroerde hij zich niet. Ook niet toen zijn ogen achter zijn brilleglazen begonnen te tranen, waardoor hij even alles wazig zag. Door het sleutelgat stroomde koude lucht als door een tochtige gang. Maar hij hield vol. Alleen toen hij op een gegeven moment met zijn bril tegen het slot stootte, trok hij heel even zijn hoofd terug. Dat moet ik aan Maria laten zien, dacht hij met enig leedvermaak, zich nauwelijks bewust van die gedachte, en ook niet van het leedvermaak dat erachter school. Ik moet Max Ahasverus, de koopman in ganzeveren, aan Maria laten zien. Hij wist zelf niet waarom, maar hij had de behoefte haar te kwetsen. En dit zal haar kwetsen, dacht hij niet zonder plezier. Ik moet haar laten zien hoe de onderaardse rivieren van het bloed stromen. En dat Andreas niet haar Blonde Jongetje is (zoals zij denkt), maar zijn vlees en bloed, de kleinzoon van Wandelende Max. En dat zal haar pijn doen. Hier had je een bewijs dat hij gelijk had, en hij genoot nu al van haar stille leed en haar onmacht om zich, gehuld in opstandig zwijgen, te verzetten tegen de kracht van zijn argumenten als ze zag (als hij haar laat zien) hoe haar Blonde Jongetje, haar Andreas, langs zijn klanten gaat en van het ene schilderij naar het andere loopt, alsof hij door de eeuwen wandelt. En dat zal haar pijn doen. Daarom wou hij niet weg van het sleutelgat, daarom stelde hij het moment van de te behalen overwinning uit dat zo maar binnen handbereik lag. Eigenlijk wou hij niet, hij kon niet zijn hand uitstrekken en die kans grijpen om haar te kwellen. Daarom stelde hij dat ogenblik uit. Hij wachtte tot het vanzelf zou rijpen, in de modder zou vallen als een rijpe pruim. Daarom wou hij Maria niet meteen roepen, en bleef almaar door het sleutelgat kijken, waar als door een tochtige gang koude lucht doorkwam, ergens uit de verte, waar geen tijd bestaat.”

Danilo Kiš (22 februari 1935 – 15 oktober 1989) 


De Ierse schrijver Sean O’Faolain werd geboren op 22 februari 1900 in Cork. Zie ook alle tags voor Sean O’Faolain op dit blog.

Uit: Vive Moi!

‘The immeasureable difference between that summer school and any other place of study I have ever been in was that it was voluntary. We wanted – and how eagerly! – to be able to speak Irish well and fluently, not just as a useful accomplishment but because Irish was a symbol of the larger freedom to which we were all groping…. So when we spoke Irish we simply evoked another country, another life, another people. Mountains were mountains, roads were roads, and glens (always Scottish); but when, for these things, we uttered the Irish words sleibhthe, boithre, and gleannta we spoke passwords to another world. Irish became our Runic language. It made us comrades in a secret society. We sought and made friendships, some of them to last forever like conspirators, in a state of high exaltation, merely by using Irish words.’
(…)

His Majesty’s Commissioners of Education had taken every precaution to keep from us the bitter, ancient memoiries of our race. From various unguarded sources the ancient memories nevertheless escaped through – a a prhase, or a word from a theach, or no more than a inflection in his voice, or in an uncensored passage in a history book about the bravery of Irish soldiers in the jacobite or European wars, until, drop by drop, the well-springs of my being became brimful, and finally, when I was sixteen, which was the year of 1916 and the last Irish Rebellion, it burst in a fountaining image of the courage of man. … If I say a final no to that school, what I am really saying, then, is a no to that Ireland. I am saying no to my own pyhood, my own youth, even to my own parents, to everything that, had I not rebelled against it, would have mismade me for life.’
(…)

‘I was the mad mole who thought he had made Mont Blanc. I was the mouse in the wainscotting of the Vatican who believed that he told the Pope every night what His Holiness must tell the world every morning. I was Ireland, the guardian of her faith, the one solitary man who would keep the Republican symbol alive, keep the last lamp glowing before the last icon, even if everybody else denied or forgot the gospel that had inspired us all from 1916 onwards. I firmly believed in the dogma that had by now become the last redoubt of the minority’s resistance to the majority; that the people have no right to do wrong. Like all idealists, I was fast becoming heartless, humourless and pitiless.’

Sean O’Faolain (22 februari 1900 – 20 april 1991)
Cork

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2018 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Aan nederlagen geen gebrek

„Aan Jan Ritsema Amsterdam, 25 februari 1991
Geachte heer Jan Ritsema,
Ons gesprek van verleden week in Scheltema heeft mij met de neus op de feiten gedrukt, of was althans de katalysator daarvoor. Dat mijn tekstjes emotionele interrupties zouden zijn gaat nog niet ver genoeg, afscheidingen van een zieke zijn het. En was die ziekte nog maar iets verhevens, maar het is de meest triviale, banale ziekte die een mens zich kan indenken. Als tussen de mieren de handen waren, die mij langdurig zouden verdoven, die mij uiteen zouden rijten, geloof me, ik zou dat armzalige geploeter laten voor wat het is en tussen de mieren gaan wonen. Hierbij een kort tekstje van mij, niet naar jou gestuurd in enige functie of hoedanigheid. Meer om als wij elkaar weer eens ontmoeten in smoezelige cafés, braakliggende etablissementen, wij naast de belangrijke dingen van het leven ’t een en ander de revue kunnen laten passeren. Intussen hoop ik dat de helse depressiviteit, die zo ik weet, ook jouw megalomane stemmingen met een satanisch genoegen afbreekt en doet omslaan in walging en nog eens walging, uit is gebleven.
Morgen reis ik weer af naar Rotterdam en ’s avonds zal ik in café Scheltema Johanna ter Steegem treffen. Of ik daar dan werkelijk gewichtig moet doen over een of andere monoloog die ik nog moet gaan schrijven of bij gebrek aan iets beters Baudelaire zal citeren (dronken moet je zijn, dronken van de poëzie, het leven, de liefde, maar dronken moet je zijn) weet ik nog niet. Het zal wel weer bij een hoop grote woorden blijven.
Ik houd je op de hoogte, een groet en sterkte,
Arnon

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)
Cover

Lees verder “Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay”

Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Moedervlekken

“Kadoke wil aanbellen, maar het gras doet hem aarzelen. Hij pakt de tuinslang en begint de voortuin water te geven, de bomen, de planten, het gazon. De zoon die, zoals dat van hem werd verwacht, psychiater is geworden verzorgt de tuin. Vroeger speelde hij weleens badminton met zijn vader in de voortuin. Die tijd is voorbij, er wordt nu voornamelijk naar het gras gekeken als naar een vertrouwd en toch nog altijd mooi schilderij. Het heeft al bijna tien dagen niet geregend, op het gras zijn gele plekken ontstaan. Jarenlang is het hier goed onderhouden, met liefde is aan deze tuin gewerkt, in elk geval met een volharding en een verantwoordelijkheidsgevoel die niet van liefde te onderscheiden zijn. Doorzettingsvermogen is ook liefde – de weigering om op te geven, de weerzin om te verliezen, om te sterven, allemaal vormen van liefde. Tragisch dat een korte periode van droogte zo’n ravage aanricht.
Het is vroeg in de ochtend maar nu al warm. Een buurvrouw staart naar hem, maar Kadoke doet alsof hij haar niet ziet. Er is niets merkwaardigs aan dit tafereel: de zoon geeft de verdorde tuin water, de goede zoon, de zich om alles en nog wat bekommerende zoon, de zoon die leeft opdat anderen niet hoeven te sterven.
Maar hij kan zich nu juist niet om alles bekommeren, of beter gezegd: zijn zorg leidt niet altijd tot het gewenste resultaat. Dát is het probleem. Hij heeft de meisjes instructies gegeven, sommige heeft hij in het Engels opgeschreven en in de keuken op een kast gehangen en terwijl hij het gras water geeft, begint hij zich af te vragen waarom zijn simpele instructies niet zijn opgevolgd. ‘Please, water the garden when the lawn is dry’; zo moeilijk is dat toch niet te begrijpen? De jonge vrouwen die zijn moeder verzorgen kunnen best tussendoor de tuin besproeien. Zo intensief hoeft moeder ook weer niet in de gaten te worden gehouden, dat er geen tijd meer is voor het gras.
Kadoke weet wie hij is: Otto Kadoke, kalm, toegewijd maar niet té empathisch, dat is slecht voor de kalmte, slecht voor de behandeling, de arts moet niet te nabij komen. De nadruk ligt op de derde lettergreep, het is Kadoké, maar als mensen zijn naam verkeerd uitspreken corrigeert hij hen niet. Wat is een naam? Hooguit een geschiedenis waartoe je je moet verhouden. Ze mogen hem ook ‘dokter’ noemen. Officiële papieren ondertekent hij met O. Kadoke.”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Rob Schouten, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kis, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay”

Arnon Grunberg, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: De asielzoeker

“In minder dan een kwartier staan ze weer op straat. De vrouwelijke getuige deelt nog wat amandelcake uit die Beck, vooral uit beleefdheid, staand op het trottoir opeet. Dan moet ze weg. Ze heeft haast. Ook bij het afscheid kan hij haar naam niet verstaan. Hij kijkt haar na, met in zijn hand een tot een propje zilverpapier.
‘Misschien wilt u even met ons meekomen voor een kopje thee?’ zegt Beck tegen de asielzoeker. ‘Dan kunt u zien hoe we wonen.’
‘Graag,’ zegt de asielzoeker, ‘maar niet te lang.’
Beck duwt de rolstoel, de asielzoeker loopt ernaast. Af en toe, als hij stilstaat bij een stoplicht, stopt Beck zijn neus in de hals van zijn vrouw om haar te ruiken. Meer dan zijn vrouw ruikt hij ziekenhuis.
Bij hun woning aangekomen helpt Beck zijn vrouw uit de rolstoel. Ze moeten twee trappen op. Dat kan ze net.
‘Ik draag haar wel,’ zegt de asielzoeker. Hij neemt Becks vrouw op zijn rug, ze klampt zich aan hem vast en Beck klapt de rolstoel in.
‘Gaat het?’ vraagt Beck voor de zekerheid.
‘Ja,’ zegt zijn vrouw, ‘het gaat, dit gaat uitstekend.’ Ze heeft zich met al haar kracht aan de nek van de asielzoeker geklampt.
Beck vindt het een grappig, misschien zelfs ontroerend gezicht, al is hij even bang dat ze zullen vallen. Het herinnert hem aan iets, hoe zijn vrouw daar hangt, maar hij weet niet waaraan. Voor ze aan de beklimming beginnen knijpt hij haar zachtjes en vriendschappelijk in de billen. Ze gaan de twee trappen naar boven, de asielzoeker met Becks vrouw, Beck zelf met haar rolstoel.
Even later zitten ze in de woonkamer, alleen Beck blijft staan.
‘Dat ben ik door de drukte helemaal vergeten,’ zegt hij, ‘ik heb jullie nog niet gefeliciteerd.’ Hij geeft de asielzoeker een hand en kust zijn vrouw. Hij blijft bij haar staan en zegt: ‘Willen jullie wat drinken? Er is niet veel, maar wat er is kunnen we opmaken. Dit is een mooie dag, vinden jullie niet? Dit moet wel een mooie dag zijn.”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Ruben van Gogh, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Ishmael Reed, Edna St. Vincent Millay”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Jane Bowles, Ishmael Reed

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Apocalyps

“Als kind heb ik veel in de zon gezeten. Mijn vader runde een vakantiepark (met bungalows, zwembad, restaurant en disco) aan het Gardameer. De zomers bracht ik door bij het zwembad. Toen ik oud genoeg was werkte ik in de keuken of ik hielp mee ijs te verkopen aan de bar naast het zwembad, waar we ook cocktails verkochten en snacks, maar ijs scheppen vond ik het leukst. Ik ontdekte al vroeg mijn commerciële talenten, de verkoop lag mij. Mijn ouders stimuleerden mijn commerciële talenten, zij het op speelse wijze. Er lag geen grote druk op mij. Als ik veel ijs had verkocht kreeg ik een cadeautje, een autootje, een voetbal, of ik mocht extra lang opblijven. Ik heb veel geknikkerd.
Vooral mijn vader was gelovig, hij was een fanatieke kerkganger, maar toen ik hem vertelde dat ik echt geen misdienaar meer wilde zijn knikte hij, verder zei hij niets. Ik heb een jongere broer. Met hem had ik weinig contact, hij hield niet van de zon, hij zat veel binnen. We gingen elkaar uit de weg.
Ik werd naar een internationale school gestuurd. In feite ben ik drietalig opgevoed: Nederlands, de taal van mijn ouders, Engels, de taal die op de internationale school werd gesproken, en Italiaans, de taal van het land waar ik mijn jeugd doorbracht en waar ik mijn commerciële talenten heb kunnen ontwikkelen.
Voor zover een jeugd zorgeloos kan zijn was de mijne zorgeloos. Mijn moeder overleed vrij jong, op mijn zestiende, toen was mijn jeugd feitelijk al voorbij.
Het lag voor de hand dat ik mijn commerciële talenten zou uitbuiten en in de verkoop zou gaan, maar ik besloot fysiotherapeut te worden. Het werken met lichamen trok me uiteindelijk meer dan de verkoop. Mijn halve jeugd heb ik halfnaakte mensen gezien, ik heb de mens leren kennen in zwemkleding. De scheiding tussen lichaam en ziel ervaar ik als iets onnatuurlijks, het lichaam ís de ziel. De fysiotherapie leek mij een natuurlijk vervolg op mijn jeugd aan het Gardameer. Stiekem was ik altijd al fysiotherapeut geweest.
In de winter ging het vakantiepark dicht, mijn vader richtte zich dan op het exporteren van Italiaanse olijfolie en wijnen naar Nederland. Ook hij had commerciële aanleg. Om van je naaste te kunnen houden als van jezelf moest je volgens mijn vader voldoende geld op je bankrekening hebben staan. Voor mij waren de winters een wachtkamer. Het leven begon pas weer als ik in mijn zwembroek langs de badgasten kon paraderen en als ik ze hoorde fluisteren: ‘Dat is de zoon van de eigenaar,’ dan was ik gelukkig.”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Jane Bowles, Ishmael Reed”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Jane Bowles, Ishmael Reed

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Huid en haar

‘Waar wacht je op?’ vraagt Lea.
Ze draagt een zwarte wollen jas met een bontkraag, tweedehands gekocht. Ze kan zich zulke jassen niet nieuw permitteren. Lea reist lichtbepakt. Een rugzak, meer heeft ze niet nodig voor vijf dagen. Met een föhn krijg je de meeste kreukels uit je kleren.
Op haar knie ligt een hand. Maar een hand op een knie is nog geen intimiteit.
‘Waarvan bent u precies een kenner?’ had een professor haar die avond tijdens een staande receptie gevraagd terwijl hij schijnbaar terloops haar bovenarm aanraakte. Ze had het onprettig gevonden. De vraag en de aanraking.
Een uur daarvoor had ze haar jurk in de badkamer opgehangen aan de rail waaraan ook het douchegordijn was bevestigd en hem met de föhn behandeld. De kreukels gingen er minder goed uit dan ze had gehoopt. Morgenochtend gaat ze naar huis, dan kan ze haar jurk laten stomen.
Kenner. Een belachelijk woord. Je kunt het eigenlijk alleen ontkennend gebruiken, als in: ‘Ik ben geen kenner van porseleinwerk.’ Ze is een kenner van Rudolf Höss, dat moest ze toegeven.
‘Höss,’ had ze geantwoord. Vervolgens had ze zich geëxcuseerd met de woorden: ‘Even kijken of hier nog meer mensen zijn die ik ken.’
In de verte, ingeklemd tussen een pilaar en een gesticule- rende man met een baard, had ze Roland Oberstein zien staan. Ze had de behoefte gevoeld om op hem af te stappen en zonder verdere plichtplegingen tegen hem te zeggen: ‘Red mij.’
Pathetisch natuurlijk. Maar is hoop op redding niet per definitie pathetisch? Hebben we leren leven zonder hoop? Als we al redding zoeken, mogen we dan alleen diep in onszelf graven?
Ze weigert dit te aanvaarden.
De professor was achter haar aangelopen. ‘Höss,’ had hij gezegd, ‘de commandant van Auschwitz. Boeiend. Had hij niet een verhouding met een gevangene in het kamp?”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Jane Bowles, Ishmael Reed”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: De joodse messias

“Hij hield van de mensen

Omdat zijn grootvader met oprecht enthousiasme en veel vertrouwen in de vooruitgang de ss had gediend – de man was niet te beroerd de handen uit de mouwen te steken, niet zo’n slampamper van een opa die achter zijn schrijftafel bleef zitten, af en toe een stempel onder een document zette en zich om vijf uur naar vrouw en kind haastte, nee, een gentleman, die het handwerk van de dood verstond, zonder zijn gezin daarmee lastig te vallen, een man voor wie woorden als ‘eer’ en ‘trouw’ nog iets betekenden, een man met een moraal, met een visie, die trouw bleef aan die visie, ook onder barre omstandigheden, toen veel van zijn makkers hun uniform uitdeden en de benen namen, hij niet, hij zei: ‘een deugdzaam mens kent zijn taak, een deugdzaam mens leeft er niet op los’, en hij schoot de laatste kogels uit zijn geweer – wilde de kleinzoon met enthousiasme en vertrouwen in de vooruitgang een beweging dienen.

De jongen kwam de verdiensten van zijn grootvader bij toeval te weten, toen hij op een zondagmiddag ongevraagd geld leende van zijn moeder en papieren, foto’s en een boek vond, die wat haar betreft nooit gevonden hadden mogen worden. Hij was, ook in de duisternis van de puberteit, een opgeruimd mens met een goed ontwikkeld oog voor de aangename kanten van het leven. De wolken, pasta, baby’s in hun wieg, de geur van wijn, etalages vol mooie kleren, tijdschriften vol prikkelende foto’s, kunst die de tand des tijds had doorstaan, snelle auto’s en mensen, niet te vergeten, benen van mensen, armen, hoofden, haren, neuzen, handen, polsen, van die dunne, blanke polsjes die eerst roze worden in de zon, en dan langzaam rood. De jongen hield van de mensen, en zij van hem.

Het was alweer zo lang vrede in Europa toen hij geboren werd. De oorlog was ver weg, die oorlog in ieder geval, andere oorlogen ook, en tegen de tijd dat hij zich voor de vijanden van het geluk begon te interesseren, hadden deskundigen vastgesteld dat de Tweede Wereldoorlog nu eens en voor altijd een afgesloten hoofdstuk was. Een melancholisch hoofdstuk misschien, maar wel afgesloten. En daarbij, waren niet alle oorlogen melancholisch van aard? Al die slachtoffers, dat zinloze geweld, de daklozen?”

 


Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Jane Bowles

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

 

Uit: Tirza (Vertaald door Sam Garrett)

„After Ibi began collecting the rent there were fewer complaints about moisture on the wallpaper, radiators that didn’t work, a window that didn’t close well. Her smile took away the complaints, her legs made the sneaking suspicion that one was paying way too much to vanish into thin air. Her eyes compensated for the leaky faucet. Ibi was more important than any defects in the furnished apartment.
And then, one autumn evening, on the first of the month—always the first of the month; when Hofmeester looked back on his life he saw an endless series of paydays—she stayed away for a long time. Hofmeester was reading the evening paper as he listened to one of Elgar’s cello concertos, but when he got to the page with ‘readers’ opinions’, for he read the newspaper from cover to cover, like a book, he became worried. She had been gone for more than half an hour. He read on, but the readers’ opinions no longer sank in. After each sentence he got stuck, and his thoughts wandered to Ibi.
Of course you couldn’t just grab the money and run, sometimes you had to stop and chat a little. He remembered that from when the unwelcome task had been his to fulfill. But half an hour was no chat anymore. That was a conversation, that was half an evening meal.
He had already walked to the door twice to see if she was coming, the way one looks for streetcars that refuse to arrive. The ridiculous assumption that looking made any difference. That a peremptory glance can summon that which apparently will never show up.
She couldn’t have been mugged, she didn’t even have to leave the yard.
It puzzled him, and it kept puzzling him. His wife had gone out to pick up Tirza, who was playing at a friend’s house. Hofmeester had no one with whom to share his anxiety. He turned off the Elgar, went into the garden to look at his apple tree and then peered up through the branches at the windows behind which the tenant was concealed, but could see nothing unusual. The curtains that always hung there and that actually needed washing. No movement. It was a lovely evening for early October. Nothing rustled in the bushes. No screams. Silence. Eternal silence.“

 

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Jane Bowles”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Jane Bowles, Ishmael Reed

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008 en ook mijn blog van 22 februari 2009 en ook mijn blog van 22 februari 2010.

 

Uit: De asielzoeker

 

„Beck kijkt omhoog naar de asielzoeker, en die knikt hem welwillend toe. Zo van, houd je maar koest, we maken nog wel een echte man van je. Dit is waanzin, denkt Beck, mijn vrouw is waanzinnig, ik ben waanzinnig, de asielzoeker is waanzinnig, mijn leven is honderd procent waanzin geworden. Maar dan verwerpt hij die gedachte. Als je je geluk eenmaal terzijde hebt geschoven veranderen de categorieën, je houdt op je steeds af te vragen wat je eraan hebt, wat je eraan overhoudt, in plaats daarvan onderga je, je leeft voor een doel dat groter is dan je eigen geluk, en daarmee krijgt bijna elke vraag een antwoord, elke situatie zin: voor jou, voor jou, en nog eens voor jou.

Hij noemt het gelatenheid, maar zijn vrouw heeft iets tegen die term, ze vindt hem te negatief. ‘Je laat gaan,’ heeft Beck vaak gezegd, ‘dat is gelatenheid, je legt je neer bij de kracht van het toeval. Er is geen rede, er bestaat geen verband.’

De getuige van de asielzoeker arriveert zonder kloppen. Het is een vrouw, een ondefinieerbaar iemand eigenlijk, Beck kan niet eens haar naam verstaan. Ze heeft cake bij zich, amandelcake in zilverpapier, die ze uitdeelt. Erg vriendelijk, maar Beck had het liever zonder amandelcake doorstaan.

‘Bent u ook een,’ begint de ambtenaar te vragen, maar dan onderbreekt hij zichzelf, kucht even en zegt: ‘U bent ook niet van hier, neem ik aan?’

De vogel knabbelt aan haar stuk cake, maar moet die na een paar happen laten staan. Misselijk is ze de laatste weken, alsof ze zwanger is. Beck klopt de kruimels van haar schoot en legt ze op tafel. Hij wil haar mond schoonvegen, maar ze rukt hem het servet uit handen.

‘Laten we beginnen,’ zegt de ambtenaar. ‘We hebben allemaal nog meer te doen vandaag.’

Beck veegt de nu vrijwel onzichtbare kruimels van de schoot van zijn vrouw. Overbodig, volstrekt overbodig. In de toewijding waarmee hij iedere dag zijn overbodige handelingen verricht schuilt zijn waardigheid.

De ceremonie is kort, maar redelijk aangenaam. De ambtenaar glimlacht een paar keer. Tot Becks verbazing zijn er zelfs ringen. Ze blijken uit een automaat te komen.“

 


Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

 

 

Lees verder “Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Jane Bowles, Ishmael Reed”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Jane Bowles, Ishmael Reed

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Uit: Tirza

 

De gasten druppelen later binnen dan Hofmeester verwachtte. Het is half acht en er is nog niemand. Daarom eet hij de eerste portie gebakken sardines zelf maar op. Eigenlijk had hij pas later op de avond willen beginnen met het bakken van de sardines, maar hij had zich niet in kunnen houden. Drie sardines heeft hij al op. Hij eet de graat mee. Je merkt er weinig van, het zijn zulke kleine visjes.
Hij loopt naar Tirza’s kamer om haar een versgebakken sardientje aan te bieden. Ze heeft een zwarte jurk aan die al jaren in haar kast hangt, niet de jurk die hij samen met haar voor dit feest heeft aangeschaft. Een van driehonderd euro met bijpassende schoenen van bijna hetzelfde bedrag.
Hij moet teleurgesteld hebben gekeken, want ze slaat een arm om hem heen en zegt: ‘Ik doe hem nog weleens aan, pap, maar vanavond staat hij me niet.Vanavond gaat echt niet. Ik ben er niet voor in de stemming. Het is gewoon niet de jurk die bij deze avond hoort.’
Hij glimlacht grootmoedig met het bord sardientjes in zijn hand. ‘Maar we hebben hem voor deze avond gekocht, Tirza, speciaal voor jouw feest,’ zou hij willen zeggen. Hij zwijgt. Zijn teleurstellingen zijn zijn zaak. Ze moeten onzichtbaar blijven voor de wereld. Als Tirza zich omdraait, glimlacht haar vader nog steeds, schijnbaar onaangedaan. ‘Jou staat alles,’ zegt hij en laat haar alleen.
Hofmeester opent de badkamerdeur. Ibi is in bad gaan liggen met de Elle, het soort damestijdschrift dat ze vroeger verachtte.
‘Papa,’ roept ze, ‘kun je niet kloppen?’
Hij laat zijn blik gedachteloos over haar lichaam glijden, een paar seconden staart hij naar haar buik.‘Sorry,’ zegt hij,‘ben je zwanger?’
‘Papa,’ roept ze, ‘stel niet dat soort rare vragen en laat me alleen.’
Hij sluit de badkamerdeur en gaat zijn slaapkamer binnen. De echtgenote weet nog altijd niet wat ze zal aantrekken. Om de moeilijke beslissing uit te stellen – misschien schiet haar plotseling iets te binnen – föhnt ze eerst haar haren.Vrijwel naakt zit ze voor de spiegel in de slaapkamer, de föhn losjes in haar handen. Een nasmeulende peuk in een asbak.Kennelijk heeft ze de asbakken ergens gevonden.“

 

arnon-grunberg300

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

 

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul van Ostaijen werd geboren in Antwerpen op 22 februari 1896. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

VORST

 

Is Vorst

         breken scherp en helder de stenen rijen

         wegen scheuren

Schel schelt de schel

         van de trem in de duizelruimte

         hoge hoepel

         staalhemel   staalhelm

Naar klare spanbanen strammen stappen

         laarzen slaan de straat tot luide ruimte

 

Is Vorst

         breken stenen scherp

         slaan laarzen klaar

         schellen de schellen schel

         helder

 

                  helder

                            helder

         duizelruimte luidt

 

 

 

ARCHAÏSCHE PASTORALE

 

Ter kerk ging

de kleine jonkvrouw

                   in haar linkerhand draagt zij

                   voor de kleinsten suiker en zoethout

 

             &n
bsp;     in haar rechter   haar hart

                   roza suikergoed

                               voor Onze Lieve Vrouw

 

en heel wit

           kaarswit

zo is zij

           simpele zang

           in haar oranje franjeskleed

           het blauwe lint is blauw toch

Blauw

 

 

Avondgeluiden


Er moeten witte hoeven achter de zoom staan

van de blauwe velden langs de maan

’s avonds hoort gij aan de verre steenwegen

paardehoeven

dan hoort gij alles stille waan

van verre maanfonteinen zijpelt plots water

-gij hoort plots het zijpelen

van avondlik water –

de paarden drinken haastig

en hinniken

dan hoort men weer hun draven stalwaarts

 

van_ostaijen

Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)

 

De Duitse dichter en schrijver Hugo Ball werd geboren op 22 februari 1886 in Pirmasens. Zie ook
mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Ich liebte nicht

 

Ich liebte nicht die Totenkopfhusaren

Und nicht die Mörser mit den Mädchennamen

Und als am End die großen Tage kamen,

Da bin ich unauffällig weggefahren.

 

Gott sei’s geklagt und ihnen, meine Damen:

Gleich Absalom blieb ich an langen Haaren,

Dieweil sie schluchzten über Totenbahren

Im Wehbaum hängen aller ihrer Dramen.

 

Sie werden auch in diesen Versen finden

Manch Marterspiel und stürzend Abenteuer.

Man stirbt nicht nur durch Minen und durch Flinten.

 

Man wird nicht von Granaten nur zerrissen.

In meine Nächte drangen Ungeheuer,

Die mich die Hölle wohl empfinden ließen.

 

 

Cabaret

 

Der Exhibitionist stellt sich gespreizt am Vorhang auf

und Pimpronella reizt ihn mit den roten Unterröcken.

Koko der grüne Gott klatscht laut im Publikum.

Da werden geil die ältesten Sündenböcke.

 

Tsingtara! Da ist ein langes Blasinstrument.

Daraus fährt eine Speichelfahne. Darauf steht: »Schlange«.

Da packen alle ihre Damen in die Geigenkästen ein

und verziehen sich. Da wird ihnen bange.

 

Am Eingang sitzt die ölige Camödine.

Die schlägt sich die Goldstücke als Flitter in die Schenkel.

Der sticht einer Bogenlampe die Augen aus.

Und das brennende Dach fällt herunter auf ihren Enkel.

 

Hugo_Ball

Hugo Ball (22 februari 1886 – 14 september 1927)

 

De Servische schrijver Danilo Kiš werd geboren op 22 febrari 1935 in Subotica. Zie ook mijn blog van 22 februari 2007 en ook mijn blog van 22 februari 2008 en ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Uit: Ein Grabmal für Boris Dawidowitsch (Vertaald door Ilma Rakusa)

 

»Mögen die Angaben über seine früheste Kindheit noch so nichtssagend sein – sie beschwören deutlich genug die provinzielle Grisaille mitteleuropäischer Kleinstädte zu Beginn dieses Jahrhunderts: die ebenerdigen grauen Häuser mit ihren Höfen, welche von der langsam vorbeiziehenden Sonne durch eine klare Demarkationslinie in Quadrate von tödlicher Helligkeit und von modrigem, finsterem Schatten zerteilt werden; die Akazienalleen, die im Frühling widerlich duften, wie die nach Kinderkrankheiten riechenden Hustensirupe und Hustenbonbons; den kühlen Barockglanz der Apotheke mit ihren strahlendweißen gotischen Porzellangefäßen; das düstere gimnázium mit dem gepflasterten Schulhof (Bänke von abgeblättertem Grün, galgenähnliche verlassene Schaukeln, weißgetünchte Holzklosette); das Rathaus in Mariatheresiagelb, der Farbe welker Blätter und herbstlicher Rosen, wie’s in den Romanzen heißt, welche die Zigeunerkapelle allabendlich im Garten des Grandhotels zum besten gibt.
Karl Taube, der Sohn des Apothekers, träumte – wie viele Kinder der Provinz – von jenem glücklichen Tag, da er durch seine dicken Brillengläser zum letzten Mal, aus der Vogelperspektive des Abschieds, auf seine Stadt blicken würde – mit der gleichen Trauer und Abscheu, die man empfindet, wenn man im Album der Gymnasiumszeit mit der Lupe die abgeschmackten gelben Schmetterlingsleichen betrachtet. Im Herbst 1920 bestieg er im Budapester Ostbahnhof den Erste-KlasseWagen des Schnellzugs Budapest-Wien; als der Zug sich in Bewegung setzte, winkte der junge Karl noch einmal seinem Vater zu (der mit wehendem Seidentaschentuch wie ein kleiner dunkler Fleck in der Ferne verschwand), dann trug er seine Ledertasche eilig in den Dritte-Klasse- Wagen und setzte sich zwischen die Arbeiter.«

 

Danilo_Kis_az_Alternativ_kulturalis_forumon

Danilo Kiš (22 februari 1935 – 15 oktober 1989)
Hier samen met Susan Sontag (links)

 

De Amerikaanse schrijfster Jane Bowles werd als Jane Auer geboren op 22 februari 1917 in New York. Zie ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

Uit:  Jane und Paul Bowles. Leben ohne anzuhalten (Dubbelbiografie van Jens Rosteck)

 

„Die höchst unkonventionelle Verbindung zweier der wichtigsten amerikanischen Schriftsteller ihrer Ära nahm im Vorkriegs- New York der späten Dreißiger ihren Anfang, führte das Duo auf Abenteuerreisen nach Mittelamerika und Paris, zum Inselkauf nach Sri Lanka und schließlich in einen jahrzehntelang

währenden (Alp-) »Traum am Ende der Welt«, in das Tanger der Nachkriegszeit.

Dort, im Grenzland zwischen Europa, Afrika und Atlantik, im ästhetischen, gesellschaftlichen wie erotischen Freiraum der »Internationalen Zone«, kamen sie Hippies, Drogenabhängigen und Aussteigern zuvor, hielten bereits ab den frühen Fünfzigern Hof, standen im Zentrum mondäner Parties, erweiterten ihre Kreativität und erprobten neue Schreibtechniken durch ungehemmten Kif-Konsum, spürten den Musiktraditionen des Maghrebs nach, erkundeten die Wüste, nahmen an rituellen Trance-Zeremonien teil, wurden Zeugen innenpolitischer Unruhen. Und lockten bald die Vertreter der beat generation – mit der sie nicht allzuviel gemein hatten, aber schleunigst von ihr

vereinnahmt wurden – in ihr Refugium an diesem geheimnisvollen, abgründigen und gefährlichen äußersten Zipfel Nordwestafrikas voller Verheißung, in die dream city.

Beide wurden in und um New York geboren. Beide verweigerten sich frühzeitig tradierten Vorstellungen von Familienleben und Männer- oder Frauenrolle. Jane wuchs vaterlos mit einer dominanten Mutter auf, erlitt einen schweren Reitunfall und wurde zu Pflegeaufenthalten in schweizerische Sanatorien eingewiesen. Nach unwirklichen Monaten in alpinem Ambiente kehrte sie auf einem Atlantikdampfer in die Staaten zurück, wo sie einem enfant maudit der französischen Literatur, dem Romancier Céline, begegnete – ein Schlüsselerlebnis. Janes augenblicklichen Entschluß, selbst Schriftstellerin zu werden, krönte ein abgeschlossener Roman

der Jugendlichen in französischer Sprache. Noch nicht volljährig, lebte sie mit älteren Gefährtinnen zusammen, führte ein Bohème-Dasein in Manhattan und wurde zum Dauergast so mancher Lesbenlokale. Die kettenrauchende Trinkerin, Exzentrikerin und Vielrednerin laborierte jahrelang an Romanen (Two Serious Ladies) und Fragmenten, bei deren mühseligem Abschluß ihr Paul willkommene Hilfestellung leistete.“

 

JaneBowles

Jane Bowles (22 februari 1917 – 4 mei 1973)
Hier met Truman Capote

 

De Afro-Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Ishmael Scott Reed werd geboren op 22 februari 1938 in Chattanooga, Tennessee. Zie ook mijn blog van 22 februari 2009.

 

beware : do not read this poem

 

tonite, thriller was
abt an ol woman, so vain she
surrounded herself w /
many mirrors

 

it got so bad that finally she
locked herself indoors & her
whole life became the
mirrors

 

one day the villagers broke
into her house , but she was too
swift for them . she disappeared
into a mirror
each tenant who bought the house
after that , lost a loved one to

 

the ol woman in the mirror :
first a little girl
then a young woman
then the young woman/s husband

 

the hunger of this poem is legendary
it has taken in many victims
back off from this poem
it has drawn in yr feet
back off from this poem
it has drawn in yr legs

 

back off from this poem
it is a greedy mirror
you are into this poem . from
the waist down
nobody can hear you can they ?
this poem has had you up to here
belch
this poem aint got no manners
you cant call out frm this poem
relax now & go w / this poem

move & roll on to this poem

 

do not resist this poem
this poem has yr eyes
this poem has his head
this poem has his arms
this poem has his fingers
this poem has his fingertips

 

this poem is the reader & the
reader this poem

 

statistic : the us bureau of missing persons re-
ports that in 1968 over 100,000 people
disappeared leaving no solid clues
nor trace only
a space in the lives of their friends

 

IshmaelReed

Ishmael Reed (Chattanooga, 22 februari 1938)


Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn vorige blog van vandaag.