De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.
Das Sonett an Goethe
Dich selbst, Gewaltger, den ich noch vor Jahren
Mein tiefes Wesen witzig sah verneinen,
Dich selbst nun zähl ich heute zu den Meinen,
Zu denen, welche meine Gunst erfahren.
Denn wer durchdrungen ist vom innig Wahren,
Dem muß die Form sich unbewußt vereinen,
Und was dem Stümper mag gefährlich scheinen,
Das muß den Meister göttlich offenbaren.
Wem Kraft und Fülle tief im Busen keimen,
Das Wort beherrscht er mit gerechtem Stolze,
Bewegt sich leicht, wenn auch in schweren Reimen.
Er schneidet sich des Liedes flüchtge Bolze
Gewandt und sicher, ohne je zu leimen,
Und was er fertigt, ist aus ganzem Holze.
Der Pilgrim vor St. Just
Nacht ists und Stürme sausen für und für,
Hispanische Mönche, schließt mir auf die Tür!
Laßt hier mich ruhn, bis Glockenton mich weckt,
Der zum Gebet euch in die Kirche schreckt!
Bereitet mir was euer Haus vermag,
Ein Ordenskleid und einen Sarkophag!
Gönnt mir die kleine Zelle, weiht mich ein,
Mehr als die Hälfte dieser Welt war mein.
Das Haupt, das nun der Schere sich bequemt,
Mit mancher Krone wards bediademt.
Die Schulter, die der Kutte nun sich bückt,
Hat kaiserlicher Hermelin geschmückt.
Nun bin ich vor dem Tod den Toten gleich,
Und fall in Trümmer, wie das alte Reich.
Der Strom, der neben mir verrauschte, wo ist er nun…
Der Strom, der neben mir verrauschte, wo ist er nun?
Der Vogel, dessen Lied ich lauschte, wo ist er nun?
Wo ist die Rose, die die Freundin am Herzen trug,
Und jener Kuß, der mich berauschte, wo ist er nun?
Und jener Mensch, der ich gewesen, und den ich längst
Mit einem andern Ich vertauschte, wo ist er nun?
De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.
Uit: Citybook Graz
‘Alte Galerie, Schloss Eggenberg’
In het museum rond de binnenplaats
Brueghel de Oudere, ‘Triomf van de dood’.
Ik neem stiekem een foto
om thuis nader te bestuderen, wie weet
is mijn vader dit jaar
een van de overwinnaars.
Hier is de grote verdwijntruc
Hier is de grote verdwijntruc:
kijk naar de vrouw in de kluis,
de deur staat nog aan
en kijk naar de man met die deur
in zijn hand,
die hij sluit.
Zie zijn vuist, proef de rook, ruik het kruit.
Speel mee zonder spoor van begrip of van greep
op de machinerie.
Houdini de Tweede op de rand van zijn bed,
hoofd in handen – niet zijn eigen.
(Hoofd. Handen.)
Een man met een cape en een staf
doet of het niets is.
En zij, zij is weg. Opgegaan. Kijk,
kijk zijn vuist,
die hij opent:
in het holst van zijn hand jouw oog.
De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook alle tags voor Ernest Claes op dit blog.
Uit: De Witte
„Over ’t geheel een pootige rakker, waar een struische kerel zou uitgroeien. Hij hiet eigenlijk ‘Lewie’, niet ‘Witte’; die naam kwam maar van zijn haar. ‘Louis’, op zijn Fransch, noemde hem alleen de maseur, vroeger in de nonnekensschool, en op zijn schrijfboeken schreef hij plechtig ‘Ludovicus’. De pastoor in de catechismusles zei ‘Wittekop, Vlaskop’, maar dat vond hij alleszins nog voornamer dan Rosse te heeten, lijk Dries van de Knots.
De Witte was de jongste, negen jaar, Heinke de oudste, en Nis tusschen de twee. Wat hij zich uit zijn prille jeugd nog het best herinnerde was, dat hij in dien tijd een fluitjesbroek droeg waarvan hij soms den achterlap vergat vast te knoopen, dat hij veel met een vuilen neus liep dien moeder dan met heur blauwen voorschoot afveegde, en als vader het deed met zijn zakdoek, of zoo maar met zijn bloote hand, dan neep hij zoo hard dat de Witte er telkens van huilde. Hij hakkelde in dien tijd ook, en nu nog zegt Nis soms om hem te treiteren ‘onze Wi-wi-witte’. Het huilen was ook een van zijn voornaamste eigenschappen geweest, en wanneer men hem voor iets noodig had riep men even gemakkelijk: ‘Woar es onze bleiter?’ als ‘Woar es onze Witte?’
Wat hem uit zijn allereerste jaren nog scherp in ’t geheugen bleef was zijn schrik van de hel en de duivels. Dat kwam omdat Heinke, alleen maar om de Witte bang te maken, hem zoo’n schromelijke dingen vertelde van ‘Menneke-Pek’ die ’s nachts de buiken van de menschen kwam opensnijden, daarin dan een haak sloeg, en hen zoo dwars door den grond mee naar de hel trok. De Witte was er zoo benauwd van geworden dat hij ’s nachts soms angstig wakker werd en aan zijn buik voelde of misschien de duivel met hem nog niet
bezig was. En acht dagen lang had hij geslapen met een koord om zijn arm, die hij aan een der beddestijlen had vastgemaakt, om Satan te beletten hem mee te sleuren. Tot op een nacht Nis, die toen bij hem sliep, in het touwtje was verward geraakt en niet meer wilde dat de Witte er nog mee in ’t bed kwam. Behalve de Witte zelf heeft nooit iemand geweten waarvoor die koord eigenlijk dienen moest.“
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn drie blogs van 24 oktober 2011.