De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.
Uit: Orpheus in de dessa
“Het water vloeide met een bijna onmerkbare beweging, zoo rustig, dat aan de weerspiegeling der boomen geen twijgje trilde; scherp en doorschijnend als een gietsel van bleekgroen glas lag zij onder de blanke oppervlakte. Alleen tusschen het oeverriet maakte de strooming voortspoelende kringetjes, en rekkende kronkelingen die op zilveren slangetjes geleken, voortzwemmende van halm tot halm. De suikerrietvelden aan de overzij stonden roerloos, een flikkering van wit-beglansde wimpel-bladers, waar het bloesempluimsel dun en donker als een stippelige nevel over hing. Zoo dikwijls Bake er naar gekeken had overdag, wanneer de koelies er aan het werk waren en de employés den rijpenden oogst schatten, nu schenen die wijde velden hem nieuw en vreemd. Dat waren niet meer akkers met zorgvuldig gekweekten rijkdom, het was een door geen mensch nog betreden vlakte vol prachtig gewas. En evenzoo werd de welbekende tamarinden-rij langs den landweg een uitlooper van het bosch, dat in de verte de zilveren heuvels wolkig maakte. En de kalkwitte fabrieksgebouwen onder hun zinken dak veranderden in blanke klippen en rotsen waar een langzame beek van maneglanzen afvloeide. Over alle dingen was de verheerlijking gekomen van den lichten middernacht.
Weer de fluit nu! Hij hief het hoofd op en luisterde.
Het deuntje begon overnieuw, – als het een deuntje heeten mocht wat eerder leek op het kabbelen van water, – op windgeruisch door riet, – op het tjilpen van kleine vogels des avonds, wanneer de lucht nog rood is van den zonsondergang, maar het al donker wordt tusschen de takken waar hun nestjes zitten, zoo, simpel-weg, zonder een zweem van de willekeur en den hartstocht, waarmee de gedachte van den westerling zich verklankt tot muziek. Het hoorde bij de stilte, bij den maneschijn in den Indischen nacht. En langzamerhand, hij begreep het niet, – langzamerhand werd het of hij dat alles al lang kende, – niet het fluitedeuntje zelf, maar de gewaarwording die in hem er op antwoordde, als een echo op een roepende stem uit de verte. Herinneringen kwamen in hem op, vroolijke en stille, oogenblikken die hij lang vergeten had, en sommige waarvan hij niet wist eerst dat hij ze ooit had geleefd; nu kwamen ze een voor een met een gloor van sterretjes aan een schemerige lucht: een thuiskomst van de Haagsche kermis met een troep joelende clubgenooten in den vroegen ochtend, toen er een met dronkemans-koppigheid absoluut langs het strand wou rijden, en opeens had de blanke zee hem tegengeschenen, met de pinken die uitzeilden; de stem en de oogen van een klein meisje, dat hij eens meegenomen had in zijn boot, toen hij zich oefende voor den roei-wedstrijd; een regenbui, waar hij op een April-dag lang geleden in had geloopen, blootshoofds door het veld, terwijl de lente neerviel in de malsche droppels, en door de knotwilgen de koekoek riep….”
De Duitstalige (Italiaanse) dichter en schrijver Joseph Zoderer werd geboren op 25 november 1925 in Meran in Zuid-Tirol. Zie ook alle tags voor Joseph Zoderer op dit blog.
Gedichte
Auf dem Bett lag/ der Schatten des Fleisches/ eine
Zündschnur des Atems/ unentschlossen der Schmerz
des Teilens/ Der Sommer aber raschelte/ zu Füßen der Bäume/
vermoderte ein nackter Vogel/ Nie wird die Viper
in der Sonne ertrinken/ Was der Schnee hinterlassen/ ist
eine schwarze Wunde/ darin nisten jetzt Meisen/
Mit weißem Staub/ haben sich Krähen getarnt/ um der warmen
Luft zu schmeicheln/ Die Trinker vergraben die leeren
Dosen/ in den städtischen Sümpfen/ Das Bittere der Scham
schlecken sie/ aus den Barthaaren/ unerreichbar
dagegen die Gleichgültigkeit/ dahintappender Schläfer/ Der
Wetterbericht rettet alle/ und der Fußball/
wie Mund zu Mund-Beatmung
Die Häuser zerbröckeln/ du steigst aus dem Zug/
und der Wind wirbelt vor dem Bahnhof
den Staub der Häuser/ durch die Kastanienallee/ Aber
der Gelati-Verkäufer winkt dir zu/ ein paar Freiwillige/
setzen Pflastersteine ein/ die andere im Zorn/
ausgewühlt hatten/ Wohin sollst du gehen?/ noch einmal
die Zeitung lesen?/ den somnambulen Mädchen/ auf
die gefiederten Fersen sehen?/ Was dich quält/
ist das penetrante Sirren der Motorsägen/ und das dumpfe
Auffallen der Alleebäume/ Und weit und breit
niemand/ der sie braucht für Barrikaden/
De Engelse dichter Isaac Rosenberg werd geboren in Bristol op 25 november 1890. Zie ook alle tags voor Isaac Rosenberg op dit blog.
Returning, We Hear the Larks
Sombre the night is.
And though we have our lives, we know
What sinister threat lies there.
Dragging these anguished limbs, we only know
This poison-blasted track opens on our camp –
On a little safe sleep.
But hark! joy – joy – strange joy.
Lo! heights of night ringing with unseen larks.
Music showering our upturned list’ning faces.
Death could drop from the dark
As easily as song –
But song only dropped,
Like a blind man’s dreams on the sand
By dangerous tides,
Like a girl’s dark hair for she dreams no ruin lies there,
Or her kisses where a serpent hides.
The Immortals
I killed them, but they would not die.
Yea! all the day and all the night
For them I could not rest or sleep,
Nor guard from them nor hide in flight.
Then in my agony I turned
And made my hands red in their gore.
In vain – for faster than I slew
They rose more cruel than before.
I killed and killed with slaughter mad;
I killed till all my strength was gone.
And still they rose to torture me,
For Devils only die in fun.
I used to think the Devil hid
In women’s smiles and wine’s carouse.
I called him Satan, Balzebub.
But now I call him, dirty louse.
De Portugese schrijver José Maria Eça de Queiroz werd geboren op 25 november 1845 in Póvoa de Varzim. Zie ook alle tags voor José Maria Eça de Queiroz op dit blog.
Uit: The Maias (Vertaald door Margaret Jull Costa)
„Ega had arrived from Celorico just six months ago, swathed in his vast fur coat, ready to dazzle Lisbon with his Memoirs of an Atom, to hold sway over it with the new magazine he was planning to set up; he was to be a beacon, a force to be reckoned with, and a thousand other things. And now, debt-ridden and an object of ridicule, he was scuttling back to Celorico, his tail between his legs. A bad beginning! He, for his part, had arrived in Lisbon full of ambitious plans for his work, armed as if for battle: there was his practice, his laboratory, his pioneering book, and a thousand other bold projects. And what had he achieved? Two articles for a journal, a dozen or so prescriptions, and that melancholy chapter on “Medicine Among the Greeks.” A bad beginning, indeed!
(…)
She did not reply, smiling and wandering slowly among these things of the past, things possessed of a cold beauty, exhaling the vague sadness of a now defunct luxury: fine furniture from the Italian Renaissance, like marble palaces, inlaid with cornelian and agate, which lent a soft, jewel-like sheen to the black of ebony or to the satin of the pinker woods: wedding chests, as big as trunks, painted in purples and golds with the delicacy of miniatures, which once stored gifts from popes and princes; stately Spanish cabinets, adorned with burnished metal and red velvet, and with mysterious, chapel-like interiors, full of niches and tortoiseshell cloisters. Here and there, on the dark-green walls, there glowed a satin coverlet all embroidered with golden flowers and birds; elsewhere the severe tones of a fragment from an Oriental rug bearing verses from the Koran were juxtaposed with the gentle pastoral of a minuet danced in Cythera on the silk of an open fan“.
De Spaanse dichter en schrijver Lope de Vega werd geboren op 25 november 1562 in Madrid. Zie ook alle tags voor Lope de Vega op dit blog.
O Navis
Poor bark of Life, upon the billows hoarse
Assailed by storms of envy and deceit,
Across what cruel seas in passage fleet
My and sword alone direct thy course!
My pen is dull; my sword of little force;
Thy side lies open to the wild waves’ beat
As out from Favor’s harbors we retreat,
Pursued by hopes deceived and vain remorse.
Let heaven by star to guide thee! here below
How vain the joys that foolish hearts desire!
Here friendship dies and enmity keeps true;
Here happy days have left thee long ago!
But seek not port, brave thou the tempest’s ire;
Until the end thy fated course pursue!
Vertaald door Roderick Gill