Bert Natter

De Nederlandse schrijver, uitgever en journalist Bert Natter werd geboren in Baarn op 19 januari 1968. Hij doorliep het Baarnsch Lyceum en zat een jaar op de Werkplaats Kindergemeenschap te Bilthoven. In 1988 ging hij Neerlandistiek studeren aan de Universiteit van Amsterdam, een studie die hij niet heeft afgemaakt. In 1990 ging hij als redacteur werken bij Uitgeverij Kwadraat te Utrecht, waar hij toen woonde. In 1995 verhuisde hij terug naar Baarn en werd hij uitgever bij de aldaar gevestigde Uitgeverij De Prom/De Fontein, die onder leiding stond van schrijver/biograaf Wim Hazeu. In 2001 werd hij hoofdredacteur van het treintijdschrift Rails, waar hij na ruim een jaar vertrok om freelance journalist te worden. Hij schreef onder andere columns, essays en artikelen over kunst en cultuur voor het Utrechts Nieuwsblad, AD Magazine, Oog en De Revisor. Sinds de middelbare school werkte hij met zijn vriend Ronald Giphart aan diverse boeken en publicaties. Ze houden samen, met nog een aantal andere schrijvers, een weblog bij dat door Natter werd geïnitieerd: de papieren wereld. In 2004 publiceerde hij “Het Rijksmuseum Kookboek”, waarvoor tien meester-koks zich lieten inspireren door Hollandse zeventiende-eeuwse schilderijen. In 2005 verscheen de historische roman “Rembrandt, mijn vader”. Zijn debuutroman “Begeerte heeft ons aangeraakt” is bekroond met de Selexyz Debuutprijs 2009 en de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2010 en kreeg een vermelding op de longlist van de Academica Debutanten Prijs 2009, een eervolle vermelding voor de Anton Wachterprijs 2008 en een nominatie voor de Halewijnprijs 2008. Deze roman is door Tom Blokdijk (tekst) en Theu Boermans (regie) in 2011 bewerkt voor het toneel, een productie van Het Nationale Toneel en Het Derde Bedrijf. De tweede roman van Bert Natter, “Hoe staat het met de liefde?” verscheen in 2012, drie jaar later gevolgd door “Remington” en “Goldberg”.

Uit: Remington

“Mijn vader is er niet meer. In de achteruitkijkspiegel verdwijnt de Poolse vrachtwagen. Ik moet mee met de rest van het verkeer.
Is er een moment geweest waarop mijn vader zich voorstelde hoe ik me zou voelen? Heeft hij mij zien zitten, zonder hem, achter het stuur van zijn auto, op weg naar zijn huis?
Ik zou de wagen op de vluchtstrook tot stilstand moeten brengen, met knipperende alarmlichten achteruitrijden, maar ik raas door, want ik ben alweer een paar kilometer verder. Het gebeurde zo snel, voor ik het wist was mijn vader uit het zicht verdwenen.
Met honderddertig per uur vis ik mijn telefoon uit mijn broekzak.
Bijna leeg. Morgen zal mijn telefoon zijn opgeladen, de zon komt op, ik smeer een boterham en zet koffie, een nieuwe dag.
Ik bel het alarmnummer en ik vertel wat er is gebeurd, blijkbaar zo kalm en waardig dat de vrouw aan de andere kant van de lijn niet eens mijn gegevens vraagt. Ze bedankt mij vriendelijk voor de melding, meneer.
Alsof ik een ooggetuige ben.
Aan het eind van de Afsluitdijk bedenk ik dat het weinig zin heeft door te rijden naar mijn vaders huis. Niemand zal daar ooit meer thuiskomen. Ik draai de snelweg af. Voor de bijrijdersstoel rolt de kartonnen beker over de vloer heen en weer.
Ik moet stoppen en op de politie wachten. Die zal uit Friesland komen, neem ik aan. Dat duurt me te lang. Of uit Den Helder? Ja, eerder uit Noord-Holland. Beter kan ik omkeren en over de Afsluitdijk oostwaarts gaan naar de plek waar ik mijn vader voor het laatst heb gezien.
Het verkeer uit de richting Zurich dunt uit, terwijl het op mijn wegheft juist drukker wordt en ik moet afremmen. Ik kan onmogelijk meer terug. Pas aan het eind van de dijk, met nog ruim dertig kilometer voor de boeg, zal ik weer een keuze hebben.”

 

 
Bert Natter (Baarn, 19 januari 1968)