Christophe Vekeman, Y.M. Dangre, Reinier de Rooie, David Nicholls, Yasmine Allas, Jan G. Elburg, Mark Twain, Jonathan Swift

De Vlaamse schrijver, dichter en performer Christophe Vekeman werd geboren in Temse op 30 november 1972. Zie ook alle tags voor Christophe Vekeman op dit blog.

 

Gedicht aan de lezer

Ik bedoel, hoe zal ik het zeggen ?
Dat ik onbeschrijfelijk veel, of neen
Laat mij even uitleggen
De zaak is deze: ik meen

Dat wij zekere, dat wij
Wij samen dus, wij, u en ik
Als het ware een soort van, tja, enfin
Kijk het is niet gemakkelijk

Laat het mij zo formuleren
Voordat ik langdradig word
Maar ach, wat zou ik het proberen?

Woorden schieten tekort.

 

De naakte waarheid

Vroeger was het beter, ja hoor, vroeger was het best
God bestond, en niemand maakte zich al druk over bikinilijnen
Meisjesbenen gingen weliswaar met regelmaat onder het mes
Maar er was een zonneklaar verschil tussen kinderkutjes en vrouwenvagijnen
Vroeger was het beter, ja hoor, vroeger was het best
De mannen waren katholiek, de vrouwen waren rijzig
Muziek was nog muziek, bier hield je op de been en voor de rest
Was een meisje nooit alleen: ze had steeds haar huisdier bij zich
Vroeger was het beter, ja hoor, vroeger was het best
Alle mensen rookten, en men kwam tweemaal daags luidkeels klaar
En over de naakte waarheid gesproken: elke vogel wil een nest
En een poes zonder vacht is een raar ding, nietwaar?

 

 
Christophe Vekeman (Temse, 30 november 1972)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Y.M. (Yannick) Dangre werd op 30 november 1987 geboren in Kapellen. Zie ook alle tags voor Y.M. Dangre op dit blog.

Uit: Vulkaanbreuk

“Het geneuk. Het had niet lang geduurd, nauwelijks vijf minuten hadden ze hun frisgewassen lichamen, als waren het hompen dood vlees, tegen elkaar gekwakt alsof hun geslachtsdelen mond-op-mondbeademing en hartmassage tegelijk toepasten. Het hele gedoe mocht niet te lang duren, ze had nooit begrepen wat mensen zo geweldig vonden aan seks, of aan al die andere door paardrift ingegeven liefdeszwijnerijen.
Roberts blik ging onaangenaam zorgelijk haar richting uit. Hij begon over de jongen te emmeren, legde er de nadruk op dat ze hem, en wel vanochtend nog, beter samen op de hoogte konden brengen van het feit dat zij hier definitief zou komen wonen.
Ze zuchtte, want weer had die zeurderige intonatie zich in Roberts stem genesteld, die typische toon van hem, steeds balancerend op het randje van de sentimentaliteit. Waarschijnlijk had hij dat afgekeken van al die valsesentimentfilms waar hij zo veel avonden mee vulde.
‘Waarom moet ik er nu per se bij zijn, jij bent toch zijn vader?’ antwoordde ze.
Ze had niet om dit kind gevraagd. Ze had om geen enkel kind gevraagd.
‘En jij bent zojuist ingetrokken bij die vader. Dus of het nu in je kraam past of niet, je zult sowieso een soort moederfiguur voor hem zijn.’
Roberts geweeklaag maakte haar kribbig. Ze wilde tegenpruttelen, zonder aanwijsbare reden, zoals ze haar bord nooit leegat wanneer haar moeder zich had afgebeuld in de keuken om – wat zo zeldzaam was een vorstelijk feestmaal in elkaar te flansen. Maar hoe meer tijd haar moeder in het kokkerellen had gestoken, hoe minder ze binnen kon krijgen, zomaar, omdat het onmogelijk was. Omdat het haar moeder was. ‘Ik blijf liever nog wat liggen.’
‘Ik zie je aan het ontbijt’, repliceerde Robert en hij ging, weer in pyjama gehesen, de slaapkamer uit.”
    

 
Y.M. Dangre (Kapellen, 30 november 1987)

 

De Nederlandse dichter Reinier de Rooie werd geboren op 30 november 1961 in Hengelo. Zie ook alle tags voor Reinier de Rooie op dit blog.

 

Beursgenoteerd flagellantisme

Eerst stonden we in het rood bij God.
Nu staan we in het rood bij de bankiers.
Hoe dan ook: het bloed vloeit
terwijl ik toch onschuldig ter wereld kwam.

Ik zou ze graag een corrigerende tik verkopen
maar om aan het marktdenken te ontkomen
mogen ze die knal ook gratis incasseren.

Zelfs de poëzie is van het klatergoud doordrenkt
devaluerend en gekrenkt (schuilend in het peloton)
denkend in termen van gilde. Alsof wij vakbroeders zijn.

Ik heet dit maar de jongste dag en klap het kasboek dicht.

Sla zacht. Sla ze zacht.

 

Aan mijn criticus

de woorden die ik anarchist van ophokplìcht
schalks scharrel gehoorzaam aan de kalkwet
worden door mijn grote vriend op het toilet
met een sisser in het urinoir geil doorgelicht

hij ziet in al mijn klinkers kìppenkontjes
en zwoeg ik naar een euforistisch slotakkoord
waarin ik rijmeldichters in de kiem gesmoord
tot kreupelzang en verbìlde verbondjes

de omvang van het erf per zweep laat calculeren
trekt hij zich door het uitzicht op mijn hyperbool
een anticlimax in een toktoktokkerig verbaliseren

zoals de kippen doen die met de knecht verkeren
niet wetend dat mijn meest ultiem parool
de handschoen is die jou kukeleku doet ejaculeren

 

 
Reinier de Rooie (Hengelo, 30 november 1961)

 

De Engelse schrijver David Nicholls werd geboren op 30 november 1966 in Eastleigh, Hampshire. Zie ook alle tags voor David Nicholls op dit blog.

Uit: Us

Uit: One Day

“She plucked the cigarette from his mouth. ‘I can imagine you at forty,’ she said, a hint of malice in her voice. ‘I can picture it right now.’
He smiled without opening his eyes. ‘Go on then.’
‘Alright-‘ She shuffled up the bed, the duvet tucked beneath her armpits. ‘You’re in this sports car with the roof down in Kensington or Chelsea or one of those places and the amazing thing about this car is it’s silent, ‘cause all the cars’ll be silent in, I don’t know, what – 2006?’
He scrunched his eyes to do the sum. ‘2004-‘
‘And this car is hovering six inches off the ground down the King’s Road and you’ve got this little paunch tucked under the leather steering wheel like a little pillow and those backless gloves on, thinning hair and no chin. You’re a big man in a small car with a tan like a basted turkey-‘
‘So shall we change the subject then?’
‘And there’s this woman next to you in sunglasses, your third, no, fourth wife, very beautiful, a model, no, an ex-model, twenty-three, you met her while she was draped on the bonnet of a car at a motor-show in Nice or something, and she’s stunning and thick as [expletive]-‘
‘Well that’s nice. Any kids?’
‘No kids, just three divorces, and it’s a Friday in July and you’re heading off to some house in the country and in the tiny boot of your hover car are tennis racquets and croquet mallets and a hamper full of fine wines and South African grapes and poor little quails and asparagus and the wind’s in your widow’s peak and you’re feeling very, very pleased with yourself and wife number three, four, whatever, smiles at you with about two hundred shiny white teeth and you smile back and try not to think about the fact that you have nothing, absolutely nothing, to say to each other.’
She came to an abrupt halt. You sound insane, she told herself. Do try not to sound insane. ‘Course if it’s any consolation we’ll all be dead in a nuclear war long before then!’ she said brightly, but still he was frowning at her.
‘Maybe I should go then. If I’m so shallow and corrupt-‘
‘No, don’t go,’ she said, a little too quickly. ‘It’s four in the morning.’
He shuffled up the bed until his face was a few inches from hers. ‘I don’t know where you get this idea of me, you barely know me.”

 

 
David Nicholls (Hampshire, 30 november 1966)

 

De Nederlandse schrijfster en actrice Yasmine Allas werd geboren op 30 november 1967 in Mogadishu in Somalië. Zie ook alle tags voor Yasmine Allas op dit blog.

Uit:Ontheemd en toch thuis

“Tal van jaren later, toen ik eenmaal in Nederland woonde, realiseerde ik me dat mijn droom was uitgekomen. In het begin verwonderde ik me erover hoe men het in dit kleine land voor elkaar kreeg met zoveel geloven, kleuren en meningen vreedzaam met elkaar te leven. Ik wilde er, in deze oase van verdraagzaamheid en vrijheid, graag bij horen. Ik wilde snel de taal leren en mijn toekomst opbouwen in het land dat mijn hart had veroverd. Pas toen begon mijn leven. Ik genoot van de vrijheid die ik als vrouw kreeg, maakte vrienden en leerde de taal kennen. Algauw vergat ik hoe het was om voor je leven te vrezen, hoe het was om altijd te moeten fluisteren omdat je niet je mening durfde te uiten; ik vergat al die schaamte en de beperkingen die ik als moslimvrouw opgelegd had gekregen. Bovendien hoefde ik mijzelf nooit de vragen te stellen: wie ben ik eigenlijk, waar hoor ik thuis, welke kleur heb ik en wat is mijn geloof? Dat was juist waarom ik zo van dit land ben gaan houden en zeker van Amsterdam. Deze stad heeft mij geleerd dat zulke vragen er niet toe deden. In Amsterdam voelde ik me meteen thuis.”

 

 
Yasmine Allas (Mogadishu, 30 november 1967)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan G. Elburg werd geboren op 30 november 1919 te Wemeldinge. Zie ook alle tags voor Jan G. Elburg op dit blog.

 

Korte autobiografie (Fragment)

Van vele honderden tongen is een zonsopgang rood
(van het blozen)
van zonsopgangen vluchtten de vrienden rond mij
(zonsopgangen voorbij)
van het vluchten zijn angstige liederen ontstaan
(van het weglopen)
Tientallen paren loden schoenen verzon ik;
mijn handen werden klein van het tonen;
mij tenen zijn de grond getrouw,
zei ik, mijn vingers wezen:
mijn tenen waren de grond getrouw.

*

Van mijn rode tong vluchtte de zonsopgang,
avondluchten en nachtvluchten
vertoonden hun film voor mij,
opdat ik ín zou zijn,
als een waardige zoon opgenomen
in de doorzichtige schijngestalten
van het westen op zijn paasbest.
Ankers van herinnering bood ik te geef,
blitslicht van overreding en goede invallen;
ik loochende geweren.
Alles voor niets: als beschonkenen vreesden zij.
Ik bleef
om te leven.

*

Ik bleef.
Woorden zijn een machteloos goed: goed
en boos, recht en onrecht en overgave
en berekening zijn woorden.
Blijft de honger, blijft het verlangen en de liefde.
Eén haar op mijn hoofd was gekrenkt door liefde;
met wonden te weinig wilde ik in woorden wonen;
één haar op mijn hoofd dacht
en één viel uit en het waren mijn vrienden.
Ik wilde in woorden een woning vinden,
maar ook daar ontbraken de deuren.

 

 
Jan G. Elburg (30 november 1919 – 13 augustus 1992)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Mark Twain (pseudoniem van Samuel Langhorne Clemens) werd geboren op 30 november 1835 te Florida. Zie ook alle tags voor Mark Twain op dit blog.

Uit:The Adventures of Huckleberry Finn

“Everybody was willing. So Tom got out a sheet of paper that he had wrote the oath on, and read it. It swore every boy to stick to the band, and never tell any of the secrets; and if anybody done anything to any boy in the band, whichever boy was ordered to kill that person and his family must do it, and he mustn’t eat and he mustn’t sleep till he had killed them and hacked a cross in their breasts, which was the sign of the band. And nobody that didn’t belong to the band could use that mark, and if he did he must be sued; and if he done it again he must be killed. And if anybody that belonged to the band told the secrets, he must have his throat cut, and then have his carcass burnt up and the ashes scattered all around, and his name blotted off of the list with blood and never mentioned again by the gang, but have a curse put on it and be forgot, forever.
Everybody said it was a real beautiful oath, and asked Tom if he got it out of his own head. He said, some of it, but the rest was out of pirate books, and robber books, and every gang that was high-toned had it.
Some thought it would be good to kill the families of boys that told the secrets. Tom said it was a good idea, so he took a pencil and wrote it in. Then Ben Rogers says:
“Here’s Huck Finn, he hain’t got no family-what you going to do ’bout him?”
“Well, hain’t he got a father?” says Tom Sawyer.
“Yes, he’s got a father, but you can’t never find him, these days. He used to lay drunk with the hogs in the tanyard, but he hain’t been seen in these parts for a year or more.”
They talked it over, and they was going to rule me out, because they said every boy must have a family or somebody to kill, or else it wouldn’t be fair and square for the others. Well, nobody could think of anything to do-everybody was stumped, and set still. I was most ready to cry; but all at once I thought ofa way, and so I offered them Miss Watson-they could kill her. Everybody said:
“Oh, she’ll do, she’ll do. That’s all right. Huck can come in.”

 

 
Mark Twain (30 november 1835 – 21 april 1910)
Standbeeld van Huck Finn en Tom Sawyer in Hannibal, Missouri

 

De Engelse schrijver Jonathan Swift werd op 30 november 1667 in Dublin geboren uit Engelse ouders. Zie ook alle tags alle tags voor Jonathan Swift op dit blog.

Uit: Gulliver’s Travels

“I observed there was the flesh of several animals, but could not distinguish them by the taste. There were shoulders, legs, and loins, shaped like those of mutton, and very well dressed, but smaller than the wings of a lark. I eat them by two or three at a mouthful, and took three loaves at a time, about the bigness of musket-bullets. They supplied me as fast as they could, showing a thousand marks of wonder and astonishment at my bulk and appetite. I then made another sign, that I wanted drink. They found by my eating that a small quantity would not suffice me: and being a most ingenious people, they slung up, with great dexterity, one of their largest hogsheads; then rolled it towards my hand, and beat out the top: I drank it off at a draught,—which I might well do, for it did not hold half a pint, and tasted like a small wine of Burgundy, but much more delicious. They brought me a second hogshead, which I drank in the same manner, and made signs for more; but they had none to give me. When I had performed these wonders they shouted for joy, and danced upon my breast, repeating several times, as they did at first, “Hekinah degul.” They made me a sign that I should throw down the two hogsheads; but first warning the people below to stand out of the way, crying aloud, “Borach mevolah”: and when they saw the vessels in the air, there was a universal shout of “Hekinah degul!”
I confess I was often tempted, while they were passing backwards and forwards on my body, to seize forty or fifty of the first that came in my reach, and dash them against the ground. But the remembrance of what I had felt, which probably might not be the worst they could do, and the promise of honor I made them,—for so I interpreted my submissive behavior,—soon drove out these imaginations. Besides, I now considered myself as bound by the laws of hospitality to a people who had treated me with so much expense and magnificence. However, in my thoughts I could not sufficiently wonder at the intrepidity of these diminutive mortals, who durst venture to mount and walk upon my body, while one of my hands was at liberty, without trembling at the very sight of so prodigious a creature as I must appear to them.”

 

 
Jonathan Swift (30 november 1667 – 19 oktober 1745)
Scene uit de mini-serie Gulliver’s Travels met Ted Danson, 1996

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e november ook mijn blog van 30 november 2014 deel 2 en eveneens deel 3.