Clara Müller-Jahnke

De Duitse dichteres, journaliste en activiste voor vrouwenrechten Clara Müller-Jahnke werd geboren op 5 februari 1860 in Lenzen. Clara was de dochter van de protestantse dominee Wilhelm Müller. Deze onderwees zijn dochter zelf in Latijn en Grieks, maar hij stierf al in 1873. Na zijn dood kwamen moeder en dochter in financiële problemen. Eerst trokken moeder, Clara en haar jongere zus van Lenzen naarBelgard. Later ging Clara naar Berlijn en in 1877 deed zij eindexamen aan een handelsschool. Ze werkte als boekhoudster bij een behangfabriek in Berlijn. Zij verliet het bedrijf toen haar baas meer van zijn kleine ‘blanke slavin” eiste dan het bijhouden van de boeken. Maar ook om gezondheidsredenen (ernstige anemie) moest zij Berlijn verlaten. Ze keerde terug naar haar moeder in Belgard. In 1884 verhuisde Clara Müller naar Kolberg, waar ze werkte als basisschoollerares .Vanaf 1889 werkte ze als journaliste. Ze was redacteur van de krant voor Pommeren en schreef ook voor de Breslauer Monatsblätter, de Monatsschrift für neue Litteratur und Kunst als ook voor het sociaaldemocratische satirische blad Der wahre Jakob. In de sociaal-democratische tijdschriften Neue Welt en Gleichheit publiceerde zij haar eerste maatschappijkritische gedichten. In 1899 verscheen haar eerste dichtbundel “Mit roten Kressen“. De activiste voor vrouwenrechten Clara Zetkin schonk vervolgens aandacht aan haar werk in meerdere afleveringen van het tijdschrift “Gleichheit.” Haar bespreking was een ware lofzang. In 1901 werd de bundel “Sturmlieder vom Meer“ gedrukt. Als gevolg van een erfenis kon ze sinds 1900 leven als freelance schrijfster. In december 1899 overleed haar moeder. Voortaan kon Clara Müller reizen. In Italië ontmoette zij de schilder Oskar Orient Jahnke. In 1902 trouwde zij met hem op Capri. Oskar Jahnke werkte ook in Berlijn, onder andere als architect voor het stadsdeelkantoor Zehlendorf. In 1904 verscheen Clara Müller-Jahnkes autobiografische proza ​​„Ich bekenne“. Clara Müller-Jahnke overleed op 4 november 1905 aan een griep. Oskar Jahnke schiep voor zijn vrouw op een helling van de protestantse begraafplaats Wilhelmshagen uit een rotsblok van tien ton een indrukwekkende tombe. Deze kan nog steeds worden bezichtigd.

Das alte Lied

Da klingt im Wind das alte Lied
voll Seufzer und voll Tränen –
durch meine müde Seele zieht
ein namenloses Sehnen;
es ist, als ging ich ganz allein
auf schneeverwehter Halde
und träumt vom goldnen Sonnenschein,
dem ersten Grün im Walde.

Du wonnesel’ge Jugendzeit,
heut laß mich dein gedenken,
in deine Tiefen all das Leid
des grauen Jetzt versenken, –
daß wie ein Blumenkelch betaut
mein Aug’ noch einmal strahle;
du lockst so süß wie Glockenlaut
in meinem Heimattale.

So sei gegrüßt, mein Morgenstern,
um den die Nebel weben!
Du warst ein Traumbild, licht und fern,
doch wert ein ganzes Leben!
und ob ich abgrundtief in Pein,
in Schuld und Weh versänke:
Ich kann nicht ganz verloren sein,
so lang ich dein gedenke.

 

Auf meinen Lippen brennt dein Kuß

Auf meinen Lippen brennt dein Kuß,
er brennt wie Feuer und Sünde,
er brennt wie himmlischer Hochgenuß
und macht mich zum schwachen Kinde.

Viel wilde Rosen erblühn und glühn
und glühn und verwelken am Hage –
und der Wald ist duftig, der Wald ist grün
am leuchtenden Julitage …..

Vom Meer herauf die Sonne grüßt,
Tautropfen am Riedgras beben: – –
wir haben uns kaum Willkommen geküßt
und sollen uns Abschied geben!

Und gehen sollst du, geliebter Mann,
mit all’ dem zitternden Bangen,
mit der ungelöschten Glut hindann –
und durften uns kaum umfangen.

Wie lange währt es, so schwillt der Wein,
Im Felde die Sicheln klingen;
all’, was da blühte im Sonnenschein,
wird reifen und Früchte bringen.

Die Luft wird kühl, und das Laub verdorrt,
Schnee liegt auf Hängen und Hagen …..
wir aber werden von Ort zu Ort
die zehrenden Gluten tragen.

 
Clara Müller – Jahnke (5 februari 1860 – 4 november 1905)