Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Uit: De valkunstenaar

“Ik kan vliegen. Ik weet dat het een kwestie van definitie is, maar als je je zonder gebruik van mechanica kunt bewegen door de lucht, dan kun je vliegen. Ik weet elke seconde van mijn vlucht nog. Het uitzicht van het dak was feeëriek. Kun je dat zeggen? De zon was al bijna onder, maar je kon de akkers nog zien. In de tuin stonden tientallen kleine lampjes die het zonlicht dat ze die dag gevangen hadden teruggaven. Af en toe gloeide een sigaret op. Ik ging staan op de rand, draaide me om en wachtte op het fluitsignaal dat het teken was om me in beweging te zetten. Ik strekte mijn armen en toen, het leek minuten te duren, dan eindelijk het schelle gefluit klonk, kromde ik mijn rug, trok mijn armen terug voor mijn borst en liet me in een koprol achterover vallen. Daardoor kreeg ik vaart. Mijn schouders raakten de dakpannen het eerst en ik rolde door van de glooiende dakpannen over de knik naar het steile deel van het dak. Had ik bij de eerdere vlucht die avond nauwelijks respons gekregen, nu hoorde ik gekrijs, ik hoorde glazen op de tegels kletteren, ik hoorde de dakpannen in een trage lawine achter me aan schuiven, ik voelde aan mijn eigen lichaam dat ik me moest omdraaien zodat ik me kon afzetten onder aan het dak. Ik strekte me uit en vloog.
En vloog.
Ik vloog over de coniferen en zag de paniek in de gezichten onder mij; er gebeurde iets onverwachts en het leek of ik wel voor eeuwig door kon vliegen met dat lichaam van mij, dat lichaam dat voldeed aan al mijn eisen, dat lijf dat met ongeloof bekeken werd en ook wel met angst omdat er iets groots en donkers naar beneden kwam. En tussen de menigte zag ik een jongen die als enige voluit lachte en een meisje dat me met een brutale glimlach volgde.
En vloog.
Ik vloog en zag het zwembad onder me, in het midden dreef een strandbal en ik besloot dat ik me aan de wetten van de zwaartekracht zou overgeven, van de duizenden sprongen uit het verleden een ultieme duik zou maken en strekte mijn lichaam naar het water dat ik doorkliefde met slechts een kleine waterverplaatsing en terwijl het water boven me sloot en ik in de stilte van het water mijn vlucht afmaakte, eerst verder neerwaarts en daarna opwaarts, wist ik dat deze val perfect was en voor altijd zou bestaan in de hoofden van de toeschouwers die aanwezig waren geweest. En alleen daar.”

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)

 

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Oek de Jong op dit blog.

Uit:De zonneklep van Goethe

“De rondgang was op vernuftige wijze in overeenstemming gebracht met de gang van het leven zelf: ik eindigde in Goethe’s slaapkamer, tevens sterfkamer. De inhoudsopgave van dit kamertje, te vinden in de katalogus, luidt als volgt: Slaapkamer. Tussen haakjes: sterfkamer. Deze bevat naast het eenvoudige bed van grenenhout en het tegen de koude beschermende groenwitte wandtapijt aan de Noord- en Oostwand, de leunstoel, een voetenbankje, twee kleine tafels, een smal tapijt, een schellekoord, een thermometer, drie barometers, alsmede enige geschreven tabellen zur Geologie und zur Tonlehre. Dus zelfs hier nog aantekeningen! In het middaguur van de 22ste Maart 1832 is Goethe, zittend in de stoel, in deze kamer gestorven.
Het kamertje was niet toegankelijk. In de deuropening boog ik mij over een rood fluwelen koord. Het hoofd naar rechts wendend zag ik het bed, het eenvoudige bed, waar ooit Goethe temidden van ijsblokken lag opgebaard. En boven het hoofdeinde van het bed hing Goethe’s Augenschirm. Zijn zonneklep. Het voorwerp was van metaal, groen geschilderd en het frappeerde me.
Ik herinner me hoe ik mijn enthousiasme over deze zonneklep probeerde te delen met degene die naast me stond: de professor wiens wereldwijde faam gebaseerd is op een standaardwerk over De Stijl dat hij ooit geschreven zou hebben. Hij was die middag nog niet de mythische professor die hij nu voor mij geworden is. Hij stond zeer levend naast mij, kortademig en wel, en begreep niets van mijn opwinding over een zonneklep. Gedurende de tien minuten dat ik vervolgens naar het ding staarde, begreep ik zelf ook niet veel van mijn extase, van de ruimte die ik plotseling in mijn hoofd voelde. Een half uur later zag ik Goethe natuurlijk in zijn tuin, bij een rododendron, de zonneklep op het hoofd. Hij schoffelde. Naast hem stond vanzelfsprekend de heer Eckermann, in gespannen afwachting van de klassieke uitspraak over het schoffelen van tuinen. De professor sleepte mij mee naar het huis van Schiller. Zo’n dag was het. Een jaar later was de zonneklep een mytisch voorwerp geworden. De kleine Edo Mesch draagt, dankzij Goethe, een zonneklep van groen, doorzichtig plastic.”

 
Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)
Goethes slaapkamer in Weimar 

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri McLeod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Cynthia McLeod op dit blog.

Uit: Zenobia – slavin op het paleis

“Misi Graman kreeg heel veel bezoek; ze kwamen om het nieuwe gouverneurshuis van binnen te zien, trots leidde misi Graman ze rond in het huis, dat ze voortaan altijd ‘het paleis’ noemde. Ze moesten natuurlijk ook de nieuwe baby zien en misi Henriette werd bewonderd en aangehaald. ‘Wat lijkt ze op haar moeder,’ riep een vrouw en ‘wat lijkt ze op haar vader,’ riep een andere, maar zodra de dames gingen zitten kwam het gesprek op die nieuwe dominee. Iedereen had iets te zeggen over die dominee Kals en zijn vrouw Anna. Wat was dat toch een vreselijke man! Ze waren in oktober gekomen toen misi Graman nog op Berg en Dal was en vanaf het begin had eenieder kunnen horen wat een vreemde ideeën die man erop nahield. Hij had gelukkig maar één keer een preek mogen houden, maar wat was hij in zijn preek tekeergegaan tegen de kolonisten, die hij nog niet eens kende.
‘Alsof God hem als criticus van de kolonie heeft aangesteld,’ zei misi Drouillet.
En dat terwijl er zoveel over hem en zijn vrouw te zeggen was, want wist misi Graman wel hoe die man en zijn vrouw met elkaar leefden? Als kat en hond! Ze hadden zo vaak helse ruzie en dan scholden ze op elkaar ten overstaan van de hele buurt.
‘De dominee is in huis en de domineese loopt buiten op en neer. Als je de woorden hoort die uit de ongewassen mond van dat vrouwmens komen? De slechtste Amsterdamse sloerie is nog netjes daarbij vergeleken,’ meende misi Wriedt, die het zelf niet gezien kon hebben, want zij woonde dichtbij het paleis aan de overkant van het Plein.
‘Het Hof heeft al bepaald dat hij voorlopig nooit meer in de stad preekt, ze sturen hem naar de gemeente aan de Cottica Perica,’ zei misi Graman.
‘Dan zullen die arme lui daar het te verduren krijgen,’ zuchtte een andere vrouw, waarop misi Graman
lachend zei: ‘Ach, misschien duurt het niet lang, want je weet toch dat daar binnen korte tijd vier dominees achter elkaar zijn overleden.’
Misi Wriedt nam een hap van haar koekje en zei rustig: ‘Wel, misschien wordt hij de vijfde, dan kan hij zelf aan God gaan vertellen hoe slecht wij hier zijn,’ en alle vrouwen lachten hartelijk.”

 
Cynthia McLeod (Paramaribo, 4 oktober 1936)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Matthieu Gosztola werd geboren op 4 oktober 1981 in Le Mans (Sarthe). Zie ook mijn blog van 4 oktober 2010 en alle tags voor Matthieu Gosztola op dit blog.

Uit: Ton visage me tient ensemble

Je marche dans le noir
Même en plein jour
C’est là

Et pourtant je sais que tu es là
Et que tu me fermes les yeux
Pour que je ne voie pas
Que rien n’a changé

La lumière n’est toujours pas
Finie sur la terre

 

Je te regarde dans tes jeux
Avec ce qui t’occupe
Et qui me rend occupé de toi
Et de tes gestes

Je suis immobile et sans souffle
Pour être uniquement quelques-uns
De tes gestes sur les choses
Que tu transformes dans leur place
De choses pour en faire un
Jeu et une mélodie
De l’oubli de la douleur

Je te regarde pour voir soudain les
Mots très fort

 

Dans mes bras il y a toi
Que je cherche et que je trouve
Et qui es là sitôt que je te regarde

Sitôt que je regarde quelque chose
Que je veux regarder ou que je
Ne pense pas regarder
Et qui me rappelle aussitôt à
Chaque coup toi

Maintenant nous sommes un
Monde

 
Matthieu Gosztola (Le Mans, 4 oktober 1981)

 

De Oostenrijkse schrijver Gabriel Loidolt werd geboren op 4 oktober 1953 in Eibiswald. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Gabriel Loidolt op dit blog.

Uit: Le phare (Vertaald door Colette Kowalski)

« Avant de placer le téléviseur dans le local de service, j’avais une étrange perception du temps. Jours et nuits se différenciaient à peine. Ils venaient et passaient, s’étiraient ou se raccourcissaient, se confondaient de sorte que, rétrospectivement, je n’ai plus l’impression que d’une longue nuit et d’un long jour. Malgré cela je croyais tout connaître dans l’île. Il n’y avait pas un sentier qui m’eût échappé, pas une colline que je n’eusse gravie. Je savais où les plaques de roche étaient friables, où les éboulis pouvaient glisser. Je connaissais les endroits plus ou moins chauds. Et pour le phare, il n’en était guère autrement. Je découvris même ce qui, à un certain moment, m’avait provoqué des nausées. C’étaient certains vents qui s’engouffraient dans les murs et produisaient des sons confus à peine audibles. Je savais déjouer les pièges de l’escalier à vis et la passerelle n’avait plus de secrets pour moi. Mais je n’allais pas tarder à découvrir qu’il y avait encore des choses dont je ne savais rien.»

 
Gabriel Loidolt (Eibiswald, 4 oktober 1953)
Eibiswald

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Jacobus Gerardus (Koos) Schuur werd geboren in Veendam op 4 oktober1915. Zie ook alle tags voor Koos Schuur op dit blog.

Het woord

Wandelend door een boomgaarden wereld
vroeg ik een vogel een vederen woord
een zingend woord een zonlicht woord
smeekte ik een vogel een woord mij ten dienste
een vliegwoord een vangbal een boemerang

Maar toen ik droomde dat mijn wens zich vervulde
verschool ik mij om het te breken
om te zien wat er in zou zijn:
een nest jonge vogels
of schaduw en schimmel
een beest dat zou bijten
of mijzelf schreiend
of van de wereld het eerste en laatste
niets

 

September

Blond lief, de laatste gouden dagen
wuiven ten afscheid en wij achten ’t niet,
de bomen en de struiken dragen
hun laatste tooi en in het riet
schuilen de vissen en hun trage
vinslag verraadt hen niet.

Het wordt nu tijd ons te bezinnen;
de bossen kleuren dieper bruin
en lila herfstasters beginnen
hun ijle bloeien in mijn tuin.

Het wordt nu tijd om te bedenken:
de zomer houdt niet eeuwig stand;
zij schonk ons al wat zij kon schenken –
de laatste gouden dagen wenken
en herfst komt reeds in feller kleuren drenken
de bloemen van dit dierbaar land.

 
Koos Schuur (4 oktober 1915 – 1 december 1995)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist, musicus en acteur Roy Alton Blount Jr. werd geboren op 4 oktober 1941 in Indianapolis, Indiana. Zie ook alle tags voor Roy Alton Blount Jr. op dit blog en ook alle tags voor Roy Blount jr. en eveneens mijn blog van 4 oktober 2010.

Uit: Feet On The Street

“We knew this from Nash Roberts. Nash Roberts is a veteran New Orleans TV weatherman who is low-tech, at least by way of presentation, and always right. Nash was broadcasting from his own house, it looked like, tracing the hurricane with a grease pencil on a sheet of Plexiglas or a pad of paper, I forget which, while the other channels’ meteorologists were using all manner of laser pointers and rear-projected electronic schematic representations of the area. You couldn’t tell what in the world Nash was scribbling with the grease pencil, but as usual he was the first to make the call, this one’s going to miss us, and he was on the money.
So I felt I could venture outside and take a look at the river, and when I did, it was going backward. I’m pretty damn sure.
Ordinarily, at any rate, when you face the river from the French Quarter you’ll see the river flowing from your right to your left. As recently as the late sixties, early seventies, when Kermit Ruffins was a kid in New Orleans—he’s a fixture in the city now as a jazz musician—he’d catch crabs from the river, to eat. “Get some string, tie a chicken leg on it, and when that string get real tight, pull in real slow—scoop ’em up and put ’em in the bucket. End of the day we might have a hundred, hundred-fifty crabs.” You wouldn’t want to eat anything out of the river here now; it’s filthy with silt and petrochemicals. But it’s a robust presence. John Barry, author of Rising Tide, a terrific book about the horrific flood of 1927 (which the New Orleans elite managed to divert onto poorer folks’ lands) says the river is “perfect,” as opposed to the imperfect people who try to make it behave. It’s a little like the horse that the New Orleans “swamp blues” musician Coco Robichaux told me about, which kept walking into a post, over and over. “What are you doing trying to sell a blind horse?” somebody said. “He ain’t blind,” said the man who was trying to sell him. “He’s just tough. He don’t care.”
The river is perfect because it doesn’t care. It would just as soon drown New Orleans, or any other place, as not. But people, being imperfect, want to believe that it cares. People call it “Old Man River,” “The Father of Waters.” Big dirty thruster barreling into town.”

 
Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis, 4 oktober 1941)
Indianapolis

 

De Engelse schrijfster Mary Elizabeth Braddon werd geboren in Londen op 4 oktober 1837. Zie ook alle tags voor Mary Elizabeth Braddon op dit blog.

Uit: Lady Audley’s Secret

“The principal door was squeezed into a corner of a turret at one angle of the building, as if it were in hiding from dangerous visitors, and wished to keep itself a secret — a noble door for all that — old oak, and studded with great square-headed iron nails, and so thick that the sharp iron knocker struck upon it with a muffled sound, and the visitor rung a clanging bell that dangled in a corner among the ivy, lest the noise of the knocking should never penetrate the stronghold.
A glorious old place. A place that visitors fell in raptures with; feeling a yearning wish to have done with life, and to stay there forever, staring into the cool fish-ponds and counting the bubbles as the roach and carp rose to the surface of the water. A spot in which peace seemed to have taken up her abode, setting her soothing hand on every tree and flower, on the still ponds and quiet alleys, the shady corners of the old-fashioned rooms, the deep window-seats behind the painted glass, the low meadows and the stately avenues — ay, even upon the stagnant well, which, cool and sheltered as all else in the old place, hid itself away in a shrubbery behind the gardens, with an idle handle that was never turned and a lazy rope so rotten that the pail had broken away from it, and had fallen into the water.
A noble place; inside as well as out, a noble place — a house in which you incontinently lost yourself if ever you were so rash as to attempt to penetrate its mysteries alone; a house in which no one room had any sympathy with another, every chamber running off at a tangent into an inner chamber, and through that down some narrow staircase leading to a door which, in its turn, led back into that very part of the house from which you thought yourself the furthest; a house that could never have been planned by any mortal architect, but must have been the handiwork of that good old builder, Time, who, adding a room one year, and knocking down a room another year, toppling down a chimney coeval with the Plantagenets, and setting up one in the style of the Tudors; shaking down a bit of Saxon wall, allowing a Norman arch to stand here; throwing in a row of high narrow windows in the reign of Queen Anne, and joining on a dining-room after the fashion of the time of Hanoverian George I, to a refectory that had been standing since the Conquest, had contrived, in some eleven centuries, to run up such a mansion as was not elsewhere to be met with throughout the county of Essex.”

 
Mary Elizabeth Braddon (4 oktober 1837 – 4 februari 1915)

 

De Franse dichter en criticus André Salmon werd geboren op 4 oktober 1881 in Parijs. Zie ook alle tags voor André Salmon op dit blogen ook mijn blog van 4 oktober 2010

Uit:Moeurs de la famille Poivre

“Une rue très moderne. mais pas améri-caine. Non, italienne, plutôt. Une rue d’un faubourg de Milan; à cause de sa pouillerie piquée de faux luxe, de point en point. Le nombril flamboyant du tram jaune la-qué changeant en petites fontaines de tète les flaques d’eau entre les rails. A des coins de rue, le cabaret bas de la masure A un étage; le cabaret rouge qu’éclaire un seul bec indigent et qui, pourtant, dispute une clientèle au bar de feu et de nickel, de musiques et de liqueurs, de céramique et de gazettes sportives, de cuivres et d’aca• jou brillant plus que les cuivres; le bar rempli d’objets qui sont autant de miroirs et de glaces qu’inclinent les vapeurs, et de gens qui se meuvent au long du fer à cheval de marbre et d’acajou A la façon des viveurs dans un promenoir. Le sifflet du percolateur est une invitation marine. Il y a de la sciure sur les dalles pompé-iennes: une fille tourne, la tête abandonnée, avec la Salammbo de cire dressée au centre d’un parterre d’ampoules électriques. Les camelots, les marchands de presse. les bagotierss’entassent, en guenilles hum ides, tout au fond, la où dans cette orgie de lu-mière on fait l’économie d’une lampe. au-tour d’une table de Cézanne : des verres presque carrés, un litre au goulot exagéré. Imaginez une fête foraine culbutée, avec les quais du port occidental, par un paque-bot du Pacifique. Après il n’y a plus rien que de pauvres maisons construites par des écoliers de l’école talque. Quelques espiègles bien doués ont dessiné leurs parents à la fenêtre et plusieurs n’ont oublié ni le chien ‘Prim, ni le serin Pill dans sa cage aux barreaux tracés à la règle. Et puis c’est le crime du bienfaiteur, du philanthrope juif : la citadelle de briques aux balcons presque en fer forgé ; des balcons offerts par M. de Rothschild. »

 
André Salmon (4 oktober 1881 – 12 maart 1969)
Portret door Lepold Gottlieb, 1920

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.