Colin Channer, Jeet Thayil

De Jamaicaanse schrijver Colin Channer werd geboren op 13 oktober 1963 in Kingston. Zie ook alle tags voor Colin Channer op dit blog.

 

Bubble

Love from another time beneath me
in that new white cube house, mouth-water
from my brother’s lip a dollop on my arm;

and the bed irks when he fidgets 
in the wait-for-signal from the gap
between floor tiles and the ground;

not “the grounds”. . . ground . . . house bottom,
hush wilderness where short
unpainted pylons bear our house,

moral interstice of lizards, worms
and insects—where with keyholes
in our milk teeth we go crawling

with jook sticks to kill;
but not today, not now, not in this
drowsy interval, not with bellied

dog beneath us filled with pups;
expectant anguish, feels like advent
service at St. Mary’s or the held-in

glee on card nights near Christmas
when big people leave red punch
with anise to the ferns and tip to mum’s

barracks and we hear the rip of tape
in plastic sleigh beds getting pulled,
and we guess at gifts;

so, me and Gary sleepy-tangled-up this morning,
birth funk rising from the privates

of the house; peeny-wally dust makes

helix in the light the louvers plane;
the pregnant dog sounds settled in the place
where she belongs, the crawly gap,

our dim far-fetching range,
and in bed my mind gallops,
my chewed fingers work, names coming

as I pick tufts from the blue chenille
we cover with, our inner sky, thought bubble,
holder of our wishes, gases, pissings,

bun crumbs, Milo, condensed milk,
the drowsy pleasure of being above new
life as it’s ushered in not lost on me,

not lost because it’s just too big to grasp;
this is six-year-old bare love,
just adorable distress as each

pup imagined is named, my mind alert
for big dog bray or jostle, or a sightless
infant
chirp, and now it comes!

 

Colin Channer (Kingston, 13 oktober 1963)

 

De Indiase dichter, schrijver, librettist en muzikant Jeet Thayil werd geboren op 13 oktober 1959 in Kerala. Zie ook alle tags voor Jeet Thavil op dit blog.

 

SPIRITUS MUNDI

Ik werd geboren in het christelijke zuiden
van een subcontinent dat dol op godsdienst is.
Krijgers en fanatici probeerden het te regeren.
Een kleine discipel droeg zijn twijfel
als een fakkel naar tempel en schrijn.
Onbewust verlangde ik naar visioenen.

De steden waarin ik opgroeide waren door land omsloten.
Een ervan, een hoofdstad, vol architectuur,
de andere verdronk maandenlang in de moesson.
De ene was oud, de andere arm; beide waren heet.
De hitte verdampte denken en orde,
zoog de wil leeg, vernietigde de rede.

Ik vestigde me, 20 en somber, in een stad
gebouwd door een vadermoordende keizer
wiens broedermoordende zoon hem gevangenzette,
acht jaar lang, met uitzicht op de tombe
die hij bouwde voor zijn vrouw, ter herinnering.
Ik was me overbewust van mijn verzen

en van de huizen, drie, in mijn hoofd.
In de straten reed de dood, in saffraan of groen,
op een fietsriksja die behangen was
met megafoons. Op de keukenstoep
vergaarde een peperplantje stof in de wind.
In dat klimaat overleefde niets de zon

of een pikhouweel, zelfs de stenen koepel niet
die 400 jaar stemmen weerstond
biddend of twistziek verheven. De trein
kwam dagelijks binnen op een leeg perron
waar een theekraampje voor passanten
uitgroeide tot een fameuze vuurschrijn.

Ik gooide het roer om: ik reisde westwaarts
waar ik nog net een eeuw kon zien eindigen
en beginnen. Ik herinner me de zomer van 2001
niet meer. Heeft die bestaan?
Er moet zon en regen zijn geweest.
Ik was er, ik herinner me geen

tijd voor de herfst van dat jaar.
Nu ben ik 45, mijn haar werd dun,
ik ben een dichter van kleine gebouwen:
het herenhuis, het stadhuis, de koudwater-
flat, de flat van twee of drie hoog.
Ik koester de laagbouw die er nog staat.

Ik herken elke kroonlijst en vensterbank,
de vertrouwde bezetting van de hemel, het raam
waar ik steeds weer voor ging staan
als een gekwelde mogol in zijn cel.
Voor de dagen gebruik ik hindoenamen,
voor mezelf mijn christelijke naam.

De hoge golven van de Atlantische oceaan ondermijnen
de kust met kelp, mosselen, stukjes glas.
Ze bewegen zich in afgemeten jamben, proper
als de steden die rijzen van bord naar neonbord.
De nacht wrijft zich de voeten. Een dwerghert wil
het gras over. De hemel lekt weg tot een verre draaikolk.

Badshah*, zeg ik tegen niemand daar.
Ik hoor een koekoek in de roep van een kerkuil.
Alles komt samen, steeds op een andere manier,
de hemel stroomt in kleurige linten.
Ik ben mijn vader en mijn oud geworden zoon.
Alles wat leeft, leeft door.

 

Vertaald door Jabik Veenbaas

 

Jeet Thayil (Kerala, 13 oktober 1959)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e oktober ook mijn blog van 13 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *