David Leavitt, Jo Govaerts, Rafik Shami, Aart van der Leeuw, Pascal Mercier, Franca Treur, Jean Anouilh, Anna Achmatova, Hanneke van Eijken

De Amerikaanse schrijver David Leavitt werd geboren in Pittsburgh op 23 juni 1961. Zie ook alle tags voor David Leavitt op dit blog.

Uit:While England Sleeps

“To start with, at that time I’d gone to bed with probably three dozen boys, all of them either German or English; never with a woman. Nonetheless — and incredible thought it may seem — I still assumed that a day would come when I would fall in love with some lovely, intelligent girl, whom I would marry and who would bear me children. And what of my attraction to men? To tell the truth, I didn’t worry much about it. I pretended my homosexuality was a function of my youth, that when I “grew up” it would fall away, like baby teeth, to be replaced by something more mature and permanent. I, after all, was no pansy; the boy in Croydon who hanged himself after his father caught him in makeup and garters, he was a pansy, as was Oscar Wilde, my first-form Latin tutor, Channing’s friend Peter Lovesey’s brother. Pansies farted differently, and went to pubs where the barstools didn’t have seats, and had very little in common with my crowd, by which I meant Higel and Horst and our other homosexual friends, all of whom were aggressively, unreservedly masculine, reveled in all things male, and held no truck with sissies and fairies, the overrefined Rupert Halliwells of the world. To the untrained eye nothing distinguished us from “normal” men.
Though I must confess that by 1936 the majority of my friends had stopped deluding themselves into believing their homosexuality was merely a phase. They claimed, rather, to have sworn off women, by choice. For them, homosexuality was an act of rebellion, a way of flouting the rigid mores of Edwardian England, but they were also fundamentally misogynists who would have much preferred living in a world devoid of things feminine, where men bred parthenogenically. Women, according to these friends, were the “class enemy” in a sexual revolution. Infuriated by our indifference to them (and to the natural order), they schemed to trap and convert us*, thus foiling the challenge we presented to the invincible heterosexual bond.
Such thinking excited me – anything smacking of rebellion did – but it also frightened me. It seemed to me then that my friends’ misogyny blinded them to the fact that heterosexual men, not women, had been up until now, and would probably always be, their most relentless enemies. My friends didn’t like women, however, and therefore couldn’t acknowledge that women might be truer comrades to us than the John Northrops whose approval we so desperately craved. So I refused to make the same choice they did, although, crucially, I still believed it was a choice.”

 

 
David Leavitt (Pittsburgh, 23 juni 1961)
Cover

 

De Vlaamse dichteres, schrijfster vertaalster en columniste Jo Govaerts werd geboren op 23 juni 1972 in Leuven. Zie ook alle tags voor Jo Govaerts op dit blog.

 

Een man is maar een kleine man

Een man is maar een kleine man.
Hij valt in slaap,
zijn mond valt open,
zijn dromen ontsnappen hem zonder spoor.

En ’s ochtends niemand die zeggen kan
welke naam er op zijn lippen lag,
welk gezicht hij daarbij amper trekt.
Hij neemt zijn lege koffer en vertrekt.
Mensen zeggen naar zijn werk.

 

Als ik tenslotte oud zal zijn

Als ik tenslotte oud zal zijn
en na een zoveelste kale reis strand
in mijn laatste onhuis
zal het jouw gezicht zijn, ongelezen,
dat ik uit het verre daglicht aanhaal.

Geloof me of niet dat het liefde is,
jou mijn zwerven om je heen te besparen
en het hoogste, straffend geluk voor mij
als je je dan warmend in honkvaster gezelschap
nog eens schamper aan me denkt:

‘In gedichten probeerde ze nog
iets van liefde te bestendigen
ja, in gedichten probeerde ze dat nog wel.’

 

 
Jo Govaerts (Leuven, 23 juni 1972)
Cover

 

De Syrisch-Duitse schrijver Rafik Schami werd geboren op 23 juni 1946 in Damascus. Zie ook alle tags voor Rafik Schami op dit blog.

Uit: Eine deutsche Leidenschaft namens Nudelsalat

„Ein Onkel meines Vaters war nach Florida ausgewandert. Nach einem langen Arbeitsle-ben als Bäcker und Konditor war er ein rei-cher Mann geworden, aber kinderlos geblie-ben. Unter keinen Umständen wollte er sein Vermögen eines Tages einmal dem amerikani-schen Staat vererben. Und da er als guter Ara-ber auch nach vierzig Jahren noch eine starke Bindung zu seiner Sippe fühlte, schrieb er sei-nen drei Neffen, die ebenfalls alle Bäcker wa-ren, sie sollten ihm Familienfotos schicken, da er Sehnsucht nach ihnen habe. In Wahrheit wollte er prüfen, wem gegenüber er mögli-cherweise Sympathie empfinden könnte. Für uns in Damaskus bedeutete das einen überstürzten Fototermin. Wir bekamen neue Kleider und stellten uns im Innenhof unseres Hauses vor Blumen und Pflanzen in Pose. Der Fotograf war schlecht gelaunt, weil mein Va-ter dessen Kulissen aus Schwänen und Palmen rundweg abgelehnt hatte. »Schwäne bringen Unglück«, erklärte er dem Mann, meiner Mutter aber flüsterte er auf Aramäisch zu: »Das kostet sonst viel mehr.« Mein Bruder Antonios hörte nicht auf, Fa-xen zu machen und vulgäre Dinge über den wirklich hässlichen Fotografen zu erzählen. Außerdem rief er dauernd dazwischen, er wolle als Hintergrund lieber ein Plakat vom Wilden Westen, und brachte meine Schwester Marie und mich immer wieder zum Lachen. Nur mein ältester Bruder stand unbeein-druckt und mit unbeweglicher Miene neben uns. Das war mehr, als der Fotograf ertragen konnte. »Wir sind doch hier nicht in einer Ka-serne, mach dich locker«, schimpfte er. Dann hustete er und spuckte auf die glänzenden Fliesen des Innenhofs. Meine Mutter hasste nichts auf der Welt mehr als Männer, die spuckten. Aus diesem Grund hatte sie mei-nem Vater eine ganze Schublade voll feinster Taschentücher geschenkt. Sie verfluchte den Fotografen als Barbaren und als Sohn eines Barbaren und schaute angeekelt auf den mächtigen Batzen Spucke. Genau diese Miene war später auf dem Foto zu sehen.“

 

 
Rafik Shami (Damascus, 23 juni 1946)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Aart van der Leeuw werd geboren in Hof van Delft op 23 juni 1876. Zie ook alle tags voor Aart van der Leeuw op dit blog.

 

Na een zomerfeest

Zij keren huiswaarts van het feest,
Hoor, buiten, hoe de stemmen zoemen;
Hun dag is Licht, is goed geweest,
Een dag, om zich, getooid met bloemen,
In blij gezang op te beroemen.

Zijn zij niet warm van dartle lust
In danspas door ’t gewoel geschoven?
Wie werd niet op de mond gekust?
En is de vuurpijl, ’t volk te boven,
Tot sterren niet uiteengestoven?

Vanmiddag heeft de zuivre zon
Zijn zoen op kruid en halm doen beven,
En toen de schemering begon,
Had schoonheid veld noch stroom begeven,
Doch is de nacht verknocht gebleven;

Zij zagen ’t nauw, hun wuft genucht,
Van minder goud dan korenaren,
Weegt half zo zwaar niet als een vrucht,
Maar wordt van jonge, frisse blaren
Als krans gedragen in de haren.

 

Vogels

Zij gunnen mij gaarne ’t geheim hunner tale,
De roodborst zijn snoeren van bloedkoralen,
De merel haar zang als betinkte bokalen,
En vinken hun klink-slag op eedle metalen.

De duif doet de zoetheid van ’t troostende kirren
Zacht druipen om voorhoofd en lippen als mirre,
De nachtegaal roert door haar smachten tot tranen,
En hel schalt de wekroep der vlammende hanen.

Ik heb slechts die tonen in ritmen te schikken,
Dit blinkende kwarts tot briljanten te bikken;
Maar ach, hij is stémloos die mij moet vertolken,
De sperwer, de sterke, die vonk in de wolken.

 

 
Aart van der Leeuw (23 juni 1876 – 17 april 1931)

 

De Zwitserse schrijver en filosoof Pascal Mercier (eig. Peter Bieri) werd geboren op 23 juni 1944 in Bern. Zie ook alle tags voor Pascal Mercier op dit blog.

Uit:Perlmann’s zwijgen (Vertaald door Gerda Meijerink)

“Philipp Perlmann was eraan gewend geraakt dat de dingen voor hem geen tegenwoordigheid hadden. Maar deze ochtend was het erger dan anders. Onwillekeurig liet hij het Russische grammaticaboek zakken en keek naar de hoge ramen van de veranda, waarin zich een scheefgegroeide pijnboom spiegelde. Daar, in die veranda, aan de glanzende mahonie tafels, zou het gebeuren. Vol verwachting zouden ze naar hem, de spreker, kijken, en dan, na een langdurige, ondraaglijke stilte en een angstig stokken van de tijd, zouden ze het weten: hij had niets te zeggen. Het liefst zou hij meteen weer vertrekken, zonder te vertellen waarheen, zonder verklaring, zonder excuus. Heel even was de impuls tot vluchten hevig als lichamelijke pijn. Hij sloeg het boek dicht en keek over de blauwe strandhokjes naar de baai, die lag te stralen in het blakende licht van een onbewolkte oktoberdag. Weglopen: in het begin moest het heerlijk zijn, voor zijn gevoel was het iets als een snelle, vermetele stap dwars door alle besef van verplichtingen heen, de vrijheid tegemoet. Maar de bevrijding zou van korte duur zijn. Thuis zou voortdurend de telefoon gaan, en op een gegeven moment zou zijn secretaresse beneden voor de huisdeur staan en aanbellen. Hij zou de straat niet op kunnen, en licht zou hij ook niet mogen maken. Zijn flat zou een gevangenis worden. Natuurlijk kon hij in plaats van naar Frankfurt ook naar een andere stad gaan, naar Florence bijvoorbeeld, of naar Rome, daar zou niemand hem kunnen vinden. Maar al die steden zouden niets anders zijn dan plaatsen waar hij was ondergedoken. Blind en doof zou hij door de straten lopen, om daarna in zijn hotelkamer op bed te liggen en naar het tikken van zijn reiswekker te luisteren. En eens zou hij toch weer moeten opduiken. Hij kon niet voor de rest van zijn leven als door de aardbodem verzwolgen blijven. Alleen al vanwege Kirsten niet. Hij zou ook niet met een overtuigende verklaring kunnen komen. Het zou onmogelijk zijn de ware reden te noemen. En zelfs als hij de moed kon opbrengen: het zou als een misplaatste grap klinken. De indruk zou blijven bestaan van iets willekeurigs, iets kwaadwilligs. De anderen zouden het gevoel hebben dat ze voor de gek waren gehouden. Zeker, ze zouden de klus ook zelf wel kunnen klaren. Maar met mij zou het gedaan zijn. Zoiets is onvergeeflijk.”

 

 
Pascal Mercier (Bern, 23 juni 1944

 

De Nederlandse schrijfster en freelance journaliste Franca Treur werd geboren in Meliskerke op 23 juni 1979. Zie ook alle tags voor Franca Treur op dit blog.

Uit:De woongroep

‘Je touchscreen zuigt,’ zeg ik. ‘Ik krijg de kaart niet groter.’ Van mijn eigen telefoon is de batterij plat.
‘Een beetje weg van de flats,’ zeg ik even later. ‘Ze wonen toch niet in zo’n satellietschotelbuurt? Vraag het anders even.’
‘Nieuw-Sloten? Nee, hier heet het De Aker.’
Die blikken. Alsof we Amerikanen zijn die Amsterdam verwarren met Kopenhagen. Ik kijk op mijn telefoon, het is al tien over acht.
‘Dit méén je niet,’ zeg ik, als we na lang zoeken en vragen Freddies straat in rijden.
De huizen zijn van kanariegele baksteen. Een deel van de straat heeft drie woonlagen. Op het geel is zonder te kijken of het mooi staat nog een verdieping van grijs beton gezet. Het huis van Freddie en Caro heeft dat ook.
Erik draait zwijgend een van de parkeervakken in. Hij is erop voorbereid alles van Freddie mooi te vinden, tot en met het kanariegeel. Misschien ziet hij de lelijkheid er niet van in. Als je het niet ziet, word je er ook niet door in verlegenheid gebracht.
‘Makkelijk parkeren, hè,’ roept Freddie glunderend vanuit de deuropening. Hij vindt het volkomen vanzelfsprekend dat we met de auto zijn.
Hij trommelt met zijn vingers op het deurkozijn. Aan zijn voeten zitten sloffen die je ook klompen kan noemen. Ze zitten tussen klompen en sloffen in.
‘Zie je dat huis daar met die Golf voor de deur?’ Hij laat zijn stem zakken en wacht tot we een paar stappen dichterbij zijn.”

 

 
Franca Treur (Meliskerke,23 juni 1979)

 

De Franse (toneel)schrijver Jean Anouilh werd geboren in Bordeaux op 23 juni 1910. Zie ook alle tags voor Jean Anouilh op dit blog.

Uit: Médée

«LA NOURRICE. — Ils sont chez eux. eux. Leur journée est finie. Un temps. (Elle rêve)
Te rappelles-tu? Le palais était blanc au bout de l’allée des cyprès quand on rentrait des longues promenades… Tu don-nais ton cheval à l’esclave et tu te jetais sur les divans. Alors j’appelais tes filles pour qu’elles te lavent et t’habillent. Tu étais la maîtresse et la fille du roi et rien n’était trop beau pour toi. On tirait les robes des coffres et tu choisissais, calme et nue, pendant qu’elles te frottaient d’huile.
MÉDÉE. – Tais-toi, bonne femme, tu es trop béte. Crois-tu que je regrette un palais, des robes. des esclaves?
LA NOURRICE. — Fuir. toujours fuir. depuis!
MÉDÉE. – Je pouvais fuir, toujours.
LA NOURRICE. — Classées, battues, méprisées, sans pays, sans maison”.
MÉDÉE. – Méprisée, chassée, battue, sans pays, sans maison, mais pas seule.
LA NOURRICE. — Et tu me traînes à mon âge. Et si je meurs, où me laisseras-tu?
MÉDÉE. – Dans un trou, n’importe où au bord d’un chemin, la vieille, et moi aussi, cela je l’ai accepté. Mais pas seule.
LA NOURRICE. — Il t’abandonne, Médée.
MÉDÉE, crie. — Non! (Elfe s’arrête. Ecoute )
LA NOURRICE. — C’est le vent. C’est la fête. Il ne rentrera pas, ce soir non plus.
MÉDÉE. – Mais quelle tète? Quel bonheur qui pue jusqu’ici leur sueur, leur gros vin, leur friture? Gens de Corinthe’. qu’avez-vous à crier et à danser? Qu’est-ce qui se passe de si gai ce soir qui m’étreint, moi, qui m’étouffe?… Nourrice. nourrice. je suis grosse ce soir, j’ai mal et j’ai peur comme lorsque tu m’aidais à me tirer un petit de mon ventre… Aide moi, nourrice! Quelque chose bouge dans moi comme autre- fois et c’est quelque chose qui dit non à leur joie à eux là-bas, c’est quelque chose qui dit non au bonheur. (Elle se serre contre la vieille, tremblante).
Nourrice, si je crie tu mettras ton poing sur ma bouche, si je me débats tu me tiendras, n’est-ce pas? Tu ne me laisseras pas souffrir seule… Ah! tiens-moi, nourrice, tiens-moi de toutes tes forces. Tiens-moi comme lorsque j’étais petite, comme le soir où j’ai failli mourir en enfantant. J’ai quelque chose à mettre au monde encore cette nuit, quelque chose de plus gros, de plus vivant que moi et je ne sais pas si je vais être assez forte…
UN GARÇON, entre soudain et s’arrête. – C’est vous. Médée?
MÉDÉE. lui Me. – Oui! Dis vite! Je sais! »

 

 
Jean Anouilh (23 juni 1910 – 3 oktober 1987)
Scene uit een opvoering in Amiens, 2009

 

De Russische dichteres Anna Achmatova werd geboren in Bolshoi Fontan bij Odessa, 23 juni 1889. Zie ook alle tags voor Anna Achmatova op dit blog.

 

Een gast

Als vroeger: tegen de eetkamerramen
waait de storm stuifsneeuw.
Zelf ben ik ook niet veranderd.
Er kwam een man op bezoek.

Ik vroeg hem: ‘Wat wil je?’
Hij zei: ‘Samen met jou in de hel zijn.’
Ik lachte: ‘Pas op, zulke woorden
brengen ons allebei ongeluk.’

Maar hij hief zijn droge hand op
en beroerde vluchtig de bloemen:
‘Vertel eens hoe mannen je kussen.
Vertel eens hoe je zelf kust.’

En de blik van zijn doffe ogen
week geen moment van mijn ring.
Er was geen spier die bewoog
in zijn verzaligd-valse gezicht.

O, ik weet hoe heerlijk hij het vindt
om diep en met hartstocht te weten
dat hij niets van mij nodig heeft,
dat ik hem niets heb te weigeren.

Vertaald door Kees Verheul

 

I am a Bard…

I am a bard – I am a heaven bird,
I need no any richness of the world.

I love a flower and so charming lass
In aromatic springs that never pass.

I love a whisper, very gentle and long,
And, in full silence, a despondent song.

 

We Don’t Know How To Say Goodbye

We don’t know how to say good-bye
We wander on, shoulder by shoulder.
Already the sun is going down.
You’re moody, I am your shadow.

Let’s step inside a church and watch
baptisms, marriages, masses for the dead.
Why are we different from the rest?
Outdoors again, each of us turns his head.

Or else, let’s sit in the graveyard
On the trampled snow, sighing to each other.
That stick in your hand is tracing mansions
In which we shall always be together.

 

 
Anna Achmatova ( 23 juni 1889 – 5 maart 1966)
Portret door Yury Annenkov, 1921

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichteres Hanneke van Eijken werd geboren in 1981 in Amersfoort. Zie ook alle tags voor Hanneke van Eijken op dit blog.

 

Waar

Laten we beginnen, zei hij
dingen te noemen die waar zijn

er zijn steden
waar men buiten rijst kookt
waar meer scooters gonzen
dan er huizen zijn, als het regent
niemand naar binnen gaat

in elke stad wonen mensen
die van kruiswoordpuzzels houden
roggen hebben net als haaien een ruggengraat
van kraakbeen
er bestaan meer manen dan we kennen

dit is waar
elders worden handelingen verricht

nu hij is vertrokken, heb ik een huis gebouwd
van feiten, ik slaap op palen
waar wilde dieren onderdoor trekken

soms kijk ik hoe planten groeien
soms laat ik een raam openstaan voor als
iets wil vliegen

 

 
Hanneke van Eijken (Amersfoort, 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e juni ook mijn blog van 23 juni 2016 en eveneens mijn blog van 23 juni 2013 deel 2.