De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.
Uit: Daar komen de vliegen
“Ze waren er allemaal die morgen: de oudere Upper East Siders, de overgevlogenen uit Florida en Hawaï, de voorzitters van stichtingen, scholen en universiteiten, de staalmagnaten, makelaars, stoffenfabrikanten, winkeleigenaren, filmproducenten, uitgevers, acteurs en actrices, de mensen met oud geld, degenen met nieuw geld; zelfs de jetset van Tel Aviv ontbrak niet. Allemaal zaten ze kaarsrecht in de zaal van de synagoge op 5th Avenue en glimlachten.
Abby Friedland, die voor de officiële gelegenheid Abigail genoemd werd, hield een speech waar werkelijk geen touw aan vast te knopen was. Ze droeg een fluorescerende flamingoroze jurk en een strik in haar haar, iets waar haar ouders, Ann en Aron Friedland, vast niet heel blij mee waren geweest, maar goed, Abby was net twaalf geworden en je viert je bat mitswa maar één keer.
De zaal was versierd met exotische roze bloemen en witte slingers en ergens helemaal achterin zaten Jerry en Ruth Kirschenbaum, die iets te laat waren aangekomen omdat het verkeer die zaterdag helemaal vastzat. Jerry droeg een donkerblauw linnen jasje met opgestikte zakken en Ruth een veelkleurig mantelpakje en opvallende roze schoenen. Ze waren er waarschijnlijk helemaal niet naartoe gegaan als er de dag ervoor niet onverwachts een uitnodiging was bezorgd die voorzien was van een persoonlijke boodschap van Abby’s vader. ‘Hoe de kaarten er ook voor liggen, wees alsjeblieft welkom, we zijn allemaal één grote familie, vergeet dat niet!’ stond te lezen in een sierlijk handschrift.
Het was dat Ruth de uitnodiging het eerst tussen de post had ontdekt en er absoluut heen wilde gaan – ze konden het écht niet missen, iedereen in de stad zou het er later over hebben, maar als Jerry die gevonden had, had hij haar waarschijnlijk laten verdwijnen. Het meisje stak voorzichtig een kaarsje aan, en meteen daarna, alsof ze de smaak te pakken had gekregen, nog een.
Jerry keek vermoeid naar de achterhoofden voor hem. Een snelle berekening leerde hem dat in deze synagoge op 5th Avenue, de absolute favoriet binnen de joodse gemeenschap, ongeveer zeventig procent van de bezoekers klant van hem was en er op de met roze bloemen versierde stoelen grofweg een miljard dollar aan investeringen zat.”
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)
De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo op 25 december 1976. Zie ook alle tags voor Karin Amatmoekrim op dit blog.
Uit:Tenzij de vader
“Ik was elf jaar oud toen ik voor het eerst hoorde dat mijn vader in Suriname woonde, en dat hij Eric Lie heette.
Het was minder een aankondiging geweest dan dat het tovenarij was. Mijn moeder had tijdens het vertellen haar ogen gesloten en met haar smalle handen in de lucht geplukt, uit haar herinnering een beschrijving oogstend van een man waar ik nooit eerder iemand over had horen praten. Ze onthulde een nieuwe waarheid; dat mijn vader niet mijn vader was, en dat mijn echte vader in Suriname woonde, en dat terwijl mijn oude vader, die opeens een stiefvader bleek te zijn, een eenvoudige matroos was op de grote vaart, maar eigenlijk zijn dagen in dienst van de drank stelde, een gegeven dat op dat moment onlosmakelijk met ons leven verbonden was, dat mijn echte, échte, vader in Suriname bekendheid genoot als sportheld. Het was de dag waarop mijn vader, pardon; stiefvader, hardhandig door de politie uit onze flat verwijderd was. De rust was weergekeerd, en nadat mijn moeder en ik zwijgend de ravage van zijn dronkemannenbezoek hadden opgeruimd en mijn jongere broer en zus naar bed waren gebracht, waren zij en ik bij elkaar in het grote tweepersoonsbed gekropen. Ze lag op haar zij, met haar gezicht naar me toe. Haar ogen waren dicht, maar ze sliep niet want ze schudde zacht met haar been, een gewoonte die ze had waarmee ze zichzelf en haar kinderen in slaap suste. In een natuurfilm had ik eens gezien hoe een olifantenmoeder haar kind zacht wiegde met haar slurf, en de zalvende vertelstem van de televisie zei dat zij dit deed om het kind gerust te stellen, en dat het ritme van het wiegen afgestemd was op het ritme van het hart. Ik had daar aan gedacht, en aan dat ze zo stil voor me liggend, jonger leek dan normaal. Ze was ook pas achtentwintig op dat moment, maar voor kinderen zijn ouders vanzelfsprekend oud, ongeacht hun ware leeftijd. Op dat moment had ze haar ogen open gedaan en me aangekeken met een onderzoekende blik die ik niet van haar gewend was. ‘Je vader,’ zei ze. Toen stopte ze. Ik wachtte en draaide me op mijn rug, terwijl zij in stilte zocht naar de rest van haar zinnen. Ik keek naar het plafond dat in twee helften werd verdeeld door een kaarsrechte streep licht dat door een kier in de gordijnen viel. Ik luisterde naar mijn moeders ademhaling die niet veel sneller ging dan normaal. Ze bleef schudden, sussen, en niets had erop gewezen dat ze nerveus was voor wat ze me ging vertellen. Toch voelde ik dat er iets te gebeuren stond. Iets groots. ‘Je vader,’ herhaalde ze. ‘Heb je je nooit afgevraagd waarom je niet op hem lijkt?’”
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)
De Engelse schrijver, acteur en homoactivist Quentin Crisp werd geboren als Denis Charles Pratt op 25 december 1908 in Sutton, Surrey. Zie ook alle tags voor Quentin Crisp op dit blog.
Uit:The Naked Civil Servant
“The average woman, unless she is particularly ill-favored, regards loving and being loved as a normal part of life. If a man says he loves her she believes him. Indeed some women are convinced they are adored by men who can be seen by all to be running in the opposite direction. For homosexuals this is not so. Love and admiration have to be won against heavy odds. Any declaration of affection requires proof. So many approaches made to them are insincere – even hostile. What better proof of love can there be than money? A ten-shilling note showed incontrovertibly just how mad about you a man is. Even in the minds of some women a confusion exists between love and money if the quantity is large enough. They evade the charge of mercenariness by using the cash they extort from one man to deal a bludgeoning blow of humiliation upon another. Some homosexuals attempt this gambit, but it is risky. The giving of money is a masculine act and blurs the internal image.”
(…)
“When a third wave of poverty overwhelmed me, I knew with even greater certitude than when I had lived in Clerkenwell that the only complete solution to my problem was suicide. I never brought it off. I was afraid. A lifetime of never making positive decisions, accepting instead the lesser of the evils presented to me, had atrophied my will. It was not so much that I longed for death as that I didn’t long for life. Emptiness, though, was not a sufficiently definite feeling to lead to a violent act. Instead of sitting in my room and balancing the relative convenience of various ways of ending it all, I ought to have been busy trying to summon up a reasonable amount of despair. Hopelessness was thinly spread like drizzle over my whole outlook. But, in an emergency, I could not find a puddle of despondency deep enough to drown in.”
Quentin Crisp (25 december 1908 – 21 november 1999)
Scene uit de gelijknamige televisiefilm uit 1975
De Duitse schrijfster Lisa Kränzler werd geboren op 25 december 1983 in Ravensburg. Zie ook alle tags voor Lisa Kränzler op dit blog.
Uit: Export A
“Die Mendenhall Subdivision liegt ca. 120 km nördlich von Whitehorse. Wer die Gegend nicht kennt, wird die Ausfahrt verpassen, weiter dem Alaska Highway folgen und nach Norden treiben, vielleicht bis Old Crow.
Der Sog, der von diesem Nichts ausgeht, das manche Weite oder Himmel oder Busch nennen, ist stark. Man kann nie wissen, wen er wohin mit sich reißen wird.
Schwester und Schwager allerdings kennen sich aus und biegen rechtzeitig mit mir ab. Über Schlamm und Schotter rumpeln wir über ein großes Stück Land und ein kleines Stück Lichtung, beides im Besitz meines Schwagers. Die beiden frischverheirateten Landbesitzer haben diesen September eine zweifache Verantwortung übernommen: für ein Versprechen, bis dass der Tod sie scheidet, und für mich, eine 16-Jährige, die offizielle Aufsichtspersonen benötigt, um im Ausland leben zu dürfen.
Aus dem kniehohen Gras der Lichtung erheben sich eine winzige Holzhütte und ein blauer VW-Bus, Baujahr 1979. In der Hütte steht ein Ofen, im Bus eine Petroleumlampe.
Gestern schlief ich noch unter dem Dach meiner Eltern, in einem Zimmer mit mannshohen Fenstern nach Norden; heute schlafe ich ein, dicht unter dem Busdach, ohne Fenster, dafür im Norden, während ich auf die heulenden Schlittenhunde und das stöhnende Ehepaar lausche.
Am Morgen spüre ich meine Zehen nicht mehr. Es hat geschneit. Der Schnee beendet mein Wildcamper-Dasein.
Wider Erwarten treiben wir schon binnen einer Woche eine neue Bleibe für mich auf. In der Zwischenzeit gewöhne ich mich an die weißen Flocken und finde ausreichend Platz zwischen dem VW-Bus-Mobiliar für meine Liegestützen – die beste Art sich aufzuwärmen.
Die Woche ist voll von ersten und letzten Malen. Zum ersten Mal gelber Schulbus, zum letzten Mal schwesterliches Lunchpaket, um nur diese beiden zu nennen ?
Ich erinnere mich daran, wie ich den “fruit-to-go”-Streifen, eine pürierte, getrocknete, klebrige Fruchtmasse, 14 Gramm leicht, etwa von der dreifachen Größe eines Kaugummistreifens, aber im Gegensatz zum Kaugummistreifen aus zwei aneinandergeklebten Hälften bestehend, aus der Lunchbox fische. Mit dem Daumennagel fahre ich zwischen Vorder- und Rückhälfte und ziehe die dünnen Blättchen auseinander. Meine Finger halten 7 Gramm getrocknetes Erdbeer-Fruchtpüree gegen die schwächsten und schrägsten Sonnenstrahlen, die ich je gesehen habe.“
Lisa Kränzler (Ravensburg, 25 december 1983)
De Nederlandse dichter, schrijver en hoogleraar N.E.M. Pareau (pseudoniem van Herman Jan Scheltema) werd geboren in Groningen op 25 december 1906. Zie ook alle tags voor N. E. M. Pareau op dit blog.
Najaar
Nu gagel bruint en thijm en heidebloemen
gekruide geuren stuwen in het laat getijd’,
nu blinde bijen in het zonlicht zoemen
en ’t kouter door de stoppelvelden snijdt,
praat nu niet over ergerlijke dingen
maar ziet in ’t bloemrijk bermgras zittend naar
den dans der barrevoetsche dorpelingen
met eikenloof gewonden in het hair.
De oogst gaat uit. Twee maal de zeisen zwaaiden
door ’t zware gras. De graanschuur beidt zijn last.
Bergt met getaande landlieden ’t gemaaide
op ’t stoffig veld in garven opgetast;
komt dan als nachtegalenzangen klinken
krachtigen wijn uit tinnen kroezen drinken.
N.E.M. Pareau (25 december 1906 – 2 december 1981)
Portret door J.S. Sjollema, z.j.
De Canadese schrijfster Sheila Heti werd geboren op 25 december 1976 in Toronto. Zie ook alle tags voor Sheila Heti op dit blog.
Uit:Ticknor
“There were no books when I was a boy. Books were hardly accessible, yet there were some books. That is why I did not develop literary taste. I read what I found and it was for fun. You read mostly for idle pleasure. I did not read for fun, nor was I cultivating my mind. I cannot imagine cultivating anything as a young boy. It is not my fault if I was not an erudite boy. Other boys had books and other boys had libraries. No, the whole country lacked books then. Comparatively few were published here, and they were borrowed with difficulty. There is no possible way I could have read good books. It was for pleasure that I read them, when I finally did. Today you read books. Yes, today I read books but there were no books when I was a boy, and I do not read books the way that other men read books. My taste, then, was juvenile. But you were like all the other boys. Sometimes you went to the library, but there was no library until much later. When I went to the library I would read the books that amused me. I had no taste when I was young. I had no books. It is not my fault if I read the lighter books, and that when I found them I read them with a juvenile fever. But you would read with no fever at all. You read on cool spring days, once there were books in Mr. Shaw’s library. I read the books of the kindhearted Mr. Shaw because I was bright, and because he let me. This allowed me no social pleasure. He would return from a fashionable watering place and share with me his “loafing time” while I was trying to read. His particular doctrine did me no favors. He did little to nourish my mind. I was given the lightest literature while the other boys drowned in a great sea of social amusement. So long as I could endure the task, I passed long hours on cool spring days idly reading in the library of Mr. Shaw to the unhappy exclusion of whatever perfectly youthful enjoyment the other boys sought. The day came when I made an attempt to quit Mr. Shaw’s company, but he said he would prefer it if I did not. I dropped my hand from the windowsill and returned to my desk. Although I can read, I do not read as well as I would like to. Those hours influenced my literary tastes.
Some men love wild animals. I am not one of those men. Animals have no place in my life, and I am not the type to say he prefers animals to people. That is not the sort of logic I agree with at all. I do not agree with the logic of animal-loving men. Nor are you the sort of man who would get along well with animal-loving women. There is something stunted about those kinds of women. I am not a stunted man, though I am a difficult man.”
Sheila Heti (Toronto, 25 december 1976)
Kersttijd in Toronto
De Argentijnse schrijfster Tununa Mercado werd geboren op 25 december 1939 in Córdoba, Argentinië. Zie ook alle tags voor Tunana Mercado op dit blog.
Uit: In a State of Memory (Vertaald door Peter Kahn)
“In 1967, seven days after the death of Che Guevara, which so radically devastated our lives, and just before I was to embark on a trip to France for an extended stay, that same psychiatrist I have already mentioned, who had me in his group for three years and who so mercilessly dispensed with Cindal, seeing that I might founder in my transatlantic trajectory, allotted several hours of individual attention to me, during which I failed to utter a single word; alone, without the crutch of the group, I fell silent, I had nothing to say to my analyst, not one manifestation of the unconscious slipped out, not one dream, and he too re-mained silent during those two or three sessions, without my ever finding out what his evaluation of my psychiatric condition was, or whether through his silence he had condemned or ab-solved me, or if he simply had nothing to say; but in fact, sensing that I might not have the strength to survive the approaching changes, he gave me the address of a Swiss psychiatrist who spoke Spanish as a result of having lived and worked in Argen-tina; he told me that he was going to correspond with her on my behalf, and I went so far as to imagine that he was going to send along my diagnosis; the idea that I might have an existence as a case calmed me down a bit: my health, or my mental illness, had assumed a singular character. And it is not inappropriate to speak of a mental illness since it was constantly impressed upon us dur-ing our therapy sessions that we were there as mental patients. Once in France, realizing that I was indeed in no condition to bear up under such a “change,” a euphemism used to designate a critical moment, I wrote the promised letter to the Swiss psy-choanalyst the very day after my arrival. I wasted no time; having barely unpacked my suitcases and those of my family, I began to write the letter in which I explained that until recently I had been the patient of doctor so-and-so and that he, for his part, would be writing soon regarding my case and that I wanted to meet with her to begin treatment. I suggested biweekly sessions and explained that I was living scarcely a hundred kilometers from Geneva, where she had her clinic, and that my idea was to make an initial trip just to review my sufferings with her. The letter was written, of course, in Spanish, not only because she had command of that language but also because I did not speak a word of French. I only knew how to recite a fragment of Nausea, by Sartre, which I had often read aloud and even committed to memory in the French class I attended for two weeks before leaving Buenos Aires.”
Tununa Mercado (Córdoba, 25 december 1939)
Kersttijd in Córdoba, Argentinië
De Duitse schrijfster Sabine Kuegler werd geboren op 25 december 1972 in Patan in Nepal. Zie ook alle tags voor Sabine Kuegler op dit blog.
Uit: Dschungelkind
„Ich torkelte hinter Judith her. Kurz danach kam auch Christian zu uns. Wir standen und warteten, wussten nicht so recht, was wir machen sollten. Da hörte ich Papa in einer unbekannten Sprache Richtung Urwald rufen. Wir Kinder hielten gespannt Ausschau, was nun kam. Und kurze Zeit später sahen wir, wie mehrere Männer langsam aus dem Wald traten. Sie näherten sich uns leise, mit fast unhörbaren Schritten. Meine Geschwister und ich rückten vor Angst enger aneinander. Wir hatten noch nie solch wilde Menschen gesehen. Größer als die Eingeborenen der anderen Stämme, die wir bis jetzt keimen gelernt hatten, dunkelhäutig, mit krausem schwarzem Haar und vollkommen nackt. Teilweise bedeckten schwarze Straußenfedern ihren Kopf, lange, dünne Knochen zogen sich durch die Nasen; zwei davon zeigten nach oben, und einer ging quer durch die Nasenflügel. Über den Augenbrauen hatten sie zwei flache Knochen mit Baumrinde festgebunden. Sie trugen Pfeil und Bogen in einer Hand und Steinäxte in der anderen. Die Unbekannten umzingelten uns, starrten uns mit schwarzen, undurchdringlichen Augen an. Ihre Gesichter kamen mir gespenstisch und finster vor. Judith drückte meine Hand ganz fest, Christian versteckte sich hinter uns. Ich fühlte, dass meine große Schwester bald in Panik geraten würde, ihr Atem ging immer schneller. Mit ihren langen hellblonden Haaren zog sie die ganze Aufmerksamkeit der Krieger auf sich. Sie zuckte zurück, als einer von ihnen ihr Haar anfassen wollte. Ängstlich rief ich nach Papa. Als die Eingeborenen meine Stimme hörten, sprangen sie alle zurück. Da tauchte auch schon unser Retter auf. Papa redete mit den Männern wieder in jener Sprache, die ich nie zuvor gehört hatte. Danach wandte er sich zu uns und erklärte uns, dass dies Fayu-Männer seien, von der Stammesgruppe der Iyarike, und dass wir keine Angst zu haben brauchten. Sie seien nur neugierig, weil sie noch nie in ihrem Leben weiße Kinder gesehen hätten. Dann nahm Papa meine Hand und ging mit mir zu einem älteren Fayu-Mann. Er legte meine Hand in die des Fayu und sagte zu mir: »Das ist Häuptling Baou, der uns die Erlaubnis gegeben hat, hier zu wohnen.«
Sabine Kuegler (Patan, 25 december 1972)
Cover
Onafhankelijk van geboortedata
De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Maarten Goethals werd geboren in Brugge in 1985. Zie ook alle tags voor Maarten Goethals op dit blog.
Uit: De bedelaar
“De bedelaar, in zijn gebroken uiterlijk, staat daarom –misschien zelfs meer dan ooit– voor alles wat deze maatschappij verfoeit. Voor vrijheid en autonomie. Voor diep wantrouwen tegenover het systemische karakter van het opgelegde leven. Voor totale onafhankelijkheid, in een tijdperk dat alles vastlegt. Voor vuiligheid, terwijl alles mooier wordt voorgesteld. Kiest hij daarom voor de drukke winkelstraten, met het blinkend glas, het flikkerend licht, de grote openingen, omdat hij de levende negatie daarop vormt? De bedelaar als dof en droevig, als lastig en gesloten, als onhandig en ongepast, en als principieel onaantastbaar –niet vatbaar voor biopolitieke strategieën en commerciële manipulaties.
Bovendien, een bedelaar komt ook nooit gelegen. Er is geen enkel moment dat zijn vraag naar hulp of geld of een goed woordje uitkomt. En al zeker niet als ik aan het winkelen ben, als ik spullen en diensten aanschaf ter mijner vervolmaking en aanvulling, als ik volledig het centrum vorm van die koopkracht, struinend in één van die paleizen van prulletjes. De bedelaar past niet in een economie die volledig draait op de utopie van de oeverloze zelfverheerlijking. In de bedelaar lopen alle perfide verkoopstrategieën mank, hij valt niet te manipuleren met goedkope praatjes en loze dromen. Dat maakt hem tegelijk extreem kwetsbaar en tegelijk extreem gevaarlijk, hij hanteert een levensstijl die, in zijn louter en schamel zijn, bolt van het wantrouwen en schokt van het cynisch schateren, om zoveel absurde schijn bij ons. De bedelaar spreekt daarom ieder van ons persoonlijk aan. In zijn algemeenheid, omdat hij van nergens specifiek komt en nergens naartoe gaat, raakt hij elk van ons –en eenmaal door hem aangekeken, raak ik in de knoei met mezelf: moet ik geven, of niet, en als ik geef, wat dan, doe ik dan voldoende, of maakt het allemaal weinig uit? Door de bedelaar ga ik ethisch aan het schipperen; hij knoeit met mijn referentiekader, en dat ervaart hij als zijn grootste verdienste –hij installeert in ons denken samen met de chaos ook de mogelijkheid van een nieuwe doordachte vrijheid.
Daarom leerde ik te lachen naar bedelaars, in een minimum aan dankbaarheid voor hun trots offer, voor ons geleden, al klinkt dat heel hebberig van mijn kant, toegegeven. Maar de gêne, het ongemak dat ik telkens voel bij het zien van hun rul kartonnen drinkbekertje of van de vlekken op hun handen, doet me uniek aan, want onvoorbereid, onstuimig, niet onderdrukt, oorspronkelijk –gêne en ongemak, misschien wel het enige authentieke als ik de winkelstraat in al mijn opgewondenheid doorkruis.”
Maarten Goethals (Brugge, 1985)
Zie voor nog meer schrijvers van de 25e december ook mijn vorige blog van vandaag.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 25 december 2008 en eveneens mijn blog van 25 december 2007 en mijn mijn blog van 25 december 2006.