David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau, Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals, Sabine Kuegler

De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.

Uit: Daar komen de vliegen

“Toen Aron Friedland aan zijn speech begon, probeerde Jerry hem zo strak mogelijk aan te kijken, maar een vervelend spierverrekkinkje in zijn linkerooglid maakte het moeilijk. Hij hoorde nauwelijks wat hij zei, zo veel moeite kostte het hem om zijn blik op de ogen van de ex-landbouwmagnaat gericht te houden.
‘Abigail, Abby, lieverd van me,’ zei Friedland, ‘maanden heb ik je zien ploeteren. Met liefde, met toewijding en natuurlijk met de hoognodige hulp van de geweldige mensen van de Bat Mitzwa Club op 77th Street…’
Er klonk bulderend gelach uit de zaal, en Aron Friedland, die een zwarte smoking droeg met een hoge boord, sloeg zichzelf op zijn knieën van het lachen toen hij naar het beteuterde gezicht van zijn dochter keek.
‘Nee hoor, lieverd,’ ging hij snel verder, ‘het is een prestatie van niveau en je moeder en ik zijn beiden gewoon apetrots op je. Onze dochter die hier nu staat als een hele vrouw. We hopen dat het je in het leven aan niets zal ontbreken, dat je nog even zult wachten met uit huis gaan en trouwen en al die vervelende dingen. Maar in de tussentijd, lieve Abby, ja, ik weet dat je me vroeg dit absoluut niet te zeggen, maar ik doe het toch, voor je eigen bestwil; je moet plechtig beloven je kamer iets netter te houden.’ Bij dat laatste liet Friedland de microfoon los, gooide zijn handen theatraal in de lucht en bad jammerlijk richting het gewelfde plafond, alsof hij hoopte dat zijn God dit wel even voor hem zou gaan regelen.
Weer lachte iedereen in de zaal. Jerry deed alsof hij ook moest lachen, Ruth deed hetzelfde.
‘Wat een vreselijke, vreselijke mensen zijn dit toch,’ fluisterde Ruth in Jerry’s oor, ‘ik snap opeens heel goed waarom je zijn geld niet wilde hebben.’
‘Ik zei het je toch,’ mompelde Jerry. Zijn linkerooglid trilde nog steeds, maar echt opvallend was het waarschijnlijk niet. Aan zijn linkerkant knikte iemand naar hem. Jerry knikte terug en glimlachte verder naar het schouwspel.”

 

 
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)

 

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo op 25 december 1976. Zie ook alle tags voor Karin Amatmoekrim op dit blog.

Uit:Tenzij de vader

“Ik had mijn hoofd geschud zonder over de vraag na te denken. Ik wilde dat ze opschoot, stappen over zou slaan. Ik wilde horen wat het precies was dat ons daar in dat donkere bed wakker hield. Ze bestudeerde mijn gezicht. Ik wachtte ongeduldig, maar lette erop niets te zeggen dat haar zou weerhouden van een zekere openbaring.
Toen zei ze; ‘Hij is wel de vader van je broertje en zusje, maar niet van jou.’
Ik hield even mijn adem in, en liet hem toen door mijn neus ontsnappen.
‘Karin?’ vroeg mijn moeder. ‘Ja,’ antwoordde ik, en mijn stem klonk gewoon, zoals altijd, er was geen emotie. Ik had mijn hand plat op mijn buik gelegd en probeerde te voelen of er iets gebeurd was na mijn moeders mededeling. Niets. ‘Ja,’ zei ik nog eens, en ik draaide mijn hoofd opzij zodat ik haar aan kon kijken.
‘Wil je weten wie je vader is?’
Ik had geknikt. Ze sloot haar ogen weer, en tijdens het praten hadden haar handen weer bewogen, met de slanke bruine vingers die ik zo bewonderde, over het laken, door de lucht, en ik vroeg me af wat het was dat ze zochten, was het houvast of dirigeerde ze haar woorden, het verhaal. Toverde ze er misschien een vader mee, een vader speciaal voor mij. En toen had ze gesproken over zijn kracht, zijn warmte. Dat hij een beroemde sportman was, taekwondo, een woord dat ik nooit eerder had gehoord. En ze sprak over zijn liefde voor haar, over hoeveel zij op haar beurt van hem hield, ooit.
Ik dacht aan mijn vader de zeeman. De reus die kwam en ging wanneer hij wilde, die lachte omdat hij dronk tot hij zoveel had gedronken dat hij moest huilen, dikke zoute zeemanstranen over een grof, blank gezicht dat ik nooit had herkend als niet het mijne, want kinderliefde is loyaal, stelt geen vragen. Drinken, lachen, drinken, huilen, huilen, schreeuwen, de dingen kapot maken.
Mijn moeder vroeg hoe ik me voelde.
‘Ik vind het niet erg,’ antwoordde ik. Ik legde mijn hand weer op mijn buik, probeerde iets te voelen. Er was niets. Of toch, iets heel kleins, ergens diep van binnen, maar het was er onmiskenbaar. Het was een gevoel van opluchting.
‘Wil je nog iets weten,’ vroeg mijn moeder.
‘Niet echt,’ antwoordde ik. Ik was moe. Ik wilde slapen en daarmee een einde aan de dag maken. ‘Of toch, ik heb nog wel een vraag.’

 

 
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)

 

De Engelse schrijver, acteur en homoactivist Quentin Crisp werd geboren als Denis Charles Pratt op 25 december 1908 in Sutton, Surrey. Zie ook alle tags voor Quentin Crisp op dit blog.

Uit: How To Have A Lifestyle

“I now realize that education is a last wild effort on the part of the authorities to prevent an overdose of leisure from driving the world mad. Learning is no longer an improver; it is merely the most expensive time-filler the world has ever known.”
(…)

“All the golden societies of the past to which historians point and turn their wistful smiles have had what patience-players would call a discard pile. They operated on two levels with a slave class who worked, ate, slept, and died and a leisured class who reclined on one elbow and spoke. Naturally it is from this latter group that we learn what life at that time was like. It often makes charming reading but we can hardly take it to be the whole truth.”
(…)

“Lord Snow says that every man may be permitted his own clichés. But this is not enough. He must invent his own clichés and then persist in them until, if other people use them, their source is instantly recognizable. Thus plagiarism shall be turned into homage.”

 

 
Quentin Crisp (25 december 1908 – 21 november 1999)
Cover

 

De Duitse schrijfster Lisa Kränzler werd geboren op 25 december 1983 in Ravensburg. Zie ook alle tags voor Lisa Kränzler op dit blog.

Uit: Export A

„Ahmt die Innenseite, das Unterfutter meiner Haut, diese glühende Erdbeerfärbung nach, überlege ich, oder ist bereits zu wenig Licht in mir und nichts als Dunkel, ein violettes Dunkel?
Ich breche meine Überlegungen ab, rolle die roten Hälften zusammen und stecke sie, eine nach der anderen, in den Mund. Den Rest meines Lunchs schiebe ich mit aufmunterndem Nicken in Richtung Kat.
Die schräge Sonne, die frühen weißen Flocken, die Kälte im Bus und dieser Sog, dieses Ziehen an meinen Gliedern, das Gefühl einer nahenden Dunkelheit, haben mich alarmiert. Ich spüre, ich werde hier mit dem Nötigsten auskommen müssen. Es wird mir zu wenig sein, viel zu wenig. Es wird die Grenzen dessen, was ich mir ertragen zu können zutraue, verschieben, mich an die unmöglichsten Orte ziehen.
Ich wiederhole mein Zunicken. Schließlich reagiert Kat. Sie greift und beißt zu, während meine Blicke besorgt zwischen Sonne und Schuluhr hin- und herwandern.
(…)

Kat wird keine wichtige Rolle spielen. Aber sie war die Erste, die mich ansprach. Alle Worte, die auf sie zutreffen, schmecken irgendwie süß, und ich habe beschlossen, mir diese süße Sünde zu genehmigen:
Kat heißt eigentlich Kaisha, ist etwas jünger als ich und kommt aus Kamloops (Kamloops, Fruitloops, da geht?s schon los), einer Stadt in British Columbia. Sie ist klein, ihr Kopf reicht mir gerade bis an die Schultern, und solange ich sie kannte, wechselte die Haarfarbe dieses Kopfes von Rosa zu Rot, von Rot zu Orange, von Orange zu Blau und schließlich zu Wasserstoffblond. Ihre Fingernägel waren stets in der entsprechenden Komplementärfarbe zu ihrer jeweiligen Haar- oder Lidschattenfarbe lackiert. Auf ihren Lippen glänzte, glitzerte und roch es nach einer ganzen Palette von künstlichen Farb- und Geschmacksstoffen. Im Unterricht schrieb sie mir kleine Zettel, einige habe ich bis heute aufbewahrt. Sinnlose Sprüche und Wortfetzen wie “feet are pink, trees are purple”. Um die Schrift rankten sich Nadelbäume in verschiedenen Violetttönen und mehrere Paare pinkfarbener Füße.“

 


Lisa Kränzler (Ravensburg, 25 december 1983)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en hoogleraar N.E.M. Pareau (pseudoniem van Herman Jan Scheltema) werd geboren in Groningen op 25 december 1906. Zie ook alle tags voor N. E. M. Pareau op dit blog.

 

Zondag

Aangezien de zonnestralen
Alhoewel er wolken staan,
Aangenaam ter aarde dalen,
Wil ik heden wandelen gaan.

Door de fraaie ruime straten,
In gemoedelijken tred,
Wijl Christien en ik wat praten
En ‘zij’ op de kinderen let.

Nu geen draven, hollen, jagen,
Elk is deftig en beleefd.
‘k Schep in wandelen groot behagen
Bijaldien het kalmte geeft.

Als wij mijnen chef ontmoeten
Blik ik ferm in zijn gelaat,
En ik laat hem ’t eerste groeten,
Daar Christiena naast mij gaat.

’s Avonds keeren w’ onze schreden
Naar de woning, alwaar wij
Ons recht rustig gaan verkleeden;
En de Zondag is voorbij.

 


N.E.M. Pareau (25 december 1906 – 2 december 1981)

 

De Canadese schrijfster Sheila Heti werd geboren op 25 december 1976 in Toronto. Zie ook alle tags voor Sheila Heti op dit blog.

Uit: Ticknor

“You have no difficulty with other peo-ple, and you cannot rightly say that your first and sec-ond loves were books. There was a woman I loved more than books, but now she is gone. I was not a favorite of girls, and I am still not favored among women. You loved first a drunk, second a woman who was deformed in the face. I have only ever loved hope-less women, which is surely what has kept me from the highest circles. It’s all that would have been necessary to find myself in the warm glow of the dinner table at the Prescotts’. To have only had a woman you could show off would have put you in the proper place. I tried not to love the women I loved. Now I only want to be quite simple and childlike with some dear woman, with no code of morals, yet I fear it’s too late. Few people feel a real and deep passion more than once in a life. Perhaps you will never again love in the same true way, or find a human being who is such per-fect rest to you. It will take me a while to get there. You will get there soon enough. Getting somewhere always involves more effort than the effort of getting there is worth. Of me, and we will take this walk. I often walk before dinner, and I love companionship at that time of the night. It is at that time of the night when I am most in need of friends. The drives are less agreeable but the walks still have their charms. Everything around here is familiar and dear to me and reminds me of all the days of my childhood. Perhaps you will visit me, when next you come to Boston. Please come to Boston, Mrs. Abb_ng_on. I hope to see you in Boston, but I suggest you wait until winter has passed.
He lived with his mother and father and I lived all alone. Even when he was living only with his mother I was living all alone. There is nothing to envy about a grown man living with his mother and father, but then his family has always been close. And the homes—even his opulent apartments were unlike the simple apart-ments of his friends. Everyone would have liked to live in them. Often you slept there, so you are closer than most, though you found out that others did too. You pretended not to want to be a part, but they could tell you wanted to be a part; everyone did anyway, you found that out, if you didn’t know it already. And they like your company, so it’s not an intrusion. They like me as an outsider and friend, and I have always been at a familiar distance. Even with the grandmother.”

 

 
Sheila Heti (Toronto, 25 december 1976)
Cover

 

De Argentijnse schrijfster Tununa Mercado werd geboren op 25 december 1939 in Córdoba, Argentinië. Zie ook alle tags voor Tunana Mercado op dit blog.

Uit: In a State of Memory (Vertaald door Peter Kahn)

“I was almost tempted to transcribe the fragment in order to illustrate the anguish I was in, but I did not: the mere act of sending the letter, of setting my sights on a ther-apeutic goal, made me feel better. And so extreme is my thera-peutic disposition, and so inveterate, that once the letter was sent, at that precise instant, I placed all my hopes on Switzerland. It was a cruel beginning to winter, very cruel; the roads were covered with snow, and I was aware that the trip between Besancon and Geneva could be plagued with misadventures. I envis-aged traveling through frozen forests on white trains, traversing white countries, and I felt a sudden rush of panic that could only be eased by thoughts of my imminent cure; I was going to cross over the iced landscape, but the ice was not going to break beneath my feet—I was not going to get my tail wet, like the fox in the 1 Ching during his winter journey—because I was going to have individual, prolonged, radicalized psychiatric treatment. I never had the opportunity to test the ice; Madame Spira, who, judging by her fame, might well have been psychoanalyst to Queen Juliana, could not “for the moment” take on a bi-weekly commitment; her hours were all taken. There was no mention in her letter of having received my case from Buenos Aires, no letter had forwarded me to her adoptive care, no ref-erence to my psychoanalyst at all; she said she was at my service for some future time, asked me to excuse her, and, meanwhile, remained sincerely mine. Her answer did not surprise me: I had already realized that the feat of paying for analysis in Swiss francs, trips that would involve winding through mountains and bordering cliffs, paid in Swiss francs, weekly lodging near or far from Lake Geneva, paid in Swiss francs, all of this had, for sev-eral weeks now, seemed rather laughable and disproportionate, a poor person’s fantasy. Once again, I had failed in my attempt to obtain a profound, individual treatment, of the sort to which thousands of Argentine women and men had gained rightful access over the last thirty years.”

 

 
Tununa Mercado (Córdoba, 25 december 1939)
Cover

 

De Duitse schrijfster Sabine Kuegler werd geboren op 25 december 1972 in Patan in Nepal. Zie ook alle tags voor Sabine Kuegler op dit blog.

Uit: Dschungelkind

„Fayu vom Iyarike-Stamm kommen uns besuchen
Häuptling Baou bückte sich plötzlich zu mir herunter, nahm mein Gesicht in seine Hände und kam mit seinem Kopf immer näher. Ich erschrak, weil ich dachte, er wolle mich jetzt auf den Mund küssen. Aber stattdessen drückte er seine verschwitzte Stirn auf die meine und rieb sie mehrmals. Papa lachte, als er meinen verblüfften Gesichtsausdruck sah. Er erklärte uns, dass die Fayu die Stirnen aneinander reiben, um sich zu begrüßen – ungefähr so, wie wir Europäer einander die Hand schütteln.
Dasselbe taten die Fayu nun auch mit meinen Geschwistern. Wir hatten den Rest des Tages eine dunkle Stirn, einen Abdruck aus Schweiß und Schmutz in unserem Gesicht.
Nun begannen die Fayu-Männer, unsere Haare anzufassen, dann unsere Haut und unsere Gesichter. Sie fingen zu reden an, ihre Stimmen wurden immer lauter vor Aufregung. Die Angst vor ihnen verschwand und machte unserer kindlichen Neugier Platz.
Nach einigen Minuten kämpften wir uns aus der Menge heraus und liefen zum Hubschrauber. Da bemerkte ich, dass einige nackte Frauen am Rande des Urwalds standen. Sie hatten kleine Kinder auf dem Arm und sahen nicht so wild aus wie die Männer. Langsam ging ich auf sie zu. Doch als ich mich näherte, fingen die Kinder an zu schreien, und die Frauen rannten zurück in den dunklen Wald. Ich schaute ihnen einen Augenblick nach, ging dann aber zum Hubschrauber zurück, wo Papa und der Pilot unser Gepäck abluden. Die Stammeskrieger halfen ihnen, die Last zu unserem Holzhaus zu bringen.
Mein neues Zuhause lag auf einer kleinen Lichtung, gesäumt rechts vom Klihi-Fluss und links vom Urwald. Weil dieses Gebiet regelmäßig überschwemmt wurde, stand das Haus auf mehreren hohen Holzbalken.
Das ganze Gebäude war mit grünem Draht umwickelt, um Insekten und sonstiges Getier fern zu halten. Dies wäre eine gute Idee gewesen, wenn sie denn funktioniert hätte. Wir hatten nämlich trotz allem immer wieder ungebetene nächtliche Besucher in unserem Haus. Mama ist die ganzen Jahre hindurch oft des Nachts aufgestanden, um auf Ratten- oder Insektenjagd zu gehen. Wer Freude daran hatte, waren die Fayu, weil sie die Beute am nächsten Morgen zum Frühstück essen konnten.“

 

 
Sabine Kuegler (Patan, 25 december 1972)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Maarten Goethals werd geboren in Brugge in 1985. Zie ook alle tags voor Maarten Goethals op dit blog.

 

De moeizame moeder

‘In de vruchtbaarheid transcendeert het ik de wereld van het licht’

                                                                                     EMMANUEL LEVINAS

1.
Met de schaduw in haar stem.
Met de late geur van valavond.
Met het licht verloren op de lippen.
Zij sluipt en sluimert in het gras
(een slang
in het vel van een vrouw)
Zij ziet mij –
genodigd, gul en heimelijk
en later: gevangen in haar huid.
Als prooi tegelijk pantser.
2.
Vannacht in het glimmend zijdezacht
van slijm en slijk, gespleten tussen takken. De aarde verweerd,
de hemel: klevend, omgewoeld. En ondergronds waak ik
onvoltooid in haar handen.
In stilte gestopt met sterven.
Wijl in de verte de regen valt. De donder
op de horizon davert. Het vuur de dag van duisternis
scheidt. En de weg bereidt
naar mij –haar vader en vrijer. De vijand binnenin.
Een vlinder.

 


Maarten Goethals (Brugge, 1985)  

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e december ook mijn vorige blog van vandaag.

David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau. Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals, Sabine Kuegler

De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.

Uit: Daar komen de vliegen

“Ze waren er allemaal die morgen: de oudere Upper East Siders, de overgevlogenen uit Florida en Hawaï, de voorzitters van stichtingen, scholen en universiteiten, de staalmagnaten, makelaars, stoffenfabrikanten, winkeleigenaren, filmproducenten, uitgevers, acteurs en actrices, de mensen met oud geld, degenen met nieuw geld; zelfs de jetset van Tel Aviv ontbrak niet. Allemaal zaten ze kaarsrecht in de zaal van de synagoge op 5th Avenue en glimlachten.
Abby Friedland, die voor de officiële gelegenheid Abigail genoemd werd, hield een speech waar werkelijk geen touw aan vast te knopen was. Ze droeg een fluorescerende flamingoroze jurk en een strik in haar haar, iets waar haar ouders, Ann en Aron Friedland, vast niet heel blij mee waren geweest, maar goed, Abby was net twaalf geworden en je viert je bat mitswa maar één keer.
De zaal was versierd met exotische roze bloemen en witte slingers en ergens helemaal achterin zaten Jerry en Ruth Kirschenbaum, die iets te laat waren aangekomen omdat het verkeer die zaterdag helemaal vastzat. Jerry droeg een donkerblauw linnen jasje met opgestikte zakken en Ruth een veelkleurig mantelpakje en opvallende roze schoenen. Ze waren er waarschijnlijk helemaal niet naartoe gegaan als er de dag ervoor niet onverwachts een uitnodiging was bezorgd die voorzien was van een persoonlijke boodschap van Abby’s vader. ‘Hoe de kaarten er ook voor liggen, wees alsjeblieft welkom, we zijn allemaal één grote familie, vergeet dat niet!’ stond te lezen in een sierlijk handschrift.
Het was dat Ruth de uitnodiging het eerst tussen de post had ontdekt en er absoluut heen wilde gaan – ze konden het écht niet missen, iedereen in de stad zou het er later over hebben, maar als Jerry die gevonden had, had hij haar waarschijnlijk laten verdwijnen. Het meisje stak voorzichtig een kaarsje aan, en meteen daarna, alsof ze de smaak te pakken had gekregen, nog een.
Jerry keek vermoeid naar de achterhoofden voor hem. Een snelle berekening leerde hem dat in deze synagoge op 5th Avenue, de absolute favoriet binnen de joodse gemeenschap, ongeveer zeventig procent van de bezoekers klant van hem was en er op de met roze bloemen versierde stoelen grofweg een miljard dollar aan investeringen zat.”

 

 
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)

Lees verder “David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau. Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals, Sabine Kuegler”

Karin Amatmoekrim, David Pefko, Quentin Crisp, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau. Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo op 25 december 1976. Zie ook alle tags voor Karin Amatmoekrim op dit blog.

Uit: Het gym

“De zomer hing als een muffe vaatdoek tussen de flats van de wijk. De wind die normaliter van zee kwam en alles – hitte, fietsers, zwerfvuil – ongenadig heen en weer beukte, bleef al weken weg.
Sandra likte het zoute zweet van haar lippen en hield haar ogen strak op de weg gericht. Naast haar zat Tanya: groot en zwart. Zelf was ze klein voor haar leeftijd. Naast haar vriendin leek ze smal en onbeduidend. Van tijd tot tijd rechtte ze haar rug om niet helemaal weg te vallen.
Ze zaten op het muurtje dat het schoolplein omsloot. Achter hen het lege plein, met zand dat zich in de hoeken en in de knikkerpotjes ophoopte en dat pas weg zou spoelen bij de volgende regenbui omdat niemand de moeite nam het aan te vegen. Voor hen lag de brede weg die de wijk met de stad verbond. Alles wat de wijk in kwam, kwam over deze weg. Het was zaak de boel goed in de gaten te houden, want weten wie er kwam en ging, was weten wat er te gebeuren stond.
‘Daar heb je Bep,’ zei Tanya. Sandra keek opzij. Een dikke, blanke vrouw schommelde in slow motion achter een rollator hun kant op.
‘Wedden dat ze oversteekt.’
Een moment later kreeg de vrouw hen in de gaten. Twee opgeschoten meiden in het uniform van de wijk (een dun, neonkleurig trainingspak met badslippers eronder. De echt stoere jongens droegen slippers van Nike. Op die van Tanya en Sandra stond bata). Ze hingen wat rond voor het schoolplein op een zaterdagmiddag. Dat betekende gegarandeerd rottigheid. De vrouw stopte, keek aarzelend om zich heen en stak toen de straat over. Aan de overkant vervolgde ze haar weg, zonder op te kijken van het mandje op haar rollator en de stoep die daaronder tergend langzaam wegliep.
‘Zal ik wat roepen?’ vroeg Tanya met een kwaadaardige grijns.
‘Doe maar niet,’ antwoordde Sandra. ‘Ze is oud, man.’
‘Een ouwe nare heks is ’t,’ reageerde Tanya. ‘Zag je hoe ze expres overstak? Gewoon bang voor niks.’
Sandra haalde haar schouders op.
Minuten gingen voorbij.
Ze wiebelden met hun benen en keken afwisselend naar links, richting stad, en naar rechts, richting wijk. Er gebeurde weinig.”

 
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)

Lees verder “Karin Amatmoekrim, David Pefko, Quentin Crisp, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau. Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals”

Karin Amatmoekrim, David Pefko, Quentin Crisp, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau. Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo op 25 december 1976. Zie ook alle tags voor Karin Amatmoekrim op dit blog.

Uit: Wanneer wij samen zijn

“En toch, toen de zon twee keer was ondergegaan en toch weer opkwam, liet ze de vrouwen toe haar te baden en merkte dat haar pijn nog steeds levensgroot maar toch opeens draaglijk werd. Ze begroef het kind op de islamitische begraafplaats naast het dorp. Ze koos een koel plekje onder een grote boom, waar vuurrode bloemen opschoten en daarmee het graf markeerden en gaf het kind een naam die ze aan niemand anders, zelfs niet aan Wagiman, vertelde. Dit was háár kind en het had ervoor gekozen geen deel uit te maken van het leven van andere mensen. Zij zou die wens, als het er al een was, respecteren en begroef het kind anoniem, maar riep het bij zijn naam in haar dromen en haar nachtmerries.
Na het verlies van hun kind lette Wagiman extra goed op Soemi. Als ze bij ho e uitzondering vlees of kip aten, zorgde hij ervoor dat ze haar stuk niet onäer de kinderen verdeelde en als de kleintjes druk waren, maande hij ze streng rustig te zijn in de buurt van hun moeder. Deze bezorgdheid om Soemi maakte hem steeds intoleranter tegenover zijn kinderen, die hem op een gegeven moment alleen nog boos kenden. Soemi, die door het verlies van een baby steeds meer besefte hoeveel haar kinderen voor haar betekenden, bedekte elke streek en alle kattenkwaad met de mantel van haar liefde. Wanneer de kinderen Wagimans geduld op de roef gesteld hadden wilde hi’, hoe kalm hij meestal ook was, nogal eens een d’riftbui hebben. Dan vlogen cle pannen door het huis en stoven de kinderen, al dan niet schuldig aan hetgeen hem kwaad maakte, de trap af naar buiten. Hij was nooit lang boos, maar zijn straffen waren streng. Soms strenger dan Soemi kon aanzien, waardoor zi’ meerdere malen een gestraft kind uit zijn hoek – waar het voor een bepaalde tijd was neergezet – haalde en het troostte zonder te vragen wat er was gebeurd en of het kind ervan geleerd had.”

 
Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)

Lees verder “Karin Amatmoekrim, David Pefko, Quentin Crisp, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau. Sheila Heti, Tununa Mercado, Maarten Goethals”

David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau, Sheila Heti

De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.

Uit: Het Voorseizoen

‘Jullie huwelijk liep stuk om een kapotte goot en regenpijp?’
‘Nee, toen nog niet. Ik belde een loodgieter, of iemand die de goot kon repareren, en toen kwam Peter Bird, de siergootspecialist, in mijn leven. Of eigenlijk in het leven van Susan. Hij kwam de volgende ochtend de schade opnemen, liep rondjes om het huis en maakte aantekeningen op een blocnote. peter bird, siergoten en regenpijpen specialist, stond erop met krulletters. Het leek een aardige man, erg vriendelijk, heel behulpzaam, de klootzak.’ Ik schrik van wat ik zeg. Anca zegt dat het niet geeft, dat ik verder moet gaan met mijn verhaal.
‘Niets van de oude goten zou gered kunnen worden, ze waren allemaal kromgetrokken en daarnaast, ze waren al jaren aan vervanging toe, zei die Peter Bird, dus het moest maar: nieuwe goten, nieuwe regenpijpen. De volgende dag ging ik naar mijn werk, Susan zou hem ontvangen, koffie aanbieden, in de buurt blijven als hij de goten zou installeren. Zo geschiedde. Die middag is Susan dus verliefd geworden op de siergootspecialist, en vanaf dat moment werd alles anders. Ze ging opeens een paar keer per week ’s avonds met vriendinnen kaarten terwijl ze dat eerst nooit deed. Ik wist niet eens dat ze kon kaarten. Tegen het einde van het jaar was het me wel duidelijk. Ik had eigenlijk ook helemaal geen contact meer met haar. De enige communicatie die we hadden, bestond uit boodschappenlijsten, meldingen dat er ergens een lampje vervangen moest worden, of dat ik niet meer mocht vergeten ’s nachts de televisie uit te zetten. Dat als hij op stand-by staat de hele boel in de fik kon vliegen. Ik stond soms perplex, ik kreeg geen normaal woord meer uit haar, ze sprak in korte, onpersoonlijke opdrachten en boodschappen, en op een avond zei ze: “Het gaat niet meer, ik wil ermee stoppen, Steven.” Dat was een stuk duidelijker dan daarvoor, dacht ik nog. Nou, en dat was het dan, toen woonde ik binnen een paar weken alleen, duwde soms een uur lang een karretje door de supermarkt zonder het te vullen met boodschappen, zonder dat ik eigenlijk wist wat ik daar deed, waste me soms dagen niet en bestelde elke avond een lading voedsel om wat minder pijn te lijden.”

 
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)

Lees verder “David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Lisa Kränzler, N.E.M. Pareau, Sheila Heti”

David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Alfred Kerr

De Nederlandse schrijver David Pefko werd op 25 december 1983 geboren in Amsterdam. Zie ook alle tags voor David Pefko op dit blog.

Uit: Levi Andreas

“Ik had een afspraak met het 22-jarige meisje gemaakt. We moesten elkaar maar eens in het echt zien.
Ze was veel langer dan ik dacht, in mijn ogen een soort reuzin. Ze droeg een bloemenblouse en een rokje van velours, suède laarzen. Haar lange bruine haar zat in een staart, haar gezicht verstopt onder een dikke laag make-up.
‘Je bent wel klein hè,’ was het eerste wat ze zei. Daar had ze gelijk in, in het echte leven was ik bijna vijf centimeter korter dan op de datingsite.
Ik voelde de moed in de schoenen zakken. Misschien had ik thuis iets moeten drinken, maar nu was het al te laat.
We beklommen de trappen van het Amstelhotel, en liepen door de foyer met zijn vergulde kroonluchters en afzichtelijke Perzische tapijten. Ik had deze plek uitgekozen, omdat ik er in die tijd veel kwam, met vrienden en met mijn broertje en moeder; maar vooral omdat ik op die mensen na, hier niemand tegen zou kunnen komen.
We dronken champagne, die ons regelmatig werd bijgeschonken door een ober die vertelde dat hij nog in opleiding was.
Het gesprek ging nergens over. Ik was zenuwachtig en wilde een aspirine, mijn hoofd tolde. Ook had ik behoorlijke motorische problemen, zelfs aan het tafeltje. De klunzige handelingen van de ober maskeerden de mijne gelukkig een beetje.

Ze vertelde over de reizen die ze had gemaakt, de studie die ze volgde, de scriptie die ze nog steeds moest schrijven, over haar vriendinnen en hun problemen, over haar moeder en jongere broertje, over de rest van haar familie. Eigenlijk vertelde ze over iedereen in haar omgeving, zelfs haar buren kwamen aan bod. Ze sprak met me alsof we elkaar al jaren kenden.”

 
David Pefko (Amsterdam, 25 december 1983)

Lees verder “David Pefko, Karin Amatmoekrim, Quentin Crisp, Tununa Mercado, Sabine Kuegler, Alfred Kerr”

Karin Amatmoekrim

De Surinaams-Nederlandse schrijfster Karin Amatmoekrim werd geboren in Paramaribo op 25 december 1976. Amatmoekrim emigreerde in 1981 vanuit Suriname naar Nederland en groeide op in IJmuiden. Ze doorliep het Gymnasium Felisenum in Velsen Zuid, daarna de studie Moderne Letterkunde (UvA) en studeerde af op de scriptie de Etniciteit in de Surinaamse Literatuur. In 2004 kwam haar debuutroman “Het knipperleven” uit, die door de pers enthousiast werd ontvangen. In 2006 volgde “Wanneer wij samen zijn”, een generatieroman gebaseerd op Amatmoekrims familiegeschiedenis. In 2009 verscheen de roman Titus. Ook publiceerde Amatmoekrim dit jaar korte verhalen in De Groene Amsterdammer en Vrij Nederland, en verving zij columniste Aaf Brandt Corstius drie weken lang met een dagelijkse column in nrc.next. Op 15 november 2009 kreeg zij als eerste de Black Magic Woman Literatuurprijs uitgereikt voor haar roman Titus.

Uit: Wanneer wij samen zijn

“Wagiman had haar horen gillen terwijl hij aan het werk was. Toen hij het huis binnen was gerend, was ze al aan het bloeden.
Zittend op de grond naast hun bed, graaide ze in haar doorweekte sarong, in een wanhopige poging het onomkeerbare ongedaan te maken. De vrouwen die later kwamen om haar te verzorgen, vertelden dat het kind dood was en dat ze het moest baren. Het leek hem barbaars om zoiets van een vrouw te verlangen, maar Soemi deed het. Ze liet de weeen komen en perste het kind uit haar lichaam zonder een kreet te slaken. Toen het op haar borst werd gelegd, sloeg ze haar armen om het warme maar toch stille lichaampje en schreeuwde harder dan ze gezwegen had tijdens het baren. Haar moederliefde was verminkt en ze schreeuwde omdat ze de kracht niet vond om te vragen hoe het kon gebeuren en wanneer het kind was gestopt met bewegen en waarom, waarom, waarom het zo moest zijn.

Wagiman was in de kamer, waar zijn machteloosheid hem in een hoek had gedreven. Hij keek zonder iets te zeggen naar zijn Soemi, zonder zijn tranen op zijn handen te voelen vallen. Hij wilde haar sussen en zeggen dat het allemaal weer goed zou komen. Hij zou voor haar liegen, als dat haar pijn zou verzachten. Maar hun verlies stond onbeweeglijk tussen hen in, zijn troost bestond niet voor haar.

Zij kon hem niet uitleggen dat het verdriet zo groot was, dat haar lichaam er pijn van deed. Dat ze zoveel van dit kind hield, dat gestopt was te bestaan voordat het bestond, en dat ze het desondanks kende als al haar andere kinderen, omdat het was ontstaan in haar lichaam. Dat zij het had moeten beschermen omdat het nog te klein was om zonder haar te leven, maar dat zij het zelfs toen het binnenin haar was, niet had kunnen redden. Haar lichaam huilde zo hard dat het vergat hoe het moest ademen en het had weinig gescheeld of Soemi was gestorven aan de ondraaglijke pijn van het verliezen van een kind.”

 

 

Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 25 december 1976)