De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge op 11 september 1971. Zie ook alle tags voor David van Reybrouck op dit blog.
Uit: Congo
“Het is nog steeds de zee, uiteraard, maar je ziet dat er iets is veranderd, iets aan de kleur. De brede, lage golven deinen nog steeds even vriendelijk, er is nog steeds alleen maar oceaan, maar het blauw raakt gaandeweg bezoedeld met geel. En dat levert geen groen op, zoals je van de kleurentheorie nog weet, maar troebelheid. Het schitterende azuur is verdwenen. De turkooizen rimpeling onder de middagzon is weg. Het peilloze kobalt waaruit de zon opsteeg, het ultramarijn van de schemering, het loodgrijs van de nacht: voorbij.
Vanaf hier is alles sop.
Gelig, oker, roestig sop. Je bent nog honderden zeemijlen van de kust verwijderd, maar je weet: dit is het begin van land. De kracht waarmee de Congo-rivier in de Atlantische Oceaan uitmondt, is zo groot dat het zeewater over vele honderden kilometers anders kleurt.
Wie vroeger voor het eerst met de pakketboot naar Congo voer, dacht bij die verkleuring dat hij er bijna was. Maar bemanning en oudgedienden van de kolonie maakten de nieuweling snel duidelijk dat het vanaf hier nog twee etmalen varen was, etmalen waarop de nieuweling kon zien hoe het water steeds bruiner werd, steeds vuiler. Staande aan de reling van de achtersteven zag hij het groeiende contrast met het blauwe oceaanwater dat de schroef uit diepere lagen bleef ophalen. Na verloop van tijd dreven dikke pollen gras voorbij, zoden, eilandjes die de rivier had uitgespuwd en die nu verdwaasd ronddobberden op de oceaan. Door de patrijspoort van zijn kajuit ontwaarde hij naargeestige vormen in het water, ‘brokken hout en ontwortelde boomen, die lang geleden uit donkere oerwouden waren afgerukt, want de zwarte stammen waren bladloos en de kale stompen van dikke takken wentelden soms even aan het oppervlak en doken dan weer neer’.
Op satellietbeelden zie je het duidelijk: een bruinige vlek die zich tijdens de piek van het moessonseizoen uitstrekt tot achthonderd kilometer westwaarts. Het lijkt wel een lek van het vasteland. Oceanografen spreken van de ‘Congo-waaier’ of de ‘Congo-rookpluim’. Toen ik er voor het eerst luchtfoto’s van zag, moest ik denken aan iemand die zich de polsen had doorgesneden en ze onder water hield – maar dan eeuwig.”
David van Reybrouck (Brugge, 11 september 1971)
De Nederlands-Turkse schrijver, columnist en journalist Murat Isik werd geboren in Izmir op 11 september 1977. Zie ook alle tags voor Murat Isik op dit blog.
Uit: De laatste reis
“Dede, kun je me nu alsjeblieft vertellen waar we heen gaan?’
Hij keek me lang zwijgend aan en zei toen kalm: ‘Als je belooft niet door te vragen.’
Ik knikte.
‘We gaan naar mijn geboortedorp Baltaş.’
Ik heb altijd gedacht dat mijn opa ook in ons dorp geboren was. Wat wilde hij in Baltaş doen? Wie wilde hij daar ontmoeten?
Het is een klein dorp waar wilde bijen hun nest bouwen in de spleten van de rotsen aan de voet van de berg. De honing lokte in het voorjaar altijd bruine beren naar het dorp.’
Hij kon prachtig vertellen met zijn stem die nergens geschikter voor leek dan gebeurtenissen uit vroegere tijden weer tot leven wekken.
‘De jagers van ons dorp schoten de beren af.’
Waarom?’
De legende ging dat het rauwe vlees van de beer heilzaam was voor zwangere vrouwen en zou zorgen voor sterke zoons.’
‘Was dat echt zo?’
Mijn opa glimlachte en stak zijn dunne armen de lucht in. ‘Kijk maar naar mij, mijn moeder heeft heel wat rauw berenvlees gegeten zoals je kunt zien!’
Hij begon hard en aanstekelijk te lachen maar plotseling greep hij naar zijn borst en begon hard te hoesten. Sinds een jaar had hij last van een chronische hoest die de laatste maanden in intensiteit was toegenomen. Meestal verdween de hoest snel maar nu zette het hevig door. Het ontnam hem bijna alle lucht en deed zijn gezicht purper kleuren. Hij hapte naar adem. Ik klopte hem vertwijfeld op zijn rug waarna de hoest langzaam verdween.
Toen we verder reden bekeek ik mijn opa vanuit mijn ooghoek. Zijn rode baard, blauwe ogen en uitstekende jukbeenderen hadden hem eens een krachtige uitstraling gegeven maar de laatste tijd was er een grijze gloed over zijn gezicht gevallen. Hij was sterk vermagerd en bewoog trager en behoedzamer, alsof hij bang was om te vallen en iets te breken.”
Murat Isik (Izmir, 11 september 1977)
De Engelse dichter en schrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook alle tags voor D. H. Lawrence op dit blog.
Uit: Lady Chatterley’s Lover
“He was not really downcast. He could wheel himself about in a wheeled chair, and he had a bath-chair with a small motor attachment, so he could drive himself slowly round the garden and into the fine melancholy park, of which he was really so proud, though he pretended to be flippant about it.
Having suffered so much, the capacity for suffering had to some extent left him. He remained strange and bright and cheerful, almost, one might say, chirpy, with his ruddy, healthy-looking face, and his pale-blue, challenging bright eyes. His shoulders were broad and strong, his hands were very strong. He was expensively dressed, and wore handsome neckties from Bond Street. Yet still in his face one saw the watchful look, the slight vacancy of a cripple.
He had so very nearly lost his life, that what remained was wonderfully precious to him. It was obvious in the anxious brightness of his eyes, how proud he was, after the great shock, of being alive. But he had been so much hurt that something inside him had perished, some of his feelings had gone. There was a blank of insentience.
Constance, his wife, was a ruddy, country-looking girl with soft brown hair and sturdy body, and slow movements, full of unused energy. She had big, wondering eyes, and a soft mild voice, and seemed just to have come from her native village. It was not so at all. Her father was the once well-known R.A., old Sir Malcolm Reid. Her mother had been one of the cultivated Fabians in the palmy, rather pre-Raphaelite days. Between artists and cultured socialists, Constance and her sister Hilda had had what might be called an aesthetically unconventional upbringing. They had been taken to Paris and Florence and Rome to breathe in art, and they had been taken also in the other direction, to the Hague and Berlin, to great Socialist conventions, where the speakers spoke in every civilized tongue, and no one was abashed.
The two girls, therefore, were from an early age not the least daunted by either art or ideal politics. It was their natural atmosphere. They were at once cosmopolitan and provincial, with the cosmopolitan provincialism of art that goes with pure social ideals.“
D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)
Sylvia Kristel en Nicholas Clay in de film “Lady Chatterley’s Lover” uit 1981
De Vlaamse dichter en schrijver Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Eddy van Vliet op dit blog.
Uit: De laatste dagen van 1991
“Zondag 29.12.1991
Het hebben van een kater biedt het voordeel dat je niets van jezelf hoeft te verwachten. Je kan heerlijk kuieren door je onsamenhangende gedachten, een versregel oprapen om hem onmiddellijk weer te laten vallen, blind naar de boekenkast staren, een willekeurige vrije zender beluisteren zonder te merken dat er onafgebroken hammondorgel wordt gespeeld. Kortom de uitgelezen stemming om de boekenbijlage te lezen. En het wonder geschiedt.
Mijn adrenaline waarvan ik dacht dat zij te slapen lag, rekt zich uit, richt zich op en holt door mijn bloed bij het lezen van de in De Standaard der Letteren gepubliceerde index der boekenrecensies 1991. De belangrijkst geachte culturele krant van Vlaanderen slaagt erin om op een totaal van 788 recensies twee oorspronkelijk in het Nederlands geschreven dichtbundels te bespreken, een en ander omkranst door de welwillende aandacht voor negen poëziebloemlezingen. Ik ben te moe om een en ander in percentages uit te drukken maar iets in mij zegt dat elf op 788 beschamend weinig is. Mijn adrenaline roept: waar is mijn zweep, waar timmer ik de schandpaal?
Ik trek mijn jas aan en ga met Goedele naar de Vogeltjesmarkt. Ik ben gek op markten. Een beetje ongeordend kopen, ademloos luisteren naar de pathetische overredingskracht van de marktkramers, de geur van fruit en bloemen, de schoonheid van diverse huidskleuren. Mijn vrouw vraagt een verkoper naar de prijs van een antiek poppenwagentje. Haar gebrekkige beheersing van het Antwerps dialect wreekt zich. In een imitatie Hollands wordt haar toegesnauwd: 350 gulden. Als zij de man in kwestie duidelijk maakt dat zij Antwerpse is, wordt de prijs niet alleen in Belgische munt uitgedrukt maar tevens bijna gehalveerd, met de verontschuldiging dat het toch practisch alleen ‘Ollanders’ zijn die komen kopen. Het weze toegegeven,het racisme van de Antwerpenaar beperkt zich niet enkel tot kleurlingen. De tijd is wellicht niet meer ver af dat in een der grootste Europese havensteden alleen nog de bewoners die gedurende tenminste vier generaties binnen haar stadswallen hebben gewoond zullen getolereerd worden.”
Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)
De Amerikaanse schrijver Andre Dubus III werd geboren op 11 september 1959 in Oceanside, California. Zie ook alle tags voor Andre Dubus III op dit blog.
Uit: The Garden of Last Days
“April drove north on Washington Boulevard in the late-afternoon heat. She passed housing developments behind acacia and cedar trees, Spanish moss hanging from their limbs like strings of dead spiders. Between her legs was the black coffee she’d bought at the Mobil station on the way out of town and it was too hot to drink, the sun still shining bright over the Gulf and blinding her from the side like something she should’ve seen coming, like Jean getting laid up and now there’s no one to watch Franny and no calling in sick at the Puma. And little Franny was strapped in her car seat in the back, tired and happy with no idea how different tonight will be, how strange it could be.
But even in September, Thursday was a big money night, seven to eight hundred take-home, and that’s what April concentrated on as she drove, Franny’s chin starting to loll against her chest—April made herself think of that fat roll of tens and twenties she’d have at closing, how she’d fold it into the front pocket of her jeans then go to the house mom’s office off the dressing room and give Tina a hundred before she found Franny in her pj’s on Tina’s brown vinyl couch, and she’d try not to think of the walls above Tina’s desk covered with dancers’ schedules and audition Polaroids of naked women, some of them under postcards from girls who came and went. In the corner were a small TV and VCR where once Louis kept playing a porno starring Bobbie Blue, who used to dance at the Puma as Denise, though the name her mother gave her was Megan.
But Tina would be sure no tapes like that were around. She’d let Franny watch Disney videos as long as she wanted. Bring her chicken fingers and fries from the kitchen. Play cards with her or give her the back of an old schedule she could draw on with a Puma pen.”
Andre Dubus III (Oceanside, 11 september 1959)
De Litouwse dichter, schrijver en vertaler Tomas Venclova werd geboren op 11 september 1937 in Klaipeda, Litouwen. Zie ook alle tags voor Tomas Venclova op dit blog.
In the Lake Region
When you open the door, everything falls into place—
the little ferry by the wharf, fir trees and thujas.
An old woman, feeding ducks, seems as old as Leni
Riefenstahl. At the base of the hill, chestnut trees, not yet in full bloom,
are younger—but probably as old as her films.
All is wet and bright. A hedgehog or God-knows-whose-soul
is rummaging in last year’s leaves. Dead water and living water
fill the plain. The twins Celsius and Fahrenheit
are predicting spring weather—while a shadow obscures
the past (just like the present). The first serene weeks scour the bridges
in a peaceful corner of Europe between Wannsee and Potsdam—where
much has happened, but, probably, nothing more will.
For days we have been watching a ragged crow—in the garden,
sometimes on the roof. The ancients would have said her
stubbornness augurs something. Emerging from the wood’s
depths, she lights on one antenna crossbar
then another, her surface bright as mercury
in a thermometer’s glass. But these are fever marks
we are incapable of understanding. The beginning of agony?
The past does not enlighten us—but still, it attempts
to say something. Perhaps the crow knows more about us
and about history’s dirt than we do ourselves.
Of what does she want to remind us? Of the black photos, the black headphones
of radio operators, black signatures under documents,
of the unarmed with their frozen pupils—of the prisoner’s boot or the trunk
of the refugee? Probably not. We will remember this anyway,
though it won’t make us any wiser. The bird signifies only stoicism
and patience. If you ask for them, your request will be granted.
Vertaald door Ellen Hinsey
Tomas Venclova (Klaipeda, 11 september 1937)
Zie voor nog meer schrijvers van de 11e september ook mijn blog van 11 september 2013 en ook mijn blog van 11 september 2011 deel 2.