Bij de 28e zondag door het jaar
Christus en de rijke jongeling door Heinrich Hofmann, 1889
De rijke jongeling
Toen ik den Meester had gevonden,
En, teeken mijner heerlijkheid,
Voor Hem ontrolde het tapijt,
Waarop wij samen rusten konden,
Beminde Hij ’t gebaar, en sprak,
(Hoe scheen mij ’t kostlijk kleed geschonden;
Hoe snel had ik het opgewonden,)
Dat in den rand het beeld ontbrak.
Zag Hij ’t dan niet? goud overvloedig,
Het diepe groen en ’t bloeiend blauw
Versmolten samen tot een pauw,
Alleen, en schoon, en overmoedig.
Maar zeer bedroefd zag Hij mij aan
En bukte zich ter aarde neder,
En teekende: hoe doodlijk teeder
Bloedt over ’t nest de pelikaan.
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
De Andreaskerk in Spijk (Delfzijl), de geboorteplaats van Willem de Mérode
Zie voor nog meer schrijvers van de 14e oktober ook mijn volgende twee blogs van vandaag.