Simon Vestdijk (1898-1971) werd opgeleid als arts, debuteerde in 1932 met Verzen en publiceerde in hoog tempo romans, gedichten, novellen en essays. In De toekomst der religie, een essay van bijna vierhonderd bladzijden, schreef Vestdijk dat het christendom vroeg of laat zou sterven, dat hij daar geen traan om liet en dat socialisme en boeddhisme de toekomst hadden.
Weinig boeken veroorzaakten zoveel ophef als De toekomst der religie van Simon Vestdijk. Volgens Vestdijk was het christendom ten dode opgeschreven. Het boek verscheen in 1947 en zorgde voor een intens en langdurig debat.
De Leidse godsdienstwetenschapper Hans van de Breevaart analyseerde het debat en promoveerde erop. In Trouw vandaag een uitgebreid artikel van zijn hand. Hij concludeert:
“Opvallend is dat het hier zowel theologen als literatoren zijn die een baanbrekende rol spelen. Beperkte het verschijnsel buitenkerkelijke religieuzen zich aanvankelijk tot een enkele vrijzinnige, met P. (’geef mijn portie maar aan fikkie’) Smits als bekendste voorbeeld, tegenwoordig kan ook een ex-gereformeerde als H.M. (’goden zijn zoekplaatjes’) Kuitert ertoe worden gerekend. En schrijvers als Frans (’mystiek lichaam’) Kellendonk, C.O. (’het uitblijvend antwoord’) Jellema en, recent nog, Jan (’verlost van zelfgeschapen demonen’) Oegema, bekeerden zich eveneens tot de soloreligieuze trend van tegenwoordig.
……..
Ook Vestdijk meende dat ’een primitieve, patriarchale moraal van schuld, straf, belooning, boete, wedervergelding, haar nut kan hebben bij het paedagogisch temmen van barbaren, krachtmenschen en gevaarlijke misdadigers, en bij het opvoeden van moeilijke kinderen tot op zekere leeftijd*’ Mij lijken die woorden nog niets van hun geldingskracht te hebben verloren.
Anders dan de tegenwoordige socialisten (ook degenen onder hen die zich liberalen noemen) dienen we de neiging tot het kwade in ieder mens serieuzer te nemen. En anders dan veel van de tegenwoordige liberalen dienen we ervoor te waken de bestrijding van het kwaad louter als een overheidstaak te zien. Absoluut noodzakelijk is daarvoor een grondige herwaardering van de betekenis die christelijke waarheden en de daarbij behorende moraal nog altijd voor ons kunnen hebben.“
Proefschrift: Hans van de Breevaart,
Authority in Question ,Uitg. Eburon, Delft 2005
Vier stellingen van Jan Oegema
1. Wie is soloreligieus? Wat is soloreligieus? Na een half jaar blijkt het een term met een onverwachte aantrekkingskracht. Omwille van de helderheid lijkt het me goed hem te reserveren voor mensen zonder kerkelijke binding. Je bent soloreligieus omdat je geen dak meer boven je hoofd hebt, zo simpel is het. Dit betekent niet dat soloreligieuzen nooit meer in een kerkbank schuiven; maar als ze dat doen, dan bij wijze van spreken als toerist in hun eigen vaderland.
2. Soloreligieuzen zijn er in soorten en maten, daarvoor zijn het per slot soloreligieuzen. Je hebt spirituelen en nuchteren, verstokte eenzaten en voorzichtige gezelschapzoekers. Je hebt vrijen en geremden, stillen en roependen, geëngageerden en contemplatieven, godzoekers en goddumpers, kerktoeristen en kerkmijders. Je hebt er die het christendom onverschillig laat en die er nog een band mee voelen. Je hebt mannen die redetwisten over termen en vrouwen die dat geamuseerd aanhoren.
3. Vanuit godsdienstsociologisch perspectief bezien is de moderne soloreligiositeit een ongeorganiseerd complot van subjectieve instellingen, als zodanig een van de manifestaties van een christendom in transformatie of, wie zal het zeggen, in een zieltogende eindfase.
4. Monniken zijn op hun manier zijn het natuurlijk ook soloreligieuzen. Ik denk dat alle spiritualiteit die die naam verdient, gepaard gaat met eenzaamheid. Hoe groter de innerlijkheid, hoe groter de afstand tot de wereld. Als monniken elkaar ergens voor nodig hebben, dan als lotgenoten wier loutere aanwezigheid voldoende is om de eenzaamheid beter te verdragen. Het klooster is een gemeenschap van solitairen. In letterlijke zin is soloreligiositeit iets van alle tijden.
Jan Oegema