De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Dimitri Verhulst op dit blog.
Uit: Bloedboek
“Indien er effenaf niks was in het begin, dan ook geen toekomst. Dus was er God, van wie niemand weet en weten zal van waar Die zelf dan komt, Hij had uit al dat niks gewoon Zichzelf gemaakt, vraag niet hoe, vraag niet waarom, en Die nadien, om Zijn status te verdienen uit Zijn krammen had te schieten en te scheppen, om te beginnen de hele hemel en een ietepetieterige jammerbol, waarop vooralsnog geen sprietje onkruid stond. Dood en troosteloos lag het maaksel van de wereld in de smerig zwarte, universele leegte waarin zelfs God geen halve meter voor Zich uit kon zien. Zijn djinn doolde over de vreugdeloze vlakten, en over het water, dat er door Zijn toedoen ondertussen ook al was. Toen kreeg Hij een, welja, zeer goddelijk gedacht, en vond Hij dat er licht moest zijn. En Hij had geluk, want Hij had die dingen maar uit te spreken en, pardaf, daar was dat licht dan al. Meteen, ja, inderdaad. En omdat de dingen eigenlijk maar pas ten volle gaan bestaan indien ze zijn voorzien van één of andere naam, noemde Hij dat lichtelijke licht ‘het licht’, lidwoord incluis. Zeer, zeer slim voorwaar, die aandacht voor de taal. Want niks zal hebben bestaan, niks zal zijn gebeurd, dat niet ooit kan worden naverteld. Hij gaf al Zijn creaties Zelf een naam, en als er later trammelant ontstond over dit verhaal, dan alleen omdat het zo kadukelijk werd vertaald.
Wisselde Hij de donkerte en dat lichte af, dan ontstond er dag en nacht. Zodoende werd de machine van de tijd op gang gebracht. Er waren dagen, en zij gingen voorbij. Het eerste van nog vele etmalen trad al toe tot het rijk van de opspelende vergetelheid toen Hij van oordeel was dat dit kladwerk nood had aan een duidelijke boven- en een al even zo duidelijke onderkant. Hij spleet het weinige wat was horizontaal en met vaste hand in twee, etiketteerde het bovenste gedeelte geheel content als het firmament, hetgeen niet simpel was, want de hele operatie nam de volledige tweede dag toch in beslag. Op de derde dag is Hij ongetwijfeld zeer vroeg opgestaan, om al dat water te laten stromen, meer bepaald naar beneden, zodat alle druppels en spetters en stralen zich konden verenen in de zeeën en het land hoog en droog, of alleszins toch iets minder nat, boven al dat water lag. Echt waar prachtig vond Hij dat. Nu pas kon Hij beginnen aan het onkruid en het gewas, vol zaden, zodat die dingen zichzelf konden hermaken. De bomen schonk Hij eikels, en ook al had het eigenlijk iets heikels, zij waren nu geoutilleerd het hele perpetuum van de voortplanting voor hun eigen rekening te nemen.”
Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)
De Zweedse dichter en vertaler Göran Sonnevi werd geboren in Lund op 2 oktober 1939. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Göran Sonnevi op dit blog.
Uit: Das Unmögliche; zweiter Teil
Die ernsthafte arbeit
Wo existiert deren raum, wo
deren zeit?
Sie existiert in verschiedenen stadien
ungleich verteilt in
raum und zeit
Zersplittert, zusammengefügt, wieder
zersplittert, mit scherben die glänzen
unter den bäumen
Es gibt gruppen hier, menschen
unterwegs,
in feindschaft, zersplitterung, gemeinschaft
In kollektiven
lügen, fehlurteilen, wahrheiten
Bisweilen abgeschirmt
in den blendbildern der geschichte
so daß fast jeder weg hinaus
unmöglich scheint
Auch dort
vollzieht sich die ernsthafte arbeit
Sie wird ausgeführt von menschen
die nicht anders
handeln können
Und in der hoffnung,
bisweilen maskiert als freude,
bisweilen als bodenlose verzweiflung,
daß das beinah unmögliche
sich als möglich erweist
Der durchbruch der freiheit
Die wirklichkeit der großen demokratie
Vertaald door Klaus-Jürgen Liedtke
Göran Sonnevi (Lund, 2 oktober 1939)
De Engelse schrijver Graham Greene werd geboren op 2 oktober 1904 in Berkhamsted, Hertfordshire. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Graham Greene op dit blog.
Uit: The Power And The Glory
“No. Hit’s jest like I been tellin’ ye, I went to Tarver’s wife—she’s got a plenty. I knowed in reason she’d have baby clothes that she couldn’t expect to wear out on her own chillen. I said as much to her, when she told me she was liable to need ’em befo’ I did. I says, ’Ye cain’t need more’n half of ’em, I reckon, an’ half’ll do me, an’ I’ll return ’em to ye when I’m done with ’em.’ She acted jest as selfish—said she’d like to know how I was goin’ to inshore her that it wouldn’t be twins agin same as ’twas before. Some folks is powerful mean an’ suspicious.”
All this time the nurse had been standing with the quiet small packet which was the storm centre of preparation lying like a cocoon or a giant seed-pod against her bosom.
“She’s a mighty likely little gal,” said she finally. “Have ye any hopes o’ gittin’ anything to put on her?”
The woman in the bed—she was scarcely more than a girl, with shining dark eyes and a profusion of jetty ringlets about her elfish, pretty little face—seemed to feel that this speech was in the nature of a reproach. She hastened to detail her further activities on behalf of the newcomer.
“Consadine’s a poor provider,” she said plaintively, alluding to her absent husband. “Maw said to me when I would have him that he was a poor provider; and then he’s got into this here way of goin’ off like. Time things gets too bad here at home he’s got a big scheme up for makin’ his fortune somewhars else, and out he puts. He ’lowed he’d be home with a plenty before the baby come. But thar—he’s the best man that ever was, when he’s here, and I have no wish to miscall him. I reckon he thought I could borry what I’d need. Biney Meal lent me enough for the little un that died; but of course some o’ the coats was buried with the child; and what was left, Sis’ Elvira borried for her baby. I was layin’ off to go over to the Deep Spring neighbourhood when I could git a lift in that direction—the folks over yon is mighty accommodative,” she concluded, “but I was took sooner than I expected, and hyer we air without a stitch, I’ve done sont Bud an’ Honey to Mandy Ann Foncher’s mebby they’ll bring in somethin’.”
Graham Greene (2 oktober 1904 – 3 april 1991)
Affiche voor de gelijknamige film uit 1961
De Amerikaanse dichter en essayist Wallace Stevens werd geboren op 2 oktober 1879 in Reading, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 eneveneens alle tags voor Wallace Stevens op dit blog.
Sunday Morning
2
Why should she give her bounty to the dead?
What is divinity if it can come
Only in silent shadows and in dreams?
Shall she not find in comforts of the sun,
In pungent fruit and bright green wings, or else
In any balm or beauty of the earth,
Things to be cherished like the thought of heaven?
Divinity must live within herself:
Passions of rain, or moods in falling snow;
Grievings in loneliness, or unsubdued
Elations when the forest blooms; gusty
Emotions on wet roads on autumn nights;
All pleasures and all pains, remembering
The bough of summer and the winter branch.
These are the measure destined for her soul.
3
Jove in the clouds had his inhuman birth.
No mother suckled him, no sweet land gave
Large-mannered motions to his mythy mind.
He moved among us, as a muttering king,
Magnificent, would move among his hinds,
Until our blood, commingling, virginal,
With heaven, brought such requital to desire
The very hinds discerned it, in a star.
Shall our blood fail? Or shall it come to be
The blood of paradise? And shall the earth
Seem all of paradise that we shall know?
The sky will be much friendlier then than now,
A part of labor and a part of pain,
And next in glory to enduring love,
Not this dividing and indifferent blue.
Wallace Stevens (2 oktober – 1879 – 2 augustus 1955)
Hier met William Faulkner (rechts)
De Nederlandse dichter en kunstcriticus Nes Tergast (eigenlijk Albert Ernest Bruno Johannes) werd geboren in Salatiga, Java, op 2 oktober 1896. Zie ook alle tags voor Nes Tergast op dit blog.
Gemis
Sinds ik je milde oogen missen moet,
hangt om de leegten, en de hoeken van
dit huis de stilte van oud linnengoed.
Des avonds dwarlen uit het grijs behang
de bloemen die allengs zijn uitgebloeid
om mijn vergelende herinneringen
en dingen die met jou zijn opgegroeid…
Ik hoor de waterketel droever zingen.
De terriër die met je heeft gespeeld,
stelt mij zijn onbeantwoordbare vragen,
want hij, nog meer dan ik, voelt zich misdeeld.
Hij heeft je muilen in zijn mand gedragen.
Nes Tergast (2 oktober 1896 – 12 december 1974)
Salatiga, met de Merbabu vulkaan (Geen portret beschikbaar)
De Duitse dichter en schrijver Andreas Gryphius (gelatiniseerde naam van Andreas Greif) werd geboren op 2 oktober 1616 in Glogau (Silezië). Zie ook mijn blog van 2 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Andreas Gryphius op dit blog.
Auff den Tag Johannis deß Evangelisten
Johann. 21.
Sagst du der Welt Ade? ist Christus gantz allein
Der Grund/ auff den du wilst die keusche Liebe setzen?
So muß dich wenn er rufft/ vnd fragt kein Trauren letzen/
Du must der Menschen Haß/ du must die grimme Pein/
Schläg/ Elend/ Band vnd Schmach/ du must Schmertz Angst vnd Stein
Womit der Teufel pocht/ für lauter Wollust schätzen:
Ia/ wenn die Feind auff dich/ gleich alle Länder hetzen
Doch must du allzeit treu/ vnd vnerschrocken seyn.
Vor/ da dein junger Geist von heisser Lust entbrennet/
Bistu nach eignem Sinn bald hier bald dort gerennet/
Wo eitel Freud vnd Ehr die Strasse dir gezeigt.
Itzt trit den rauen Patz/ vnd lern in Ketten gehen
Hin/ wo der Holtzstoß brennt/ wo hohe Pfäler stehen
Da stirb dem der sein Haupt die von dem Creutz herneigt.
Andreas Gryphius (2 oktober 1616 – 16 juli 1664)
Johannes de Evangelist op Patmos door Diego Velazquez, 1619-20
De Oostenrijkse schrijfster en literatuurwetenschapster Waltraud Anna Mitgutsch werd geboren in Linz op 2 oktober 1948. Zie ook alle tags voor Waltraud Anna Mitgutsch op dit blog en ook mijn blog van 2 oktober 2010
Uit: Ausgrenzung
„Gehen wir also zurück an den Anfang dieser ganzen Kette von Schuld, beginnen wir mit Ihrer Kindheit, sagte die Ärztin mit sanfter Stimme, Marta redete tapfer gegen ihr Zittern und ihre Atemnot an, alles mußte sie tun, um ihrem Kind zu helfen, auch das, was ihr sinnlos erschien, Zusammenhänge finden, wo es keine gab.
Ihrem Vater sahen Sie ähnlich, rief die Frau erfreut, Ihrem toten Vater? Ersatz also für den Toten?
Wie ihre Augen blitzten vor Freude über all die Zusammenhänge, Tod und Geburt und Leben und Ersatz für das Leben, Ersatz für den Tod, Todeswunsch also, um den Tausch rückgängig zu machen, die Lebende für den Toten. Todeswunsch weitergereicht, von Mutter zu Mutter, von Generation zu Generation, eine Lawine des für das Geliebte, scheinbar Geliebte wohlgemerkt, ersehnten Todes, schließlich sichtbar geworden im toten lebendigen Kind, der »leeren Festung«.
Lesen Sie Bettelheim, empfahl sie zum Abschied.
Was ich noch wollte, sagte Marta eingeschüchtert, wenn Sie mir erklären könnten, helfen könnten zu verstehen, was in meinem Kind vorgeht.
Nein, das könne sie nicht, das werde die Therapeutin können, mit der Jakob nun, reichlich spät, lernen werde, eine erste Beziehung aufzubauen, einen Ersatz für die fehlende Beziehung zur Mutter.
Ob sie nicht gesehen habe, wollte Marta fragen, wie das Kind sich an sie geklammert, wie Jakob die Mutter angestrahlt hatte, stolz und begierig nach ihrem Lob, als die Klötzchen sauber nebeneinandergereiht auf dem Tisch lagen?
Sie trug das Kind hinaus in die blendende Helle des Frühlingsnachmittags, und nichts drang zu ihr, kein Straßenlärm, keine Stimmen, nur die Straße erschien ihr sehr fremd. Später rief ihre Freundin Luise an und fragte, wie es gewesen sei in der Klinik, und ob sie schon etwas wüßte. Sie hörte sich Martas Schluchzen und Stammeln eine Weile an, dann riet sie ihr Selbstbeherrschung und schlug vor, das Gute in allem zu suchen: Vielleicht macht dieser Schicksalsschlag dich zu einem besseren Menschen.“
Waltraud Anna Mitgutsch (Linz, 2 oktober 1948)
De Britse (reis)schrijfster en historica Jan Morris werd als James Humphrey Morris geboren op 2 oktober 1926 in Clevedon, Somerset. Zie ook alle tags voor Jan Morris op dit blog en ook mijn blog van 2 oktober 2009 en ook mijn blog van 2 oktober 2010.
Uit: Conundrum
“I was three or perhaps four years old when I realized that I had been born into the wrong body, and should really be a girl. I remember the moment well, and it is the earliest memory of my life.
I was sitting beneath my mother’s piano, and her music was falling around me like cataracts, enclosing me as in a cave. The round stumpy legs of the piano were like three black stalagmites, and the sound-box was a high dark vault above my head. My mother was probably playing Sibelius, for she was enjoying a Finnish period then, and Sibelius from underneath a piano can be a very noisy composer; but I always liked it down there, sometimes drawing pictures on the piles of music stacked around me, or clutching my unfortunate cat for company.
What triggered so bizarre a thought I have long forgotten, but the conviction was unfaltering from the start. On the face of things it was pure nonsense. I seemed to most people a very straightforward child, enjoying a happy childhood. I was loved and I was loving, brought up kindly and sensibly, spoiled to a comfortable degree, weaned at an early age on Huck Finn and Alice in Wonderland, taught to cherish my animals, say grace, think well of myself, and wash my hands before tea. I was always sure of an audience. My security was absolute. Looking back at my infancy, as one might look back through a windswept avenue of trees, I see there only a cheerful glimpse of sunshine—for of course the weather was much better in those days, summers were really summers, and I seldom seem to remember it actually raining at all.
More to my point, by every standard of logic I was patently a boy. I was James Humphry Morris, male child. I had a boy’s body. I wore a boy’s clothes. It is true that my mother had wished me to be a daughter, but I was never treated as one.
Jan Morris (Clevedon, 2 oktober 1926)