E. du Perron, Odysseas Elytis, Leo Perutz

De nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd  geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Hij richtte samen met Menno ter Braak en Maurice Roelants het invloedrijke literaire tijdschrift Forum op. E. du Perron groeide in Nederlands-Indië op en was daar werkzaam als schrijver en journalist. In 1921 verhuisde hij met zijn ouders naar Europa, die gingen wonen op een kasteel in het Zuid-Belgische Gistoux. Du Perron bezocht verschillende steden en na zes maanden ging hij op het kasteel bij zijn ouders wonen maar hij voelde zich in België niet op z’n plaats en zocht afleiding in Parijs, Brussel en Nederland. Hij stierf op dezelfde dag als zijn vriend Ter Braak, maar aan een hartaanval.

 

Het kind dat wij waren

Wij leven ’t heerlijkst in ons vèrst verleden:
de rand van het domein van ons geheugen,
de leugen van de kindertijd, de leugen
van wat wij zouden doen en nimmer deden.

Tijd van tinnen soldaatjes en gebeden,
van moeders nachtzoen en parfums in vleugen,
zuiverste bron van weemoed en verheugen
verwondering en teêrste vriendelijkheden

Het is het liefst portret aan onze wanden,
dit kind in diepe schoot of wij handen,
met reeds die donkre blik van vreemd wantrouwen.
’t Eenzame kleine kind, zelf langverdwenen
dat wij zo fel en reedloos soms bewenen
tussen de dode heren en mevrouwen.

 

De Francs-Tireurs

Geen Pennewip met brillende argus-ogen
hebben wij ooit één regel toegedacht.
Geen jongedames die, beheerst en zacht,
als door een rietje, van de lettren zogen.

Geen kenners, die het hoge braaf verhogen,
slechts prijzen wat vertrouwd is, langgeacht.
Geen vakmans-oordeel hebben wij betracht,
geen boekverkopers-reekning overwogen.

Geen koster, hoe genaamd, hoe bijgepompt,
maakt onze maag afkerig van ’t gekruide.

Geen levensles, geen preek, hoezeer vermomd,
geen Etika kan iets voor ons beduiden.

De Poëzie blijft, naakt en ongekromd,
een Tijdverdrijf voor enkle Fijne Luiden.

DUPERRON

E. du Perron (2 november 1929 – 14 mei 1940)

 

Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren en stierf 1996 in Athene. Hij vertaalde uit een half dozijn talen o.a. Eluard, Gide, Rimbaut, Brecht, Eliot, Pound, Lorca, Ungaretti, Maiakowski. Hij publiceerde essays en kritieken, maar is vooral om zijn poëzie bekend. Hij schreef in totaal vijftien, overwegend surrealistische poëziebundels. In 1979 ontving hij de Nobelprijs. Een belangrijke uitspraak van deze universele dichter is, dat de poëzie het geweten van de mensen kan veranderen.

 

      GIFT SILVER POEM

 

I know that all this is worthless  and that the language

I speak doesn’t have an alphabet

Since the sun and the waves are a syllabic script

which can be deciphered only in the years of sorrow and exile

And the motherland  a fresco with successive overlays

frankish or slavic which, should you try to restore,

you are immediately sent to prison and

held responsible

 

To a crowd of foreign Powers  always through

the intervention of your own

 

As it happens for the disasters

But  let’s imagine that in an old days’ threshing-floor

which might be in an apartment-complex children

are playing and  whoever loses

 

Should, according to the rules, tell the others

and give them a truth

 

Then everyone ends up  holding in his

hand a small

Gift, silver poem.

 

 

Vertaald door  Marios Dikaiakos

 

 

Op het feest van Akindynos, Elpidoforos, Anempodistos

 

Nu houd ik mijn blik gericht op de boot die leeg zal zijn
Als je instapt, op een uitgestrekt Zeekerkhof
Met marmeren Meisjes die bloemen dragen. Het zal
nacht zijn en augustus
De tijd waarbij de sterrenbeelden wisselen van wacht. En
de bergen gewichtloos
Vol donkere nevel zweven even boven
de grenslijn van de horizon
Geuren hier of daar van verbrand gras. En verdrietigheid
van ongekende soort
Die uit de hoogte
neerstroomt op de ingeslapen zee
In mij fonkelt wat ik niet ken. Toch fonkelt het
Ach schoonheid al gaf je mij nooit helemaal jezelf
Iets tenminste kon ik jou ontvreemden. Ik noem: dit glimpje
groen in de ogen van het meisje dat voor het eerst
Ingaat op de liefde en dat andere onsje goud, waar
je het ook legt het juliet.
Trek voort aan de riemen jullie gewend aan eeltig werk.
Mij krijg je niet mee waar de anderen gaan
Dit gebeurt niet. Ik ben niet bestemd om mij in te lijven
Als vazal van de hemel daar ook wil ik weerom vrij zijn
En echt mezelf. Dit vertelt ook de wind.

 

Vertaald door Guido Demoen 

ElytisOdysseas

Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)

 

Leo Perutz werd geboren op 2 november 1882 in Praag. Zodoende was hij een burger in de Oosdtenrijks – Hongaarse dubbelmonarchie. Tot de “Anschluss”  van Oostenrijk aan Duitsland in 1938 woonde hij in Wenen. Daarna emigreerde hij naar Palestina. Hij was een wiskundige van wereldklasse en werkte als statisticus voor een verzekeringsmaatschappij. Tijdens de jaren vijftig keerde hij af en toe terug naar Oostenrijk, waar hij uiteindelijk ook stierf. Zijn eerste roman “Die dritte Kugel” schreef hij toen hij herstellende was van een wond die hij in WO I had opgelopen. Leo Peutz schreef in totaal elf romans die hem de bewondering opleverden van Jorge Luis Borges, Italo Calvino, Ian Fleming, Karl Edward Wagner en Graham Greene. Zijn bekendste roman “Nachts unter der steinernen Brücke”  bestaat uit verschillende verhalen die verbonden worden door de, in hun dromen gedeelde, liefde tussen een joodse vrouw en keizer Rudolf II.

Uit: Nachts unter der steinernen Brücke

 

Im Herbst des Jahres 1589, als in der Prager Judenstadt das große Kindersterben wütete, gingen zwei armselige Spaßmacher, ergraute Männer, die davon ihr Leben fristeten, dass sie bei den Hochzeiten die Gäste belustigten, durch die Belelesgasse, die vom Nicolasplatz zum Judenfriedhof führte.
Es dunkelte. Sie waren schwach vor Hunger, beide, denn seit zwei Tagen hatten sie nicht viel mehr als ein paar Bissen Brot gegessen. Die Zeiten waren schlimm für Spaßmacher. Denn in diesen Tagen, da der Zorn Gottes über die unschuldigen Kinder gekommen war, gab es keine Hochzeiten und keine Freudenfest in der Judenstadt.
Der eine von den beiden, Koppel-Bär, hatte schon eine Woche vorher seinen zottigen Pelz, in dem er, als wildes Tier verkleidet, seine drolligen Sprünge machte, zum Geldverleiher Markus Korivy getragen. Der andere, Jäckele-Narr, hatte seine silbernen Schellen verpfändet. Jetzt besaßen sie nichts als ihre Kleider und ihre Schuhe, und Jäckele-Narr hatte auch noch seine Geige, für die wollte der Pfandleiher nichts geben.
Sie gingen langsam, denn noch war es nicht völlig dunkel geworden, und sie wollten nicht gesehen werden, wenn sie den Friedhof betraten. So viele Jahre hindurch hatten sie sich mit ehrlicher Arbeit das Brot für alle Tage und den Bedarf des Sabbats verdient, und nun stand es so mit ihnen, dass sie des Nachts auf den Grabsteinen nach Kupferpfennigen suchen mussten, die die frommen Besucher des Friedhofes bisweilen für die Armen zurückließen.

 

perutz

Leo Perutz (2 november 1882 – 25 augustus 1957)