Eddy Evenhuis

De Nederlandse dichter en journalist Egbert (Eddy) Evenhuis werd geboren in Groningen op 1 november 1920. Evenhuis volgde de HBS in Groningen en werd eind jaren dertig voluntair bij het Groninger Dagblad, waar hij A. Marja leerde kennen. Ook maakte hij kennis met Koos Schuur die hem “Prins Der Zeven Meren” doopte. Hij debuteerde in 1938 in Den Gulden Winckel. Zijn eerste dichtbundel verscheen in 1943 onder de titel “Uit de pas” bij de clandestiene Homerus Pers. Na de bevrijding werkte Evenhuis weer voor het Groninger Dagblad, tot hij in 1948 hoofdredacteur werd van De Vrije Pers te Soerabaja. Hij keerde in 1954 terug naar Nederland en werd kort daarop buitenlandredacteur bij de Leeuwarder Courant. Een jaar later volgde hij hoofdredacteur Kees van Beem op, tot 1965 samen met Jan Piebenga en vervolgens met Jacob Noordmans. Hij schreef scherpe liberale commentaren in zijn rubriek ‘Feiten en achtergronden’ en las net als collega hoofdredacteur Jacob Noordmans alle drukproeven. Voor dichten had hij steeds minder tijd, maar hij stuurde weleens een gedicht onder een valse naam naar de Lyrische Courant, de poëzie-bijlage van zijn eigen krant, dat dan werd geplaatst. In 1983 legde hij het hoofdredacteurschap neer en in 1985 ging hij met pensioen. In 1995 gaf hij in eigen beheer nog een dichtbundel uit. Evenhuis werd door Ab Visser tot de Groninger School gerekend.

Brulboei

De brulboei heeft zijn stem verloren
en drijft nu rond in open zee.
De meeuwen krijschen. Dit te hooren
brengt angst voor eigen stil zijn mee.

Vroeger, in dekking van een kust
en door een ankertouw gebonden,
stemde hij luid, zijn plicht bewust,
mee in het koor der duizend monden.

Nu zwijgend en door roest vervreten
en eenzaam zwalkend door een straat,
hechten zich blinkend in de reten
de eendenmossels van den haat.

 

Elza van Brabant

Vol naalden waren wij: vergroeide dennen,
en ons gesprek was als het zand zoo geel.
Het leidde ons steeds rond de oude vennen,
we zeiden niets en toch, we spraken veel.

Eerst in den avond kan ze aan mij wennen,
dan ligt ze stil als ik haar langzaam streel.
Al wat zij ziet van mij wil zij niet kennen.
van al wat donker is, neemt zij haar deel.

Ik houd den nacht, die Elza doet beminnen,
strijd tegen ’t licht met luik en spanjolet.
Nu fladdert rond de vleermuis van haar zinnen.

Straks komt de dag met wederkeerig haten.
Bij ’t eerste schijnsel ligt zij in het bed,
een zandverstuiving, doodsbleek en verlaten

 
Eddy Evenhuis (1 november 1920 – 21 augustus 2002)
In 1947

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *