De Nederlandse schrijver en dichter François Désiré Pauwels werd geboren in Amsterdam op 25 oktober 1888 als zoon van de Vlaamse operazanger Désiré Pauwels en de toneelspeelster Sophie Pauwels-van Biene. Pauwels studeerde rechten in Amsterdam en Utrecht. Na zijn promotie (1915) vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam. Hij maakte naam in strafrechtzaken en kwam op voor de humanisering van de rechtspraak. Hij debuteerde met de bundel “Gedichten” in 1908. Grote waardering oogstte vooral de bundel “Tziganen” (1924). Zelf had hij voorkeur voor zijn sonnettencyclus in drie boeken, “Morgen en Strijd” (1931 en 1940) en “Schemeringen”, dat met de herdruk van de vorige onder de titel “Dag van leugen” in 1948 het licht zag. De 225 sonnetten vormen in een opeenvolgende stemmingsbeelden een `mensenleven in verzen’ met autobiografische inslag. Grote opgang maakten zijn verhalen en romans, waarvoor Pauwels kon putten uit zijn ervaringen en mensenkennis, opgedaan als strafpleiter. De schetsen “Boeven en burgers” (1926), bewerkt voor het toneel, verwekten zelfs opschudding. In de inleiding van zijn eerste roman, “Tine Kipra’s echtscheiding” (1929), stelde de auteur de vaderlandse schijnheiligheid inzake echtscheidingen aan de kaak. Herman Bouber verzorgde de toneelbewerking die ook werd opgevoerd. De destijds opzienbarende roman “Rechter Thomas” (1937) werd verfilmd. Zijn romans, waarvan “Als het niet waar is” (1960) veel autobiografisch materiaal bevat, zijn evenals zijn poëzie buiten literaire modes om geschreven in een onopgesmukte stijl.
De moeder en de zoon
Wanneer de straat vol gouden schemer is,
de laatste kar verratelt om den hoek,
dan zit ik wachtend aan mijn vensternis
en lees maar flauw in ’t opgeslagen boek.
De vrede van het laat namiddaguur
heeft al bewegen in mij stil gezet,
als bij een zieke, wien men ’t sloopend vuur
van pijn en koorts tot kalmte heeft gebet.
Dit is de stemming, teeder als een klacht
en als der zon verdiepte luister schoon,
waarin ik elken dag verlangend wacht
de grijze moeder en den jongen zoon….
Hij steunt haar zorgzaam en zijn slanke jeugd
treedt recht maar langzaam naast heur wank’len gang,
zijn oogen zijn als een getoomde vreugd’,
om ’t leven blij, om d’ oude moeder bang.
Dan staan z’ een poos: zij leunt het witte hoofd
aan zijn gebogen arm en kan niet meer,
ziet naar hem op, den blik half uitgedoofd,
en glimlacht stil en wil dan verder weer.
Maar hij noopt haar te wachten, zie, hij legt
zijn hand zacht op heur ving’ren rimplig vel,
en schoon ik niet kan hooren wat hij zegt,
toch weet ik d’ onverstane woorden wel…..
Waar blijven zij, mijn vrienden?…’t Is al laat,
zoo hier en daar gaan de gordijnen neer,
en d’ enkele lantaren in mijn straat
heeft reeds haar geel en bevend schijnsel weer.
Waar blijven zij?…De kamer zonk al diep
in ’t om mij saâmgepakte duister weg
en ’t is alsof ik angstig-droomend sliep
en nu, plots wakker, m’ iets heel droefs voorzeg.
Is over d’ oude moeder ook het zwart
gekomen van den naderenden nacht,
en ligt haar scheem’rend leven thans verstard
in ’t eindloos donker dat ons allen wacht?…
Komt later dan misschien de blonde zoon
nog eens in ’t middaguur mijn raam voorbij,
aan nieuwe vrijheid, nieuwe vreugd gewoon
en met den lach der jonkheid aan zijn zij?….
François Pauwels (25 oktober 1888 – 8 januari 1966)