Frank Gericke

De Nederlandse dichter en publicist Frank Gericke (pseudoniem van Derk Gerhardus Hoek) werd geboren in Hoogvliet op 6 juni 1887. Hoek was de zoon van ds. Willem Hoek en Derkdina Harmsen; hij werd in de pastorie van Hoogvliet geboren. In 1892 werd zijn vader predikant in Brussel waarnaar het gezin verhuisde. Daar ging Hoek naar school en vanaf 1906 naar de universiteit van Brussel waar hij eerst Letteren en wijsbegeerte studeerde, en later overstapte naar rechten waar hij vlak voor de Eerste Wereldoorlog afstudeerde als doctor in de rechten. Vanaf oktober 1907 studeerde Carel Gerretson (1884-1958) sociologie te Brussel en Hoek en hij leerden daar elkaar kennen. Beiden raakten betrokken bij de Vlaamse Beweging waardoor ook Leo Picard en Eugène Cantillon tot hun vriendenkring gingen behoren. Het waren ook de jaren dat beiden zich op het vlak van de dichtkunst begaven. Gerretson publiceerde in 1911 onder het pseudoniem Geerten Gossaert zijn bundel “Experimenten”, Hoek publiceerde vanaf 1913 gedichten onder de naam Frank Gericke in verschillende tijdschriften. In 1916 publiceerde Gericke zijn “Van het slagveld der Natieën”, een bundel eerder verschenen verslagen over door de oorlog getroffen plaatsen in België. Vanaf 1918 werkte hij bij de Koninklijke BPM, door bemiddeling van Gerretson die daar werkte als secretaris van directeur Hendrikus Colijn, de latere minister-president. Bij de BPM leerde hij zijn vrouw Ida kennen. Zij trouwden in 1920 en vlak daarna vertrok het jonge echtpaar naar Java om op het BPM-kantoor in Tjepoe te gaan werken. Ook daar dichtte Gericke voort en publiceerde zijn gedichten onder pseudoniem. In 1923 ging hij werken bij het latere Unilever in Londen (waar hij de dichter Pieter Nicolaas van Eyck leerde kennen), en vervolgens in Rotterdam. In 1925 stuurde hij voor advies een typoscript naar Van Eyck. Na een uitvoerige reactie van die laatste, waar Gericke zich het nodige van aantrok, verscheen eind 1927 zijn eerste (en naar later bleek: enige) dichtbundel: “Conservatieve gedichten”. De bundel werd zeer gemengd ontvangen: J.C. Bloem schreef er positief over, Hendrik Marsman zeer negatief. In 1949 ging Hoek met pensioen. Hij bleef wel schrijven maar van publiceren zou niet veel meer komen. Wel schreef hij in 1958 het levensbericht van zijn vriend Gerretson in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letteren. Daarna verschenen nog slechts twee werkjes (een in 1966 en een postuum in 1977). Gericke is de grootvader van publiciste Ileen Montijn en de overgrootvader van Jonathan van het Reve.

Op een maartschen zomer

Koud zij als deze zomer mijn hart! En de striemende vlagen,
‘T onweêr, ’t flitsende licht, klaatren en vlammen rondom!
Zou ook dit schrale geslacht als de vele zijn vruchten doen rijpen,
Die, voor zich niet alleen, hemelwijd hebben gebloeid?
Nog kunt gij, en uw zoon, en uw naneef trouw hun ten gast zijn.
Gij – breng’ gij, wat dees eeuw ’t leven u voeden kan, voort?

 

Gebed

O Vader rijk en vroed
Die alle leven voedt,
Wend uwe zeegnende oogen
Niet af van ’t biddend kind
Dat zwak en willig blind
Voor U leit neergebogen.

Misgun Gij, die hem laaft
En licht en leven gaaft,
Ook uwe speelsche wijzen
Niet aan zijn teedre keel;
Mocht, als een zuivre veêl,
Ze in eeuwigheid U prijzen!

Frank Gericke (6 juni 1887 − 14 december 1976)