Gabriël Smit (1910 – 1981) was op 24-jarige leeftijd tot de katholieke kerk toegetreden, omdat hij in zijn eigen oud-katholieke kerk de “vlam van God” miste. Smits werk bleef staan in het teken van de wedergeboorte. Eenmaal katholiek geworden richtte hij zich als dichter op de gemeenschapslyriek: kerkelijke liederen, voor een deel in vertaling. Verder schreef hij Kerst-, Paas-, Pinkster-, en Mariagedichten die hij bundelde in Het Jaar van de Heer. Zijn bewerking van de Psalmen, verschenen in 1952, behoort tot zijn beste werk. Aangezien de ontwikkelingen hem na Vaticanum II niet ver genoeg gingen trad hij overigens in 1969 weer uit de roomse kerk. Onderstaand gedicht behoort, verrassend genoeg, tot de context van de Paasgedichten.
Het paard
Gij zijt ook gestorven voor het paard.
Achter zijn manen valt de weide open,
wijkt het groen naar het water, lopen
de zilveren rimpels van de wolkenvaart
in zee en hemel uit om terug te stromen
door mijn hart en mijn hand op zijn hals,
van U, door U en met U, zoals
Gij eens op aarde zijt gekomen
en heengegaan, begraven en verrezen
en sindsdien komt en gaat, naar alle zijden
bloeiend en bloedend in mens en dier.
In zijn donkere ogen staat het te lezen:
door U kan mijn hand iets van hem bevrijden,
iets, maar toch niet verder dan hier.
(uit: ‘Geboorte’, Utrecht/Antwerpen 1952)
Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)