Amin Maalouf, Gerald Murnane, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Aldo Busi, Karel Toman

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit: De rots van Tanios (Vertaald door Eef Gratama)

“Het was heel lang geleden, ik was nog niet eens geboren, en mijn eigen vader ook nog niet. In die tijd voerde de pasja van Egypte oorlog tegen de Osmanen, onze voorouders hebben het niet makkelijk gehad. Vooral niet na de moord op de patriarch. Hij is precies daar, aan het begin van het dorp gedood, met het geweer van de consul van Engeland …’ Zo sprak mijn grootvader wanneer hij me geen antwoord wilde geven, hij uitte flarden van zinnen alsof hij een weg aanwees, dan weer een andere, vervolgens een derde, zonder ooit een ervan te volgen. Ik heb jaren moeten wachten voordat ik de ware toedracht ontdekte. Toch zat ik dicht bij de bron want ik kende de naam Lamia. Iedereen in de streek kende die naam, dankzij een gezegde dat ons bij toeval na een reis van twee eeuwen ter ore kwam: `Lamia, Lamia, hoe zou je je schoonheid kunnen verhullen?’ Nu nog, wanneer de jongelui die op het dorpsplein bij elkaar komen, een vrouw gehuld in een omslagdoek voorbij zien komen, is er altijd wel één die mompelt: `Lamia, Lamia …’ Wat vaak een welgemeend compliment is, maar soms ook het toppunt van wrede spot. De meesten van deze jongens weten niet veel van Lamia, noch van het drama dat dankzij dit gezegde niet in de vergetelheid is geraakt. Ze volstaan met te herhalen wat ze uit de mond van hun ouders en grootouders hebben gehoord, en soms maken ze daarbij, net als zij, een handgebaar in de richting van het hoger gelegen deel van het dorp, waar nu niemand meer woont en waar je de nog altijd de imposante ruïne van een kasteel kunt zien. Vanwege dat gebaar, dat ik zo vaak heb gezien, heb ik lange tijd gedacht dat Lamia een soort prinses was die haar schoonheid achter die hoge muren voor de blikken van de dorpelingen verhulde. Arme Lamia, als ik haar in de keukens in de weer had gezien, of blootsvoets lopend van het ene voorportaal naar het andere met een kruik in haar handen en een sjaal om haar hoofd, zou ik haar moeilijk voor de kasteelvrouwe hebben kunnen aanzien. Maar ze was evenmin een dienstmeisje. Nu weet ik iets meer over haar. In de eerste plaats dankzij de oude dorpelingen, zowel mannen als vrouwen die ik alsmaar met vragen heb bestookt. Dat was meer dan twintig jaar geleden, nu zijn ze allemaal dood, op één na. Zijn naam is Gebrayel, hij is een neef van mijn grootvader en is nu zesennegentig jaar oud. Dat ik hem ter sprake breng, komt niet alleen omdat hij het voorrecht heeft gehad de anderen te overleven, maar vooral omdat de getuigenis van deze voormalige onderwijzer met een hartstochtelijke belangstelling voor de plaatselijke geschiedenis het meest waardevol is geweest; in feite onvervangbaar. Ik kon uren naar hem blijven kijken, hij had grote neusgaten, dikke lippen en een klein, gerimpeld kaal hoofd —trekken die met het klimmen der jaren sterk de nadruk hebben gekregen. Ik heb hem de laatste tijd niet meer gezien, maar men verzekert mij dat hij nog altijd op dezelfde vertrouwelijke toon spreekt, met dezelfde waterval van woorden en een ijzeren geheugen. Tussen de woorden door die ik hierna op papier ga zetten, zal de lezer vaak de echo van zijn stem horen.”

 


Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

 

De Australische schrijver Gerald Murnane werd geboren op 25 februari 1939 in Coburg, Victoria. Zie ook alle tags voor Gerald Murnane op dit blog.

Uit: Border Districts

“Two months ago, when I first arrived in this township just short of the border, I resolved to guard my eyes, and I could not think of going on with this piece of writing unless I were to explain how I came by that odd expression.
I got some of my schooling from a certain order of religious brothers, a band of men who dressed each in a black soutane with a bib of white celluloid at his throat. I learned by chance last year, and fifty years since I last saw anyone wearing such a thing, that the white bib was called a rabat and was a symbol of chastity. Among the few books that I brought here from the capital city is a large dictionary, but the word rabat is not listed in it. The word may well be French, given that the order of brothers was founded in France. In this remote district, I am even less inclined than I was in the suburbs of the capital city to seek out some or another obscure fact; here, near the border, I am even more inclined than of old to accept as well-founded any supposition likely to complete a pattern in my mind and then to go on writing until I learn the meaning for me of such an image as that of the white patch which appeared just now against a black ground at the edge of my mind and will not be easily dislodged.
The school where the brothers taught was built in the grounds of what had been a two-storey mansion of yellow sandstone in a street lined with plane-trees in an inner eastern suburb of the capital city. The mansion itself had been converted into the brothers’ residence. On the ground floor of the former mansion, one of the rooms overlooking the return veranda was the chapel, which was used by the brothers for their daily mass and prayers but was available also to us, their students.
In the language of that place and time, a student who called at the chapel for a few minutes was said to be paying a visit. The object of his visitation was said to be Jesus in the Blessed Sacrament or, more commonly, the Blessed Sacrament. We boys were urged by teachers and priests to pay frequent visits to the Blessed Sacrament. It was implied that the personage denoted by that phrase would feel aggrieved or lonely if visitors were lacking. My class once heard from a religious brother one of a sort of story that was often told in order to promote our religious zeal. A non-Catholic of good will had asked a priest to explain the teachings of the Church in the matter of the Blessed Sacrament. The priest then explained how every disc of consecrated bread in every tabernacle in every Catholic church or chapel, even though it appeared to be mere bread, was in substance the body of Jesus Christ, the Second Person of the Blessed Trinity. The inquirer of good will then declared that if only he were able to believe this, he would spend every free moment in some or another Catholic church or chapel, in the presence of the divine manifestation.”

 


Gerald Murnane (Coburg, 25 februari 1939)

 

De Nederlandse dichter, essayist, toneelschrijver, vertaler, kunstcriticus, journalist, redacteur en politicus Gabriël Wijnand Smit werd geboren in Utrecht op 25 februari 1910. Zie ook alle tags voor Gabriël Smit op dit blog.

 

Oud familieportret

Tussen de grote mensen – van de grond
gescheiden door een berg van brede plooien,
als op een onbereikbaar wereldrond –
zit zich het kind geduldig te verstrooien.

Het kijkt bevreemd de leegte in het rond:
het dikke kleed, de glinstering van het strooien
boeket, het grijze tuindoek, – al die mooie
dingen bekijkt het als een kleine hond.

Leeg is zijn hoofd achter de koele ogen,
zijn netvlies spiegelt alles onbewogen,
maar toch begint al in zijn rond gezicht

vermoeden van verwondering te trillen:
de mond bewoog, bevende om de stille
rimpeling van een wazig binnenlicht.

 

Tien sonnetten

V
En meer: Gij hebt ze om mij heen gezet,
uw hand even tevoren weggenomen
en warm van liefde, schuw in huiverend schromen,
vervullen zij hun opdracht: van uw wet

hier, voor mijn oog, de vaste stem te zijn,
mij dringend en vermanend niet te blijven
waar trots en zelfzucht mij willen inlijven
bij het verraad van hun devoten schijn.

Want alleen hier, in dit aandachtig spreken
met al wat Gij mij laat als troost en teeken,
ken ik de liefde, die de dag mij rooft.

Wat deed ik toch? Waar ben ik toch gebleven?
Bang keer ik terug naar wat mij heeft verdreven…
‘Caïn’, roept Gij, – en ik buig mijn hoofd.

 


Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)

 

De Britse dichter en schrijver Anthony Burgess werd geboren op 25 februari 1917 in Manchester, Engeland. Zie ook alle tags voor Anthony Burgess op dit blog.

Uit: Machten der duisternis (Vertaald door Paul Syrier)

“Ik bleef nog even liggen, naakt, vlekkerig, vaalbleek, uitgemergeld, een sigaret rokend die postcoïtaal had moeten zijn maar het niet was. Geoffrey trok puffend zijn sandalen aan, waarbij zijn buik zich in drie rollen vet plooide, en daarna zijn gebloemde overhemd. Ten slotte verborg hij zich achter zijn zonnebril, zo een van het onbeschofte soort waarvan de bolle oppervlakken de wereld een duo metalen spiegels voorhouden. Ik kon mijn eenentachtig jaar oude gezicht en hals er heel duidelijk in zien: de bekende afgeleefde grimmigheid van iemand die het leven intens heeft ervaren, de ontvleesde pezen als kabels, de anatomie van de kaken, de Fribourg & Treyersigaret in zijn Dunhillpijpje, die mijn herkomst verried uit een tijd waarin roken een handeling was die men met elegantie verrichtte. Ik bezag het dubbelbeeld zonder rancune, terwijl Geoffrey zei: ‘Ik vraag me af wat Zijne Aartsbisschap in de zin heeft. Misschien komt hij een excommunicatiebul afleveren. In kakelbonte cadeauverpakking, natuurlijk.’
‘Zestig jaar te laat,’ zei ik. Ik reikte Geoffrey de halfopgerookte sigaret aan om uit te drukken in een van de onyx asbakken en merkte op hoe ongaarne hij me zelfs die kleine dienst bewees. Ik stapte uit het bed, naakt, vlekkerig, vaal, uitgemergeld. Mijn zomerbroek zat, conform het fatsoensminimum, verre van strak. Het overhemd met begonia’s en orchideeën stond een man van mijn leeftijd belachelijk, maar ik had al lang geleden de angel uit Geoffreys rotopmerkingen getrokken met de woorden: ‘Lieve jongen, ik zal toch ééns moeten wennen aan het vooruitzicht van een laatste bloemenhulde.’ Deze zinsnede dateerde uit 1915. Ik had hem gehoord in Lamb House te Rye, maar hij was minder echt Henry James dan Henry James die de spot dreef met de echte Meredith. Hij had herinneringen opgehaald aan 1909 en het moment dat een of andere dame Meredith te veel bloemen had gestuurd. ‘Een laatste bloemenhulde, ha, ha, ha,’ had James gespot, schokschouderend van geveinsde vrolijkheid.
‘De gelukwensen van de tróúwe gelovigen, dan.’
Ik kon de overdreven stembuiging waarmee Geoffrey dit woord uitsprak geenszins waarderen. Het ademde seks en zijn eigen infame trouweloosheden; het was een woord dat ik ooit in tranen tegen hem had gebezigd; het was voor mij geladen met een ouderwetse morele ernst die voor Geoffreys generatie niet meer dan een nichtengrap was.”

 


Anthony Burgess (25 februari 1917 – 22 november 1993)

 

De Franse dichter Robert Rius werd geboren op 25 februari 1914 in Château-Roussillon. Zie ook alle tags voor Robert Rius op dit blog

Uit: Votre vie vaut cinquante francs (mede ondertekend door André Breton, Henry Espinouze, Maurice Henry, Georges Hugnet, Jean, Benjamin Péret en Yves Tanguy)

« Deux cents francs pour quatre cadavres, on ne peut pas dire que ce soit cher. Soyons précis : Soixante-six francs soixante-six centimes, si l’on compte à sa juste valeur, c’est-à-dire rien, la carcasse de l’adjudant Untel, qui a trouvé une fin hono-rable dans l’exercice de ses sordides fonctions. Qu’on ne vienne pas nous dire que ce n’était pas sa faute. On ne devient pas adjudant comme on devient plombier; il faut la vocation. Après tout, Dreyfus n’avait qu’à ne pas être capitaine. Ça lui aurait évité des difficultés avec l’armée. Les paysans dont le sort nous touche aujourd’hui ont été assiégés dans leur ferme parce qu’ils devaient deux cents francs au fisc. On voit ici l’effet des direc-tions données par les responsables du Front Populaire aux percepteurs : accorder des facilités, ne pas instrumenter contre les gens trop visiblement désargentés. Il est très probable que les Cornuel auraient préféré payer deux cent francs que mourir grillés et mitraillés. 11 est entendu que le pauvre serrurier qu’ils ont descendu n’y était pour rien ; d’autant plus que si on l’avait laissé chez lui, il ne serait pas refroidi maintenant. Mais on a lancé des bombes lacrymogènes sur la vache des Cornuel. Erreur politique, d’ailleurs, il n’y avait rien d’autre à saisir dans leur lamentable ferme. On a mis le feu à la ferme (en sorte que l’enterrement des martyrs retombera finalement aux frais de la commune). Ne l’oubliez pas. Nous avons tous lu Sade avec un certain plaisir. N’oubliez pas la vieille paysanne qui fuyait la fournaise, les cheveux enflammés, canardée à loisir par des gendarmes épouvantés. »

 


Robert Rius (25 februari 1914 – 21 juli 1944)
Divisibilité indéfinie door Yves Tanguy, 1942

 

De Duitse schrijver Karl May werd geboren op 25 februari 1842 in Hohenstein-Ernstthal. Zie ook alle tags voor Karl May op dit blog.

Uit: Old Surehand

„Ich hatte dies natürlich in unsere Zeitrechnung zu übersetzen, und war zur bestimmten Zeit dort. Es war weder Winnetou noch eine Spur von ihm zu sehen, obgleich die Schattenlänge der Eiche genau fünfmal die meinige betrug. Ich wartete mehrere Stunden lang; er stellte sich nicht ein. Ich wußte, daß ihn nur ein Unfall hindern konnte, ein einmal gegebenes Wort zu halten, und wollte darum schon besorgt um ihn werden; da kam mir der Gedanke, daß er schon hier gewesen sein und einen triftigen Grund gehabt haben könne, nicht auf mich zu warten. In diesem Falle hatte er mir ganz gewiß ein Zeichen hinterlassen. Ich untersuchte also den Stamm der Eiche, und richtig! es steckte in demselben in Manneshöhe ein kleiner, verdorrter Fichtenzweig. Da eine Eiche keine Fichtenzweige hat, so mußte er mit Absicht angebracht worden sein, und zwar schon vor längerer Zeit, weil er vollständig vertrocknet war. Ich zog ihn heraus und mit ihm ein Papier, welches um sein zugespitztes, unteres Ende festgewickelt war. Als ich es aufgerollt hatte, las ich die Worte:
»Mein Bruder komme schnell zu Bloody-Fox, den die Comantschen überfallen wollen. Winnetou eilt, ihn noch rechtzeitig zu warnen.«
Diejenigen meiner Leser, welche Winnetou kennen, wissen, daß er sehr wohl lesen und auch schreiben konnte. Er führte fast stets Papier bei sich. Die Nachricht, welche ich hiermit von ihm erhielt, war keine gute; sie machte mich um ihn besorgt, obgleich ich wußte, daß er jeder, auch der größten Gefahr gewachsen sei. Auch um Bloody-Fox wurde mir bange, denn er war sehr wahrscheinlich verloren, wenn es Winnetou nicht gelang, ihn noch vor der Ankunft der Comantschen zu erreichen. Und was mich selbst betrifft, so war auch meine Lage nichts weniger als unbedenklich. Bloody-Fox hauste auf einer, ja wohl der einzigen Oase des öden Llano estakado, und der Weg dorthin führte durch das Gebiet der Comantschen, mit denen wir oft feindlich zusammengeraten waren.“

 


Karl May (25 februari 1842 – 30 maart 1912)
Pierre Brice als Winnetou en Stewart Granger als Old Surehand.in de gelijknamige film uit 1965

 

De Oekraïense dichteres, schrijfster en vertaalster Lesja Oekrajinka werd geboren op 25 februari 1871 in Novograd-Volynsky. Zie ook alle tags voor Lesja Oekrajinka op dit blog.

Uit: The Forest Song (Vertaald door Percival Cundy) 

The Lost Babes
Please, oh, please! be not so savage,
Or our home you’ll surely ravage.
One small cave – for there’s none other
Than the one found by our mother.
Humble is the place we own –
Father’s love we’ve never known…
(They seize him by the hand, beseeching him.)
We’ll dive down to depths profound
Where no light or warmth is found;
There Rusalka watch is keeping
Where a fisher drowned is sleeping.
“He Who Rends the Dikes”
Let her leave him lying there!
Straightway let her come up here!
(The Lost Babes dive down into the lake.)
Come up, love, I say!
Rusalka comes up out of the water, smiling alluringly, joyfully clapping her hands. She is wearing two chaplets: the larger one, green; the other, small, like a crown of pearls, from which there hangs a veil.
Rusalka
Ah! ‘tis you, my sweetheart gay.
“He Who Rends the Dikes”
(Angrily)
Why all this delay?
Rusalka
(She starts to swim as though to meet him, but veers aside, avoiding him.)
All the night, dear, I’ve been yearning,
Dreaming that you were returning!
All the many tears I wept
In a silver cup I’ve kept.
Without you, the tears, my lover,
Filled the cup till it brimmed over.
(She claps her hands, darts forward as though to meet his embrace, but again swerves aside and avoids him.)
Some gold to the bottom fling,
And baptize the wedding ring!
(She laughs in bell-like tones.) “

 


Lesja Oekrajinka (25 februari 1871 – 1 augustus 1913)
Scene uit een opvoering op Bainbridge Island, 2017

 

De Italiaanse schrijver en vertaler Aldo Busi werd geboren op 25 februari 1948 in Montichiari, Brescia. Zie ook alle tags voor Aldo Busi op dit blog.

Uit: Standard Life of a Temporary Pantyhose Salesman (Vertaald door Ercole Guidi)

“In the compartment Angelo had felt uneasy toward Jürgen Ölberg, his friend always so avid of new diseases; the venereal warts Jürgen had yet to collect, and he, who had been so close to getting them, had ran away, like any other mortal still contaminated by the categories of disease and cure.
But Angelo was fed up to the back teeth with clinical testing and rubber gloves. He might as well get used to dying of health, and not speak a word to Jürgen.
No sooner was he back home than he couldn’t wait a minute longer for the imminent inhalation.
The man by the white or red shorts was having a snack, light, together with that man and that woman likewise disdainful, without a reason, as they both were freckled and freckles are the demise of all regality on lakes that be not Scandinavian. Angelo felt as if three minutes and not three days had passed since the affront suffered. He must think of something else.
At Portese an old fisherman-innkeeper had complained of the increasingly meager catch because «the lake is inclined of the discharges. He saw a shim beneath Riva, as beneath the leg of a table, and the water overflowing in all the directions of the imaginary geographical vulva. But the first to be swept away and sucked into that «inclination» were always those three, placid and manducating, with their backs turned.
It was at that moment that he saw the yacht, which surely had been there for hours, pop out of nowhere and approach with precaution the emerging rocks.
Angelo was heedful of the signs of social opulence and genetic paucity which contemporarily intercross within the same family. One of the things which he found most horrifying (splendidly subversive: nothing like nature could intervene with a more candidly vindictive and revolutionary hand), was an economical empire founded upon a couple of dynamic and capable and with attitude to leading persons who had generated a seriously handicapped or mentally challenged as their sole heir.”

 


Aldo Busi (Montichiari, 25 februari 1948)
Cover Italiaanse uitgave

 

De Tsjechische dichter, journalist en vertaler Karel Toman werd geboren 25 februari 1877 in Kokovice. Zie ook alle tags voor Karel Toman op dit blog.

 

The Sundial

A house in ruins. On holed-out walls the moss
is creeping ravenous
and lichen hordes of infestation bask.

In the yard bindweed hustles
and nettles stand a-jungled. The poisoned well
is for the rats to drink.

A cankered apple tree, half lightning-felled,
strains, of past blooms to think.

On clear days come the whistles
as linnets rummage. On sun-glowing days
the gable-end sundial arc revives,
and on it carefree jolly flits and jives
time’s shadow
reciting skyward in stern righteous gloom:
Sine sole nihil sum.

For all is but a mask.

 

Vertaald door Václav ZJ Pinkava

 

 
Karel Toman (25 februari 1877 – 12 juni 1946)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e februari ook mijn 3 blogs van 25 februari 2018.

Amin Maalouf, Aldo Busi, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Karel Toman, Vittoria Colonna

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit: De rots van Tanios (Vertaald door Eef Gratama)

“In het dorp waar ik ben geboren hebben de rotsen een naam. Je hebt er het Schip, de Berekop, de Hinderlaag, de Muur en de Tweelingen, ook wel de Boezem van de Vampier genoemd. En vooral niet te vergeten de Soldatensteen; daar stond men vroeger op de uitkijk wanneer de achtervolging op rebellen werd ingezet; geen enkele plek wordt meer geëerd, is zwaarder beladen met legenden. Maar toch, als het landschap van mijn jeugd in mijn dromen opnieuw aan mij voorbijtrekt, zie ik een andere rots voor me. Hij ziet eruit als een vorstelijke zetel, uitgehold en als het ware ingesleten op het zitvlak, met een hoge, rechte rugleuning, die aan weerszijden als het ware met armsteunen afloopt — het is, geloof ik, de enige rots die de naam van een mens draagt, de Rots van Tanios. Ik heb deze stenen troon lange tijd aanschouwd zonder erop te durven klimmen. Het was niet uit angst voor gevaar; de rotsen bij het dorp waren ons geliefde speelterrein en reeds als kind had ik de gewoonte om grotere jongens tot de gevaarlijkste beklimmingen uit te dagen; onze blote handen en voeten vormden onze enige uitrusting, maar onze huid wist zich aan de huid van de steen vast te hechten en geen kolos kon ons weerstaan. Nee, het was niet de angst om te vallen die mij tegenhield. Het was een geloof, en het was een eed. Afgedwongen door mijn grootvader, enkele maanden voor zijn dood. ‘Alle rotsen, maar nooit die!’ De andere jongens bleven net als ik op afstand, uit dezelfde bijgelovige vrees. Ook zij hadden dat moeten beloven, met hun hand op het donzige haar van hun snor. En ook zij hadden dezelfde uitleg gekregen: ‘Zijn bijnaam was Tanios-kichk. Hij was op die rots gaan zitten. Daarna is hij nooit meer teruggezien.’
Men had mij vaak verteld over deze figuur, held van talloze plaatselijke verzinsels, en telkens weer had zijn naam mij geïntrigeerd. Tanios, dat begreep ik goed, was een van de vele plaatselijke varianten van Anton, net als Antoun, Antonios, Mtanios, Tanos of Tannous … Maar waarom die spottende bijnaam lichk’? Dat had mijn grootvader me niet willen vertellen. Hij heeft alleen maar gezegd wat hij tegen een kind meende te kunnen zeggen: Tanios was de zoon van Lamia. Je hebt vast en zeker van haar gehoord. Het was heel lang geleden,”

 

 
Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

Lees verder “Amin Maalouf, Aldo Busi, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Karel Toman, Vittoria Colonna”

Hemelvaart (Gabriël Smit)

Bij Hemelvaartsdag

 

 
L’Ascension door Gustave Doré, 1879

 

Hemelvaart

Wat hebben zij gezien ? Er was
iets van u, een stem, een oogopslag,
een trillend licht in hun midden,
handen die andere wilden vinden,
een lichaam herinnering, doorzichtig
omringd binnen een landschap van
eindelijk vrede, iets van overkant,
nu nog hier, zwijgend, maar straks
overal opengebroken naar vruchtbare
dalen geluk : waar zij stonden
zagen zij het al allerwegen vervuld, over
het golvende land rondom stroomde
koren, oogsten te zwaar om te dragen,
psalmen van dank, want het zou eigen
zijn, hij had het beloofd, hij reikte
zelf de vlammende schoven aan,
de druiventrossen, de gouden raten
en het nieuwe lied.

Maar hij week,
alles scheen plotseling onzeker, hij
was er wel, maar toch ook niet,
hij scheen van het toegezegde rijk
niet te willen weten, hij beloofde wel
iets van kracht, maar wanneer ? Zij
stonden met lege handen, harten met
nauwelijks nog vermoeden van toekomst
en voor ze konden vragen om zekerheid, was
hij verdwenen, ergens omhoog, achter
een raadselachtige wolk.

Maar uit
het hulpeloos lege land rondom rezen
onverhoeds twee mannen op, gestalten
schitterwit, en klonken stemmen van
vaste belofte : hij komt terug zoals
hij is gegaan. En ook die mannen
verdwenen weer, maar nu had het
landschap een andere horizon, een
verdere verte, midden op de dag
iets van morgenlicht, en zwijgend
in geluk daalden zij samen
van de berg, naar de mensenstad.

 

 
Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)
Utrecht, met in de verte de Dom. Gabriël Smit werd geboren in Utrecht.

 

Zie voor de schrijvers van de 25e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Pasen (Gabriël Smit)

 

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

 
Noli me Tangere door Abrham Janssens (figuren) en Jan Wildens (landschap), ca. 1620

 

Pasen

Alles aan U doet nog pijn.
Drie dagen slapen is niet genoeg,
U bent wel opgestaan, maar te vroeg,
zelfs U kunt nog niet beter zijn.

U bent Uzelf nog niet, U bent
nog de tuinman, een man van
groen dat nog uitbotten kan,
nog niet klaar, niet herkend.

De zon gaat wel op, maar is
nog niet opgegaan, er hangt
nevel die naar U verlangt,
even bedeesd als Uzelf nog is.

U wijkt uit: ‘Raak mij niet aan!’
Uw wonden trekken, wij hebben U
zo verschrikkelijk pijn gedaan.
Straks misschien kan het, niet nu.

Maar dat straks is genoeg. Het moet
zeggen: U bent er al, maar
U komt. Haal diep adem, sta klaar.
Je hebt Mij altijd tegoed.

 


Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)
Utrecht, de Dom. Gabriël Smit werd geboren in Utrecht.

 

Zie voor de schrijvers van de 17e april ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Amin Maalouf, Aldo Busi, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Vittoria Colonna

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit: De ontheemden (Vertaald door Marianne Gossije)

“Vaak dachten zijn gesprekspartners dat hij ‘een oude vriend’ bedoelde. Maar Adam koos zijn woorden niet lichtvaardig. Mourad en hij waren vrienden geweest en daarna waren ze geen vrienden meer. In zijn ogen was ‘vroegere vriend’ dus de enige juiste woordkeus.
Wanneer hij die benaming gebruikte in haar bijzijn volstond Dolores met een meewarige glimlach. Maar die ochtend glimlachte ze niet.
‘Als ik morgen ruzie krijg met mijn zus, wordt ze dan ineens mijn vroegere zus? En mijn broer mijn vroegere broer?’
‘Met familie is het anders, dan heb je geen keus …’
‘In dit geval heb je ook geen keus. Een jeugdvriend, dat is een aangenomen broer. Je kunt er spijt van hebben dat je hem hebt aangenomen, maar je kunt hem niet ontaannemen.’
Adam had haar omstandig kunnen uitleggen dat bloedbanden van een heel andere orde waren, maar dan had hij zich op glibberig terrein begeven. Per slot van rekening was er tussen hem en zijn vriendin ook geen bloedverwantschap. Hield dat dan in dat zij op een dag ook van elkaar konden vervreemden, al stonden zij elkaar nu nog zo na? En dat als de een de ander aan zijn sterfbed riep, hij een weigering kon krijgen? Alleen al het ter sprake brengen van die mogelijkheid zou onterend geweest zijn. Hij verkoos te zwijgen.
Het had trouwens geen enkele zin om in discussie te gaan. Vroeg of laat zou hij toch moeten toegeven. Hij had redenen genoeg om Mourad van alles en nog wat kwalijk te nemen, om zijn vriendschap met hem op te zeggen en zelfs om hem te ‘ontaannemen’, ongeacht wat zijn vriendin daarvan vond, maar al die redenen stelden niets meer voor zodra de dood nabij was. Als hij niet naar het ziekbed van zijn vroegere vriend ging, zou hij daar tot zijn laatste snik spijt van hebben.
En dus had hij het reisbureau gebeld om een plaats te reserveren op de eerstvolgende rechtstreekse vlucht – diezelfde dag, ’s middags om half zes, met aankomst om elf uur ’s avonds. Sneller kon bijna niet.”

 

 
Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

Lees verder “Amin Maalouf, Aldo Busi, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Vittoria Colonna”

Kleine liederen voor den Kerstnacht (Gabriël Smit)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Prettig Kerstfeest!

 

 
De verkondiging aan de herders door Jacapo Bassano, 1557-58

 

Kleine liederen voor den Kerstnacht

I
Zing van den vrede,
de schaduw valt snel,
speel hier beneden
Gods kinderspel:

de snuivende dieren,
de schamele stal,
de wind door de kieren,
het deert niemendal.

het Kind in het midden,
Maria erbij,
het mompelend bidden
van Jozef terzij.

de stralende landen,
het hart van den tijd,
o fonkelend branden:
Gods vreedzaamheid.

geen kwade geruchten,
geen vijand, geen moord,
geen lafheid te duchten,
geen dubbel woord.

het jubelend zingen
van engelen, ver,
de stilte der dingen,
de rust van de ster –

zing van den vrede,
de schaduw valt snel.
speel hier beneden
Gods kinderspel.

 

 
Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)
Utrecht, Pandhof. Gabriël Smit werd geboren in Utrecht.

 

Zie voor de schrijvers van de 24e december ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Amin Maalouf, Aldo Busi, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Vittoria Colonna

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit: De ontheemden (Vertaald door Marianne Gossije)

“Mijn voornaam verwijst naar het begin van de mensheid, maar ik hoor tot een groep mensen die uitsterft, zal Adam twee dagen voor de dramatische gebeurtenis in zijn dagboek noteren.
Ik heb nooit geweten waarom mijn ouders mij zo genoemd hebben. In mijn geboorteland kwam die voornaam nauwelijks voor, en vóór mij was er niemand in de familie met die naam. Ik vroeg het een keer aan mijn vader en hij antwoordde simpelweg: ‘Hij is de voorvader van ons allemaal!’, alsof ik dat niet wist. Ik was tien en ik stelde me tevreden met die uitleg. Misschien had ik hem, toen hij nog leefde, moeten vragen of die keuze een bepaalde bedoeling had, ingegeven was door een ideaal.
Het lijkt me wel. Volgens hem hoorde ik bij de grondleggers. Nu, op mijn zevenenveertigste, moet ik erkennen dat mijn missie niet voltooid zal worden. Ik zal niet de eerste van een geslacht zijn, ik zal de laatste zijn, de allerlaatste van mijn familie, de hoeder van al hun treurnis, hun desillusies en ook alles waarvoor ze zich schaamden. Op mij rust de afschuwelijke taak de gezichten te identificeren van degenen van wie ik hield, en dan te knikken zodat het laken er weer overheen getrokken kan worden. […]
Ik ben degene die het licht moet uitdoen. En wanneer het mijn beurt is, zal ik vallen als een gevelde boom, zonder te hebben gebogen, en tegen ieder die het horen wil zal ik zeggen: ‘Ik heb gelijk, de Geschiedenis heeft het bij het verkeerde eind!’
Die hoogmoedige, absurde kreet klinkt voortdurend in mijn hoofd. Het zou trouwens het motto kunnen zijn voor de zinloze pelgrimstocht waar ik al tien dagen aan bezig ben.
Door terug te keren naar mijn overspoelde land dacht ik nog wat sporen van mijn verleden en van mijn familie te kunnen redden. Maar daar verwacht ik niet veel meer van. Wanneer je probeert de overstroming tegen te houden, loop je het gevaar deze juist te versnellen … Toch heb ik geen spijt dat ik aan deze reis begonnen ben.”

 

 
Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

Lees verder “Amin Maalouf, Aldo Busi, Gabriël Smit, Anthony Burgess, Robert Rius, Karl May, Lesja Oekrajinka, Vittoria Colonna”

Gabriël Smit

De Nederlandse dichter, essayist, toneelschrijver, vertaler, kunstcriticus, journalist, redacteur en politicus Gabriël Wijnand Smit werd geboren in Utrecht op 25 februari 1910. Smit werd geboren in een oudkatholiek gezin, maar stapte toen hij volwassen was over naar de rooms-katholieke Kerk. In 1969 liet hij deze kerk echter achter zich. Op zijn twintigste verhuisde hij naar Hilversum, later naar ‘s-Graveland, waar hij jarenlang raadslid voor de KVP was (hij was ook fractievoorzitter) alsook enige tijd waarnemend burgemeester, en vervolgens naar Laren, waar zijn grote gezin opgroeide en hij tenslotte op 71-jarige leeftijd aan een longaandoening overleed. Smit begon in 1933 als journalist bij de Gooi- en Eemlander, trad aan als redacteur van het antisemitische De Nieuwe Gemeenschap, waar hij samen met A. den Doolaard vertrok toen de hoofdredacteur openlijk het antisemitisme ging uitdragen. Vervolgens werkte hij voor de Linie en De Gids. Hij werd daarna kunstredacteur en -criticus en redacteur geestelijk leven van de Volkskrant, en schreef ook veel voor radio en televisie. Tijdens WO II werden zes bundels van Smit clandestien uitgegeven, maar hij was gelijktijdig hoofdcorrespondent van de nazistische Nederlandsche Kultuurkamer. Deze dubbelrol verleende hem dan ook de naam ‘de dubbele pannebakker’. Of en in welke mate Smit pro-Duits was, is onduidelijk. Smit werd in 1955 ridder in de Orde van Sint-Gregorius de Grote in verband met zijn psalmberijming (Psalmen, 1952). In 1962 kreeg hij de cultuurprijs van de gemeente Hilversum voor zijn oeuvre en in 1970 de Marianne Philipsprijs.

Imbecile

Dit leven was een onverzettelike muur van vrezen,
en God alleen een slordig ‘Onze-Vader’.
de meeste mensen kwamen hem nooit nader,
kenden niet het duister-diepe van zijn wezen.
 
buiten – ’s avonds – flitsten lichten door zijn haren,
auto’s, razend – hij dacht een komeet –
en in een klampen, waarvan God slechts weet,
wist hij zijn hart dan langer te bewaren.
 
als hij aan tafel spijzen tot zich nam,
angstig, gulzig, in een blinde haast,
was hij om onze tranen steeds verbaasd,
en voelde niet waaruit de stilte kwam.
 
en mechanies dankend in een altijd-killer Onze-Vader,
sterker: ‘geef ons heden ons dageliks brood’,
kende hij de angsten om de dood
dieper dan één van ons, want zeer veel nader….

 

Tien sonnetten

I
Heer, het is niet dat Gij de stilte neemt,
dat Gij de wereld schreeuwen laat en gieren,
dat Gij het toelaat als de wilde dieren
van jacht en oogenblik – niets dat nog zweemt
 
naar maat en duur bleef hun gebrul nog eigen –
de dag verscheuren met hun hongerkreet,
Heer, het zijn niet de waanzin en het leed
die schreeuwend, schreeuwend om verlossing hijgen, –
 
dit alles is het niet, – want nu de nacht
het wreedst rumoer tot zwijgen heeft gebracht
hoor ik misschien weer hoe de sterren zingen.
 
Maar dat Gij hier, nabij, mijn kleine dingen
nog leeg laat, zonder stilte’s fluisteringen,
nog dood van angst, – dit rooft mijn laatste kracht.

 
Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)

Eeuwig verschiet (Gabriël Smit)

Aan alle bezoekers en mede-bloggers Prettige Kerstdagen!

 

Krippe-350

 

Eeuwig verschiet

Een man, een vrouw, een kind,
simpeler kan het niet,
nacht, sneeuw en wind,
leven dat tóch begint,
leven en nieuw verschiet.

 

Een man, een vrouw, een kind
wonder dat eeuwig keert,
zorg die zich stil bezint,
liefde die overwint,
liefde die door niets gedeerd.

 

Een man, een vrouw, een kind
aarde´s diepste geluk,
ogen van tranen blind,
God die opnieuw begint,
sterk tegen alle druk.

 

Een man, een vrouw, een kind
inniger kan het niet,
God fluistert en troost en bindt,
liefde die altijd wint,
liefde; eeuwig verschiet.

Gabriël Smit

 

GabrielSmit

Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)

 

Zie voor de schrijvers van 25 december mijn andere blog van vandaag.

Gabriël Smit

Gabriël Smit (1910 – 1981) was op 24-jarige leeftijd tot de katholieke kerk toegetreden, omdat hij in zijn eigen oud-katholieke kerk de “vlam van God” miste. Smits werk bleef staan in het teken van de wedergeboorte. Eenmaal katholiek geworden richtte hij zich als dichter op de gemeenschapslyriek: kerkelijke liederen, voor een deel in vertaling. Verder schreef hij Kerst-, Paas-, Pinkster-, en Mariagedichten die hij bundelde in Het Jaar van de Heer. Zijn bewerking van de Psalmen, verschenen in 1952, behoort tot zijn beste werk. Aangezien de ontwikkelingen hem na Vaticanum II niet ver genoeg gingen trad hij overigens in 1969 weer uit de roomse kerk. Onderstaand gedicht behoort, verrassend genoeg, tot de context van de Paasgedichten.

Het paard

Gij zijt ook gestorven voor het paard.
Achter zijn manen valt de weide open,
wijkt het groen naar het water, lopen
de zilveren rimpels van de wolkenvaart

in zee en hemel uit om terug te stromen
door mijn hart en mijn hand op zijn hals,
van U, door U en met U, zoals
Gij eens op aarde zijt gekomen

en heengegaan, begraven en verrezen
en sindsdien komt en gaat, naar alle zijden
bloeiend en bloedend in mens en dier.

In zijn donkere ogen staat het te lezen:
door U kan mijn hand iets van hem bevrijden,
iets, maar toch niet verder dan hier.

 

(uit: ‘Geboorte’, Utrecht/Antwerpen 1952)

Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)