Gabriël Smit

De Nederlandse dichter, essayist, toneelschrijver, vertaler, kunstcriticus, journalist, redacteur en politicus Gabriël Wijnand Smit werd geboren in Utrecht op 25 februari 1910. Smit werd geboren in een oudkatholiek gezin, maar stapte toen hij volwassen was over naar de rooms-katholieke Kerk. In 1969 liet hij deze kerk echter achter zich. Op zijn twintigste verhuisde hij naar Hilversum, later naar ‘s-Graveland, waar hij jarenlang raadslid voor de KVP was (hij was ook fractievoorzitter) alsook enige tijd waarnemend burgemeester, en vervolgens naar Laren, waar zijn grote gezin opgroeide en hij tenslotte op 71-jarige leeftijd aan een longaandoening overleed. Smit begon in 1933 als journalist bij de Gooi- en Eemlander, trad aan als redacteur van het antisemitische De Nieuwe Gemeenschap, waar hij samen met A. den Doolaard vertrok toen de hoofdredacteur openlijk het antisemitisme ging uitdragen. Vervolgens werkte hij voor de Linie en De Gids. Hij werd daarna kunstredacteur en -criticus en redacteur geestelijk leven van de Volkskrant, en schreef ook veel voor radio en televisie. Tijdens WO II werden zes bundels van Smit clandestien uitgegeven, maar hij was gelijktijdig hoofdcorrespondent van de nazistische Nederlandsche Kultuurkamer. Deze dubbelrol verleende hem dan ook de naam ‘de dubbele pannebakker’. Of en in welke mate Smit pro-Duits was, is onduidelijk. Smit werd in 1955 ridder in de Orde van Sint-Gregorius de Grote in verband met zijn psalmberijming (Psalmen, 1952). In 1962 kreeg hij de cultuurprijs van de gemeente Hilversum voor zijn oeuvre en in 1970 de Marianne Philipsprijs.

Imbecile

Dit leven was een onverzettelike muur van vrezen,
en God alleen een slordig ‘Onze-Vader’.
de meeste mensen kwamen hem nooit nader,
kenden niet het duister-diepe van zijn wezen.
 
buiten – ’s avonds – flitsten lichten door zijn haren,
auto’s, razend – hij dacht een komeet –
en in een klampen, waarvan God slechts weet,
wist hij zijn hart dan langer te bewaren.
 
als hij aan tafel spijzen tot zich nam,
angstig, gulzig, in een blinde haast,
was hij om onze tranen steeds verbaasd,
en voelde niet waaruit de stilte kwam.
 
en mechanies dankend in een altijd-killer Onze-Vader,
sterker: ‘geef ons heden ons dageliks brood’,
kende hij de angsten om de dood
dieper dan één van ons, want zeer veel nader….

 

Tien sonnetten

I
Heer, het is niet dat Gij de stilte neemt,
dat Gij de wereld schreeuwen laat en gieren,
dat Gij het toelaat als de wilde dieren
van jacht en oogenblik – niets dat nog zweemt
 
naar maat en duur bleef hun gebrul nog eigen –
de dag verscheuren met hun hongerkreet,
Heer, het zijn niet de waanzin en het leed
die schreeuwend, schreeuwend om verlossing hijgen, –
 
dit alles is het niet, – want nu de nacht
het wreedst rumoer tot zwijgen heeft gebracht
hoor ik misschien weer hoe de sterren zingen.
 
Maar dat Gij hier, nabij, mijn kleine dingen
nog leeg laat, zonder stilte’s fluisteringen,
nog dood van angst, – dit rooft mijn laatste kracht.

 
Gabriël Smit (25 februari 1910 – 23 mei 1981)