Gaston Burssens, Huub Beurskens, André Breton, Toni Morrison, Bart FM Droog, Jean M. Auel, Níkos Kazantzákis

De Vlaamse dichter en schrijver Gaston Burssens werd geboren in Dendermonde op 18 februari 1896. Hij deed zijn middelbare studies aan het atheneum te Mechelen, waar hij les kreeg van o.a. Maurits Sabbe. Tijdens Wereldoorlog I nam hij, samen met Wies Moens en Paul van Ostaijen, deel aan het Activisme en studeerde hij enige tijd aan de door de Duitsers vernederlandste Gentse universiteit. Na de wapenstilstand kwam hij in de gevangenis terecht. Hierna werkte hij in een bedrijf in granen. Hij vestigde zich te Antwerpen en richtte zelf een fabriekje op.  Zijn eerste gedichtenbundel “Verzen” verscheen in 1918. De invloed van het Duitse expressionisme was reeds merkbaar. De dadaïstische en surrealistische stromingen kregen echter steeds meer invloed op hem. De vrucht hiervan werd “Piano” (1924), dat gelijkenis vertoont met “Bezette stad” van P. van Ostaijen. Beide dichters waren trouwens met elkaar bevriend. Gaston Burssens stak heel wat energie in het afdwingen van respect en waardering voor het werk van zijn vriend P. van Ostaijen, ook na diens dood. Op latere leeftijd, na zelf heel wat tegenslagen te hebben gekend, na het verlies van zijn eerste echtgenote, keerde Gaston Burssens terug naar de belijdenislyriek en de poëzie in haar meer traditionelere vorm, zoals in “Ode” (1954) en “Adieu” (1958). Hij ontving tweemaal de Driejaarlijkse Prijs voor Poëzie (periodes 1950-52 en 1956-58). Gaston Burssens schreef ook proza en essays en hij beoefende ook de schilderkunst.

 

Zee

De zee hier is de zee

Zij werd geboren in ’t jaar Onzes Heren

Plus minus nul en nul is zij gebleven

De Grote Nul die zij gebleven is

Door alle eeuwen van belijdenis

Van nul is nul en één plus één is twee

 

De zee hier is de zee

Die nul geboren is en nul gebleven

Maar dwaas is en gedwee

Want zij is niets van wat men heeft geschreven

Het niets waarvan men zegt dat het oneindig is

En niets oneindig dat niet eindig is

 

Hier is de zee en zij is hier

Alleen van water zout en wier

Van krabben kwallen schollen en garnalen

Maar niet van zeemeerminnen en koralen

Misschien ¬– maar het is niet bewezen – van sardijnen

En zeker niet van haaien en dolfijnen

 

En honden paarden koeien leeuwen en sirenen

Jawel sirenen zegt men met één oog

In al de kleuren van de regenboog

En zwijnen – met rozige schubben bovendien –

En katten – heb je van je leven

Zeg Kees heb jij ooit katten in de zee gezien

 

Jawel jawel maar in de bioscoop

Maar daar helaas is alles zoveel fraaier

Men ziet er geel- en blauwgelakte papegaaien

Die ons doen twijfelen aan geloof en hoop

Waarvan de beelden om en ommedraaien

In ’t kleurenprisma van een telescoop

 

Ach laten wij het houden bij de deining

Bij deze deining die niet eeuwig is

Maar eeuwig schijnt als een verschijning

Van eind’ en van begin ’lijk d’ ergernis

En herbegint en weder eindigt als de waan

Die eind’ krijgt en begin bij komen en bij gaan

 

En als wij gaan begint het – als wij komen

Dan eindigt alles nog in wonderdromen

Er zijn helaas geen papegaaien in de zee

Laat ons alleen maar spelevaren

Al op de baren

Van zilver of verguld op snee

 

Laat ons maar spelevaren in de wind

Terwijl ze speels is als een kind

Wijl ze wellustig als een rijpe dame

Haar jonge minnaar zal bekwamen

In ’t spelen van een liefdespel

Dat welig deint op wee en wel

 

En als het spel is uitgespeeld

En alle liefde rustig wordt

En zij zich in haar eigen stilte stort

Zie dan haar wateren in dit waterbeeld

Van groen tot grauw van luw tot loom

Ondiep misschien en zeker zonder boôm

 

Zie dan haar wateren in dit waterglas

Waarin een storm zij heeft geschonken

Haar zeilen dansen en haar lichten vonken

Haar éne horizon die horizonnen was

Toen men haar eeuwig noemde

En haar aanbad en haar verdoemde

 

Toen zij van ons was en de vissers

En van de vissen de geheimen onder ons

Want waar ligt het geluk van ons de gissers

Dan in het gissen met een vaderons

Of met een vloek o spiegelvlak van woede

Als toen een storm van lust ons voor de rust behoedde

 

Het was de tijd dat men zo onbezonnen

Zijn liefje wonder de verhalen deed

Van al die sterren en van al die zonnen

Waarvan de glans langsheen de deining gleed

’t Is goed zo aan uw liefje de verhalen

Van al die wonderen te herhalen

 

Het wonder van de witte zeekonijntjes

En van de dartelblinkende sardijntjes

Waarvan het zielig is dat men z’ in blikjes doet

Van ’t koude bloed

¬– Zij lacht u ongelovig tegen –

Der lokkende sirenen

 

En nog van zoveel zoveel meer en meer

Het was een tijd van lieflijk liegen

Waar op het deinen wij ons lieten wiegen

Mee met het wiegen van een dwaas geredeneer

Dat heenging met de vloed en met de ebbe keerde

Tot we niets meer begeerden

 

Het was de tijd van onbegonnen jeugd

En onbezonnen wijsheid

Van toen wij van de grijze deugd

De deugdelijke grijsheid

Zo maar voor ’t happen gooiden aan de kwallen

Wij niet alleen wij allen

 

Wij streelden toen een golf van blonde haren

En strelen nu een golvend lichaam mee

Tot het gewiegd wordt op de baren

En stijgt en stijgt naar hoger zee

En wegglijdt in de weke wonderheên

En zelf wordt een sireen

 

En kom en laat u lokken

Naar d’overzijde van uw nuchterheid

De schaduwzijde van uw veiligheid

De warmte van haar lokken

Zoals die vroeger was

De trage welving van een zeegewas

 

Zo is zij ons ontstaan van ieder beeld ontbonden

Ontdaan van ieder woord dat was

Wel blijft het beeld zo ongeschonden

Maar broos als glas

Want eens heeft men op ’t strand een hoorn gevonden

Waar men in horen kon dat zij nog anders was.

 

Burssens2

Gaston Burssens (18 februari 1896 – 29 januari 1965)

 

De Nederlandse dichter,vertaler en schilder Huub Beurskens is geboren in Tegelen op 18 februari 1950. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Behandeling van de mannelijke boom

Om zonder te kunnen lopen om
zonder ogen neus en oren hevig

verliefd te worden opeen vrouwe
zonder ogen neus en oren al even

hevig allenig geworteld verre van
zijn mogelijkheden haar te betasten

met zijn twijgen bast of blaadjes laat hij
zijn mannelijkheid ontbloeien opdat van

haar opengevouwen hem komen bekrioelen
tongen likken snuitkevers nectarvogels

honingopossums om dan weerom haar
te gaan bekruipen aaien kussen o om zo

verliefd te kunnen blijven als nu zou ik je
zo willen staan neuken in alle vier seizoenen.

beurskens

Huub Beurskens (Tegelen, 18 februari 1950)

 

De Franse dichter en essayist André Breton werd geboren in Tinchebray in het departement Orne op 18 februari 1896. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Tournesol

La voyageuse qui traverse les Halles à la tombée de l’été
Marchait sur la pointe des pieds
Le désespoir roulait au ciel ses grands arums si beaux
Et dans le sac à main il y avait mon rêve ce flacon de sels
Que seule a respiré la marraine de Dieu
Les torpeurs se déployaient comme la buée
Au Chien qui fume
Ou venaient d’entrer le pour et le contre
La jeune femme ne pouvait être vue d’eux que mal et de biais
Avais-je affaire à l’ambassadrice du salpêtre
Ou de la courbe blanche sur fond noir que nous appelons pensée
Les lampions prenaient feu lentement dans les marronniers
La dame sans ombre s’agenouilla sur le Pont-au-Change
Rue Git-le-Coeur les timbres n’étaient plus les mêmes
Les promesses de nuits étaient enfin tenues
Les pigeons voyageurs les baisers de secours
Se joignaient aux seins de la belle inconnue
Dardés sous le crêpe des significations parfaites
Une ferme prospérait en plein Paris
Et ses fenêtres donnaient sur la voie lactée
Mais personne ne l’habitait encore à cause des survenants
Des survenants qu’on sait plus dévoués que les revenants
Les uns comme cette femme ont l’air de nager
Et dans l’amour il entre un peu de leur substance
Elle les intériorise
Je ne suis le jouet d’aucune puissance sensorielle
Et pourtant le grillon qui chantait dans les cheveux de cendres
Un soir près de la statue d’Etienne Marcel
M’a jeté un coup d’oeil d’intelligence
André Breton a-t-il dit passe.

 

andre_breton

André Breton (18 februari 1896 – 28 september 1966)

 

De Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison werd geboren op 18 februari 1931 in Lorain, Ohio. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Uit: The bluest eye

 

“Nuns go by as quiet as lust, and drunken men and sober eyes sing in the lobby of the Greek hotel. Rosemary Villanucci, our next-door friend who lives above her father’s cafe, sits in a 1939 Buick eating bread and butter. She rolls down the window to tell my sister Frieda and me that we can’t come in. We stare at her, wanting her bread, but more than that wanting to poke the arrogance out of her eyes and smash the pride of ownership that curls her chewing mouth. When she comes out of the car we will beat her up, make red marks on her white skin, and she will cry and ask us do we want her to pull her pants down. We will say no. We don’t know what we should feel or do if she does, but whenever she asks us, we know she is offering us something precious and that our own pride must be asserted by refusing to accept.

School has started, and Frieda and I get new brown stockings and cod-liver oil. Grown-ups talk in tired, edgy voices about Zick’s Coal Company and take us along in the evening to t
he railroad tracks where we fill burlap sacks with the tiny pieces of coal lying about. Later we walk home, glancing back to see the great carloads of slag being dumped, red hot and smoking, into the ravine that skirts the steel mill. The dying fire lights the sky with a dull orange glow. Frieda and I lag behind, staring at the patch of color surrounded by black. It is impossible not to feel a shiver when our feet leave the gravel path and sink into the dead grass in the field.”

 

Toni-Morrison

Toni Morrison (Lorain, 18 februari 1931)

 

De Nederlandse dichter Bart FM Droog werd geboren in Emmen op 18 februari 1966. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

BENZINE, BENZINE

Merk dagen van andere kant
slaap als mensen waken, werk
bij het woelen van volk in volle
verre wijken, uitgeweken leef ik

in mijn coole wagen zakenblauw
de hits die me raken te draaien
bij het steady cruisen door dit
bloeddronken continent

zoek ik niets, verwacht nog minder
dan een vroeg geruimd graf
honden die mijn botten knauwen
en een vrouw die niet vergeten kan.

 

 

NA DE LAST POST

Als de rookflarden van het laatste saluut verwaaid
en het getrompetter verstorven is, wat rest er dan?

het lege bed, de lege stoel, het bord dat leeg bleef
tientallen jaren lang rusten ze ver van huis en hier

en hun makkers die mazzel hadden, terugkwamen
met verhalen die geen wilde horen, decennia

wind ruis bomen buig breng ons de gesneuvelden
hun lachende gezichten, hun ongeschonden lijven

die voortleven zolang wij leven en herinneren
dat eens dat lege bed, die lege stoel, dat lege bord

een mens behoorden die op Mars’ orders
ontnomen is wat niet ontnomen mag.

 

droog

Bart FM Droog (Emmen op 18 februari 1966)

 

De Amerikaanse schrijfster Jean Marie Auel werd geboren op 18 februari 1936 in Chicago. Zie ook mijn blog van 18 februari 2007.

Uit: The Mammoth Hunters

 

Trembling with fear, Ayla clung to the tall man beside her as she watched the strangers approach. Jondalar put his arm around her protectively, but she still shook.

He’s so big! Ayla thought, gaping at the man in the lead, the one with hair and beard the color of fire. She had never seen anyone so big. He even made Jondalar seem small, though the man who held her towered over most men. The red-haired man coming toward them was more than tall; he was huge, a bear of a man. His neck bulged, his chest could have filled out two ordinary men, his massive biceps matched most men’s thighs.

Ayla glanced at Jondalar and saw no fear in his face, but his smile was guarded. They were strangers, and in his long travels he had learned to be wary of strangers.

“I don’t recall seeing you before,” the big man said without preamble. “What Camp are you from?” He did not speak Jondalar’s language, Ayla noticed, but one of the others he had been teaching her.

“No Camp,” Jondalar said. “We are not Mamutoi.” He unclasped Ayla and took a step forward, holding out both hands, palms upward showing he was hiding nothing, in the greeting of friendliness. “I am Jondalar of the Zelandonii.”

 

auelj

Jean M. Auel (Chicago,  18 februari 1936)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 18 februari 2007.

De Griekse schrijver Níkos Kazantzákis werd geboren in Heraklion op  18 februari 1883.