Gerrit Kamphuis

De Nederlandse dichter en essayist Gerrit Kamphuis werd geboren in Zwolle op 8 mei 1906. Kamphuis stamde uit een gereformeerd gezin. Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en werd vervolgens leraar. Later werd hij hoofd van de afdeling kunstzaken van de gemeente Den Haag. Kamphuis debuteerde met de poëziebundel “Het duistere licht” (1930). In zijn vroege gedichten lijkt hij te zijn beïnvloed door de poëzie van Martinus Nijhoff. Later zou hij samen met Gerrit Borgers het Verzameld werk van Nijhoff bezorgen. In 1963 publiceerde hij een studie over het werk van Nijhoff. Kamphuis behoorde rond 1930 tot de groep Jong Protestantse dichters van het tijdschrift Opwaartsche Wegen, waarvan hij ook redacteur was. In die kringen leerde hij ook de dichter Gerrit Achterberg kennen met wie hij veel correspondeerde. Samen met R.L.K. Fokkema werden die brieven door hem in 1987 uitgegeven. Kamphuis schreef ook veel kritieken, essays en monografieën, onder meer over J.K. van Eerbeek, Aernout Drost en over Willem de Mérode (1973). Tijdens WO II was hij een van de eerste verzetsdichters en medesamensteller van het Nieuw Geuzenliedboek (1941). In 1945 verscheen zijn “Lied bij de bevrijding van Nederland”. Na WO II brak Kamphuis met het protestantisme, maar bleef hij trouw aan de groep waarmee hij eerder verbonden was. Samen met Jan Wit en Ad den Besten droeg hij met psalmberijmingen bij aan het Liedboek voor de Kerken (1971). Bij het vijfentwintigjarig jubileum van het Letterkundig Museum en zijn afscheid van het bestuur van dit museum, werd hem door Kees Fens het Officierschap in de Orde van Oranje Nassau uitgereikt.

Het late najaar

Het late najaar vaart door hooge boomen
En bleeke blaadren huivren hulploos heen.
Winter is zwart en kil om ons gekomen,
Ik ben nu zeer alleen.

Peinzend staar ‘k op naar grauwe wolkenstoeten
En denk wat henenging: aan haar en mij –
En doode blaadren dwerrlen voor mijn voeten,
Het is nu àl voorbij.

Het grauwe weer jaagt voort langs aardewegen
En over mijn hart en heen langs haar woon.
Tegen dit eenzaam huis siddert de regen
En ‘k denk een late droom.

 

Rembrandt is oud

De avond wordt grijs achter kleine ruiten.
zijn handen houden doelloos het burijn.
als blaad’ren langs de gracht vallen zijn
gedachten bij ’t vermoeid de oogen sluiten.

o laat alleenzijn, als uit donk’re hoeken
’t verleden grijs ontwaakt als uit een graf –
hij lacht en vreest, zijn handen weren af,
wat hem uit jaren leed en lust komt zoeken.

hoe wordt in hem dan ’t vuur van vroege droomen,
als schemergoud en gloed van ouden wijn
wakker tot dieper drift? zie, zie hoe zijn
visioenen branden in een vlamstil stroomen.

maar later, als hij moe zich schikt tot slapen,
komt uit de schemer stille Jezus met
Zijn grondelooze blik; en aan zijn bed
begint Hij zacht als met een kind te praten.


Gerrit Kamphuis (8 mei 1906 – 25 april 1998)
Midden jaren 1920

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *