De Italiaanse schrijver Giorgio Fontana werd geboren op 22 april 1981 in Saronno. Zie ook alle tags voor Giorgio Fontana op dit blog.
Uit: Het geweten van Roberto Doni (Vertaald door Philip Supèr)
“De weinige vrienden die hij nog had, zijn zwager in het bijzonder, benijdden Doni om de locatie van zijn Paleis. Het mocht dan een ruimtevijandig ding zijn, wat dan ook, maar het bevond zich wel mooi op een steenworp van de dom. Vandaar dat iedereen dacht dat hij lunchte in kleine, verfijnde brasserietjes in Franse stijl, of in deftige grand cafés uit de jaren twintig – risotto met saffraan, biefstuk, en dan een kopje koffie aan de bar, met je sjaal om de kraag van je jas geslagen.
In werkelijkheid aten Doni en zijn collega’s bijna uitsluitend broodjes. Velen van hen hadden een volwaardige aversie tegen dat hele lunchritueel ontwikkeld, en sommigen koersten meteen af op een aperitiefje, of op de avondmaaltijd, en haalden dan alles in.
Maar met Salvatori lag het anders. Het was de moeite waard om een uurtje op te offeren voor hem, omdat hij zowel ordinair als wanhopig was. Allebei eigenschappen waaraan Doni een hekel had, maar die verenigd in een dikzak uit Zuid-Italië van midden veertig en met de nodige zelfspot, een vermakelijk mengsel vormden.
Ze gingen naar een restaurant in de Via Corridoni. Doni bestelde zeetong à la meunière en wilde daarbij een ambachtelijk gebrouwen biertje proberen. De hele maaltijd lang voerden ze het bekende toneelstukje op waarin Salvatori het hoogste woord voerde en Doni de rol had van de acteur met teksten in telegramstijl.
‘Jij hebt niet echt te klagen, hè,’ zei Salvatori.
‘Nou, ik ben anders behoorlijk oud aan het worden.’
‘Ja, dat wel. Maar je zit er toch maar mooi, bij het ressortsparket.’
‘O, daar kom jij ook nog wel ’s. Gewoon geduld hebben.’
‘Maar jij bent een echte bikkel. Je werkt keihard, dat weet iedereen.’
Giorgio Fontana (Saronno, 22 april 1981)
De Nederlandse schrijver Jan de Hartog werd geboren in Haarlem op 22 april 1914. Zie ook alle tags voor Jan de Hartog op dit blog.
Uit: Hollands Glorie
“Dan, de avond voor het examen: samen aan de havenkant. De vreugde van de lente huivert al over de aarde, maar boven het water dwaalt de weemoed van de winter nog. ‘Altijd….’ fluistert zij, ‘altijd ben ik bij je, mijn man.’ Hij gaat er kapot van, de ontroering steekt hem in het lijf en springt uit zijn ogen; het is zo dwaas, al dat onnozele geluk, maar toch zo ernstig, zo plechtig, dat hij zich voor de hemel schaamt, omdat hij maar een mens is. Een onhandig, plompverloren mens, die van een liefkozing een aanslag op het leven maakt, wanneer hij geen woorden meer kan uitbrengen behalve een gestameld: verdomme, verdomme. Wanneer hij haar weer bij huis heeft gebracht kan hij haar wel te water smijten, – om alles wat hij niet houden kan en misschien ook omdat, wat zij elkander hebben aangedaan, alles wat er nog komen zal alleen maar minder kan doen lijken. Dit komt nooit terug, nooit weer; dwaze gedachten voor een man, die alleen terugwandelt door de nacht en die morgen op de pijnbank moet.
Ja, dat is het: de pijnbank. Hij zal er onder bezwijken, dat weet hij, ze zullen hem krijgen en dan maakt hij er een eind aan. Hij zal de nacht lang wakker liggen en zich zijn leven herinneren; nee, beter kan hij die zeevaartkunde nog eens nakijken, of nog beter zich eens helemaal wassen, dat knapt op, en onderwijl de havensteden van de Oostzee repeteren; hoewel, als ze eenmaal aan de schepenwet beginnen is hij er zeker bij, die hoeft hij niet eens na te kijken, dat is zonde van de tijd. Hij komt thuis en gaat op zijn bed liggen, besluiteloos wat te doen; hij ziet opeens dat de knoesten boven zijn hoofd de opstelling hebben van de sterren in de Grote Beer, zoekt naar de andere sterrebeelden en kijkt dan met verbazing in de zon. Hij heeft zes uur geslapen, zich niet uitgekleed en als hij staan wil zakt hij kreunend op een stoel van de pijn in zijn voeten. Hij eet niets, drinkt niets, rookt een sigaar, die bij halverwege de treinreis weg had moeten gooien, maar denkt: dan maar braken op het examen, erger kan het toch niet, en komt misselijk aan met het zweet op zijn voorhoofd.”
Jan de Hartog (22 april 1914 – 22 september 2002)
Scene uit de televisieserie “Hollands Glorie”, 1977-1978
De Duitse schrijver Björn Kern werd geboren op 22 april 1978 in Lörrach (Baden). Zie ook alle tags voor Björn Kern op dit blog.
Uit: Das erotische Talent meines Vaters
„Er holte mich nicht ab.
Er hatte mich auch im letzten Jahr nicht abgeholt, wohl aber zwei Jahre zuvor, und ich hatte eine Gesetzmäßigkeit darin erkennen wollen und durch die verdreckte Plexiglasscheibe der Zugtür nach seinen schwarzen Locken gespäht, aber der Bahnsteig blieb menschenleer.
Ich nahm an, dass er noch Kartoffeln halbierte und auf dem Backblech auslegte oder über der Vorbereitung des Rotweins die Zeit vergessen hatte, ein Wein musste atmen, ein Wein musste zur Ruhe kommen, ein Wein musste dekantiert und geschwenkt werden, ich nahm an, dass er bereits den Feldweg entlanglief, die Schürze um den Leib gebunden.
Als ich die Trittstufe hinunterstieg, empfi ng mich warme, stehende Luft, mit dem Geruch nach Schotter und Flieder. Statt der Leitrillen für Blinde zog sich noch immer eine weiße Linie die Bahnsteigkante entlang, wie man es allenfalls weiter im Osten erwartet hätte, auf dem Gleis wehte ein zerschlissenes Stück Stoff dem Zug hinterher und sank bald zurück auf die Schienen.
Ich kletterte ins Gleisbett hinab, der Rucksack stauchte meine Wirbelsäule zusammen, mein Besuch würde größere Opfer fordern, die Schienen vibrierten noch schwach.
Auf der Verladerampe tranken Jugendliche still ihre zuckrigen Schnäpse; die Spedition war längst pleite, in dem Backsteinblock öffnete mal ein Sonnenstudio, schloss mal ein Nachtclub, meist stand er leer.
Es war deutlich wärmer als in Berlin. Wo der Rucksack mein Hemd auf die Haut presste, begann ich zu schwitzen.
Endlich fand ich die Lücke in der Fliederhecke und zwängte mich hindurch, einer der Jugendlichen warf mir einen Kieselstein hinterher, der mehrere Meter entfernt in die Hecke flog, es folgte nicht einmal Gelächter.
Die Straße führte in starkem Gefälle zum See hinab, der so sauber und glatt in den Obstwiesen lag, dass ich mich umgehend schmutzig fühlte. Die Last meines Gepäcks schmerzte in den Knien. Leichter Holzrauch lag in der Luft, durchzogen von Seeböen, die mir den schweren Geruch der Heimfl ure aus den Lungen bliesen.“
Björn Kern (Lörrach 22 april 1978)
De Rüssisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Vladimirovic Nabokov werd geboren in St. Petersbürg, op 22 april 1899. Zie ook alle tags voor Vladimir Nabokov op dit blog.
Uit: Lolita
“I also know that the shock of Annabel’s death consolidated the frustration of that nightmare summer, made of it a permanent obstacle to any further romance throughout the cold years of my youth. The spiritual and the physical had been blended in us with a perfection that must remain incomprehensible to the matter-of-fact, crude, standard-brained youngsters of today. Long after her death I felt her thoughts floating through mine. Long before we met we had had the same dreams. We compared notes. We found strange affinities. The same June of the same year (1919) a stray canary had fluttered into her house and mine, in two widely separated countries. Oh, Lolita, had you loved me thus!
I have reserved for the conclusion of my “Annabel” phase the account of our unsuccessful first tryst. One night, she managed to deceive the Vicious vigilance of her family. In a nervous and slender-leaved mimosa grove at the back of their villa we found a perch on the ruins of a low stone wall. Through the darkness and the tender trees we could see the arabesques of lighted windows which, touched up by the colored inks of sensitive memory, appear to me now like playing cards-presumably because a bridge game was keeping the enemy busy. She trembled and twitched as I kissed the corner of her parted lips and the hot lobe of her ear. A cluster of stars palely glowed above us, between the silhouettes of long thin leaves; that vibrant sky seemed as naked as she was under her light frock. I saw her face in the sky, strangely distinct, as if it emitted a faint radiance of its own. Her legs, her lovely live legs, were not too close together, and when my hand located what it sought, a dreamy and eerie expression, half-pleasure, half-pain, came over those childish features.”
Vladimir Nabokov (22 april 1899 – 2 jüli 1977)
Scene uit de film `Lolita` met Jeremy Irons en Dominique Swain, 1997
De Indiase schrijver Chetan Bhagat werd geboren op 22 april 1974 in New Dehli. Zie ook alle tags voor Chetan Bhagat op dit blog.
Uit: One Night @ The Call Center
“I climbed on the wrong coach. Luckily this train is connected,” she said, adjusting her long hair that ended in countless ringlets. From the corner of my eye I tried to see her. She was young, maybe early to mid twenties. Her waist length hair had a life of its own, a strand falling on her forehead repeatedly. I could not see her face closely, but I could tell one thing – she was pretty. And her eyes – once you looked into them, you could not turn away. I kept my gaze down.
She re-arranged stuff in her handbag. I tried to look out of the window. It was completely dark.
“So, pretty empty train,” she said after ten minutes.
“Yes, I said. It is the new holiday special. They just started it, without telling people about it.”
“No wonder. Otherwise, trains are always full at this time.”
“It will get full. Don’t worry. Just give it a few days,” I said and leaned forward, ” Hi. I am Chetan by the way, Chetan Bhagat.”
“Hi,” she said and looked at me for a few seconds, “Chetan as in…I don’t know, your name sounds familiar.”
Now this was cool. It meant she had heard of my first book. I am recognized rarely. And of course, it had never happened with a girl on a night train.
“You might have heard of my book – Five Point Someone. I am the author,” I said.
“Oh yes,” she said and paused, “Oh yes, of course. I have read your book. The three underperformers and the prof’s daughter one, right?” she said.
“Yes,” I said, “So how did you like it?”
“It was all right,” she said.
I was taken aback. Man, I could have done with a little more of a compliment here.
“Just all right?” I said, obviously fishing a bit too hard.
“Well,” she said and paused.
“Well what?” I said after ten seconds.
“Well. Yeah, just all right…ok ok types,” she said.
I kept quiet. She noticed my facial expression of mild disappointment.”
Chetan Bhagat (New Dehli, 22 april 1974)
De Zwitstserse schrijver en müsicüs Peter Weber werd geboren op 22 april 1968 in Wattwil / Toggenbürg. Zie ook alle tags voor Peter Weber op dit blog.
Uit: Die melodielosen Jahre
„Wach auf, kauf mich, wach auf, kauf mich, mit striktem Metronom will der Wecker das repetitive Zeitalter einläuten, kleine Ausrufezeichen schickt er mit dem Ostwind übers Wasser. Die Ufermöwen nutzen den Auftrieb, stehen immer wieder still im Geräuschhimmel, bevor sie abdrehen, um nach Fischresten zu tauchen, die aus den Booten ins Wasser geworfen werden. Wenn die Vögel mit vollen Schwingen in der Luft stehen, so, wie wir sie als Kinder in einem Strich in zwei Bögen gezeichnet haben, wenn sie für Sekunden silhouettenstill stehen, überspannen sie die Wolken und die Moscheen fernufers, als wären Gewölk und Kuppelrund ihre eigentliche Brut. Sind die Kuppeln verzurrte Wolkenpakete, oder sind sie unsere eigentlichen Wolkenküchen, und wem gehören sie – so lauten die Flugfragen der grossen Möwen, die sie selber beantworten, indem sie nachts in Scharen um die beleuchteten Minarette kreisen, schreiend Besitz anzeigen.
Unendlicher Geräuschhimmel, nun der Gesang des nahen Muezzins, zerdehnt, wieder die Hörner der Frachtriesen, Wolkenbässe, grosse Rohre, durch den Himmel verlegt, Basswalzen, aus den parkierten Wagen hinter uns arabisierende Melodien, von Basspauken aus einem anderen Auto bedrängt, wach auf, wach auf. Soll ich diesen Wecker kaufen? Durch die Hand des Alten fliessen Gebetsperlen, die Containerriesen befördern das immerselbe Stückmass, die immerselbe Einheit, unnachgiebig schickt der Wecker seine kleinen Ausrufezeichen aus, nun sehe ich, dass die Möwen im Flug die roten Pünktchen rauben, sie schnappen die Signale aus der Luft, so dass die Striche aus der Reihe tanzen, ins Wasser fallen, wo sie von den Vapuren sofort unter die Oberfläche gemischt werden, die Fische, wissen wir, ernähren sich von den Strichen der Ausrufezeichen, während die Punkte übers Meer geflogen, dort in die Ornamente eingesetzt werden, Möwenarbeit.“
Peter Weber (Wattwil, 22 april 1968)
De Vlaamse dichter en essayist Jos de Haes werd geboren in Leüven op 22 april 1920. Zie ook alle tags voor Jos de Haes op dit blog.
Zonsondergang
2.
Hier ergens maalt nu een boerin
gedroogde reptielen tot poeier.
Onder de poolster doopt de Eskimose
harpoenen voor het nieuwe jaar
in haar urine.
Ik ga wat schemeren
en ook met al mijn wangen
op een uier liggen of zitten
onder door nonnen
geplante populieren.
Dan wordt het zeker dag nog
hier of ginder.
Genealogie
Tussen twee heuvelen van Brabant in
is de geschiedenis tot grond verteerd.
Geen steen, geen korrel of hij draagt een zin,
een hand, een hart heeft zich aan hem bezeerd.
Harten, handen, die ‘k ben en die ‘k bemin,
lijfeigenen die anders lijf begeert,
hoe lang hebt gij gewroet, om wiens gewin
zijt gij in zonde en armoe gecrepeerd!
Want uw geschiedenis ben ik . . . De grond
en ik zijn al wat rest in deze stond,
twee zuren die elkaar benaderen.
Zij prikken de papillen in mijn mond,
zij zetten ’t virus in mijn aderen,
o stalmeiden en dronkaards, vaderen.
Jos de Haes (22 april 1920 – 1 maart 1974)
Leuven
De Duitse schrijver, musicus en schilder Thommie Bayer werd geboren op 22 april 1953 in Esslingen am Neckar. Zie ook alle tags voor Thommie Bayer op dit blog.
Uit: Die kurzen und die langen Jahre
„Es gibt Anblicke, von denen ich nicht weiß, ob sie mir gut- oder wehtun, ob ich hinsehen darf oder den Blick abwenden soll, und irgendwann habe ich den Blick abgewandt und bin beschäftigt damit, mir selbst zu erklären, dass das eben Gesehene kein Zeichen war, keine Botschaft an mich, sondern einfach das Leben, an dem jeder zumindest mal vorbeikommt, falls er, wie ich, nicht mehr daran beteiligt ist.
Der Bahnsteig in Singen füllt sich mit denen, die aus meinem Zug aussteigen, unter ihnen ein vielleicht vierzigjähriger Mann mit kleinem Gepäck, offenem Gesicht, Lederjacke und blonden Locken.
Ich sehe, wie er seine Tasche fallen lässt, die Arme ausbreitet, strahlt und ein kleines Mädchen, vielleicht sechs, vielleicht sieben, in diese Arme springt, die Beine um seine Taille klammert, die Arme um seinen Hals und wie ein Kätzchen Kinn und Wange an seiner Schulter reibt.
Als der Zug seine Fahrt nach Stuttgart fortsetzt, sind die beiden längst verschwunden, aber ich behalte ihr Bild noch bei mir bis Schwäbisch Gmünd, wo ich, am Ende meiner Reise, aus dem Taxi steige, auf das große Gebäude eines ehemaligen Klosters zugehe, immer langsamer, je näher ich dessen Tür komme, und ich wünschte, ich müsste da nicht hinein, aber das Wünschen hilft schon lange nicht mehr, die Zeiten sind vorbei.
Und dann fällt mir ein, dass ich nicht muss. Ich will.
Als das Wünschen noch half, war ich zwölf und wollte, dass mein Vater stirbt. Irgendwas musste ich aber falsch gemacht haben, denn es erwischte meine Mutter. Sie war im Garten und grub Küchenabfälle in den Komposthaufen ein, damit mein Vater sie nicht sehen und über das verschwenderische Wegschneiden der äußeren Salatblätter meckern würde, etwas kitzelte sie am Hals, sie hielt es für eine Schmeißfliege und schlug danach, aber es war eine Hornisse.”
Thommie Bayer (Esslingen am Neckar, 22 april 1953)
Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn blog van 22 april 2014 en ook mijn drie blogs van 22 april 2012.