Hein Boeken

De Nederlandse dichter en schrijver  Hein (Hendrik Jan) Boeken werd geboren in Amsterdam op 2 december 1861. Boeken studeerde klassieke talen te Amsterdam en promoveerde in 1899. Daarna ga hij les in oude talen en werd directeur van de Brinioschool te Hilversum. Boeken kwam al op jonge leeftijd in aanraking met De Nieuwe Gids, waarin hij in 1887 zijn eerste sonnetten publiceerde en waarvan hij vervolgens tot aan zijn dood redactielid bleef. Hij was een ‘leerling’ en levenslange vriend van Willem Kloos, die hij al kende uit zijn studietijd en voor wie hij in alle opzichten veel heeft gedaan. In 1916 stond Boeken terecht voor moord op zijn vrouw. Hij had haar geholpen uit het leven te stappen op het moment dat ze in een psychiatrische inrichting zou worden opgenomen. Hij werd echter vrijgesproken. Boeken was in zijn tijd vermaard als gelegenheidsdichter die bij elke feestelijkheid een sonnet voordroeg. Zijn literaire verzen zijn van belang omdat Boeken, evenals Albert Verwey, al vroeg experimenteerde met vrij ritme en polymetrie.

Late herfst

Geel is het blad, geel zijn de lichte bladeren,
Ver is de lucht, – ‘k durf haast niet dat ik ’t zeg –
Niet blauw, niet wit, wèl licht, – het snelle raderen
Van waagnen hoor ‘k op blad-bestrooide weg.

Maar angstig is mijn hart, want in mijn aderen
Voel ‘k ’t leven leven, wetend dat ik weg
Eens moet, en dat ik mee-weg-dorrend leg
Onder de grond, – weg, al die lichte bladeren.

O blaadren die zo schoon zijt in uw dunheid,
Schoonst nu gij dun zijt, schoner dan de zomer,
Al-licht, dóór-licht, gans ín-schijn van de zon,

Gij sterft, de zon blijft – durf ik zo, ik dromer?
Ik die niet weet dan licht-, dan fijn-, dan dun-heid,
En dat ik loop in ’t wondre licht der zon.

 

 

Een stad

Schoon is ’t geslacht der mensen, daar ze lopen,
Hoge gestalten door de straten voort,
En vrouwen dalen naar de brede boord
Van de rivier in ’t midden, dompel dopen

De kannen in het water, hel omdropen
Van ’t schitterende vocht, – een enkel woord
Wordt helper-vliegend door de lucht gehoord, –
En heel de stad ligt vol van zonlicht open.

En kindren leren ’t leve’ in spel en zangen,
Schoon opgebloeide menschen lieflijkheid,
En leren trouw de eerwaardige geboden.

En knapen voelen naar al ’t ver verlangen,
Meisjes der zuchten geheimzinnigheid,
En horen ’s nachts de aanwezigheid der goden.

 

 

Hein Boeken (2 december 1861 – 19 oktober 1933)
Portret door Jan Veth, rond 1890