Ida Gerhardt, Camilo José Cela, Rose Ausländer, Leopoldo de Luis, Carl Hauptmann, Henning Boëtius, Ethel Lilian Voynich

De Nederlandse dichteres Ida Gardina Margaretha Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Van 1924 tot 1933 studeerde Gerhardt klassieke talen, aanvankelijk in Leiden, later in Utrecht. In 1942 promoveerde ze cum laude op de vertaling van Lucretius’ De rerum natura, de boeken I en V: De natuur en haar vormen. Vanaf 1937 was ze lerares in Groningen en vervolgens in Kampen. In 1951 nam ze op verzoek van Kees Boeke de leiding op zich van de gymnasiumafdeling van de Werkplaats in Bilthoven, waar ze in 1963 met vervroegd pensioen vertrok en zich in Eefde vestigde.

Vlak voor het uitbreken van WO II, in mei 1940, debuteerde Ida Gerhardt met de dichtbundel Kosmos, in 1945 opgenomen in Het veerhuis. Al vrij snel werd die laatste poëziebundel herdrukt en dat gold ook voor de bundels Buiten schot (1947) en Kwatrijnen in opdracht (1949). Gerhardts poëzie werd gepubliceerd in een periode waarin inmiddels andere poëticale opvattingen dan die van de symbolisten de boventoon voerden en dat betekende dat haar poëzie aanvankelijk in de officiële kritiek in de schaduw bleef van die van de Criterium-dichters en na WO II van die van de Vijftigers. De echte waardering voor haar werk werd vooral op gang gebracht door de uitgever en classicus Johan B.W. Polak, die zich vanaf 1970 sterk inzette voor uitgaven en heruitgaven van haar werk. Door zijn uitgaven brak de poëzie van Ida Gerhardt definitief door. In 1979 werd haar door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden de Prijs voor het Meesterschap toegekend en in 1980 kreeg ze de P.C. Hooftprijs. Erkenning vond ze ook voor haar zorgvuldige, maar weerbarstige vertaling van de psalmen die ze samen met haar vriendin, Marie H. van der Zeyde, in 1972 liet verschijnen. Ook de vertaling van Vergilius’ Het boerenbedrijf (Georgica) van 1949 bewees haar capaciteiten op vertaalgebied. In 1968 ontving ze de prestigieuze Martinus Nijhoff-prijs voor haar vertaalwerk. In 1980 verschenen haar Verzamelde gedichten, waarvan een aantal vermeerderde drukken het licht zagen. Vanaf mei 2003 bestaat het Ida Gerhardt-genootschap, dat een eigen webside heeft op internet.

Zie ook mijn blogs van 4 mei en van 11 mei 2006.

 

Grensgebied I

Nog nevelig in de tuin. ’t Is net half zes.
Ik hoor de melkboer, bezig bij het hek,
De flessen wisselen in het flessenrek
‘Morgen, Mevrouw’, zegt hij: ”t Is anders fris’
Dan denkt hij na, en bij een zaklantaarn
Telt hij de posten op: het saldo klopt.
Alvorens hij weer wegrijdt merkt hij op
Dat er alweer een r. is in de maand.
Ik neem het rek en berg het wisselgeld;
’t Is altijd goed, ik ga het maar niet na.
Toch onbegrijpelijk dat ik nog besta:
Ik word straks zesenzeventig, welgeteld.

 

Onvervreemdbaar

Dit wordt ons niet ontnomen: lezen
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.

Zij waren het van kind af aan.

Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.

 

In memoriam Patris

Mijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.

Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
Èn, niets te zeggen als hij bezig is:

‘Dàt is een man, daar kun je staat op maken’.
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij huis op aan. Een lucht van geweld:
Gorcum ligt al door wolken overkraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouder draagt.

 

gerhardt

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia In 1940 ging Cela rechten studeren. Cela’s eerste werk werd gepubliceerd toen hij 26 jaar oud was, in 1942: “La familia de Pascual Duarte” (de familie van Pascual Duarte).Het werk werd door de critici enthousiast ontvangen, maar het bracht hem wel direct in conflict met de kerk, die een tweede uitgave van het boek verbood (de tweede uitgave werd in Buenos Aires uitgegeven). Cela besloot met zijn studie te stoppen en zich geheel aan de literatuur te wijden. Zijn bekendste werk was “La colmena” (de bijenkorf), gepubliceerd in Buenos Aires, in 1951. Het boek werd in Spanje gelijk verboden. In 1954 verhuisde Cela naar Majorca, waar hij een groot deel van zijn leven zou blijven. Hier maakt Cela ook kennis met Ernest Hemingway. In 1956 verscheen het tijdschrift Papeles de Son Armadans. Cela was hiervan de hoofdredacteur. In 1957 werd Cela tot lid gekozen van de Real Academia Española, zijn intree-rede op 26 mei ging over het literaire werk van de schilder Solana In 1962 publiceerde Cela Gavilla de fábulas sin amor, diedoor Picasso geïllustreerd werden. Na het overlijden van Franco werd Cela door de koning van Spanje benoemd tot lid van de Senaat van de eerste democratische Cortes. Als senator hield hij zich bezig met het herzien van de grondwet, zoals deze door het parlement voorbereid werd. In de jaren erna zou Cela blijven publiceren

 

Uit: Toreros de salon (Toreo de salón)

 

« On aura du mal à l’admettre, mais c’est ainsi. C’est plus facile de faire un vrai miracle que de sortir un lapin de sa manche, de tirer une colombe de l’oreille d’un enfant ou de celle d’un soldat.
Plus facile d’affronter vraiment un taureau de l’inquiétant élevage de Miura que d’en simuler le combat.
C’est ainsi, les gens ne croient ni aux miracles ni aux interventions divines. Et ainsi va le monde.
Mais voici que l’amateur de miracles observe un paralytique. Il lui dit : « Lève-toi et va faire un tour jusqu’au coin de la rue. » Si le paralytique se laisse impressionner, s’il se dit tout bas « putain, c’est un miracle ! », il se lèvera, ira faire un tour jusqu’au coin de la rue et reviendra comme si de rien n’était. Au cirque, le prestidigitateur, lui, doit veiller à ce que les lapins ne s’échappent pas, à ce qu’ils n’abîment pas le frac en pissant dans sa manche. Pareil pour les colombes : il doit éviter qu’elles ne s’envolent ou ne s’oublient dans 1’oreille de 1’enfant, au risque de lui occasionner une douloureuse otite. Le prestidigitateur doit être prudent !…
Pour la tauromachie, il en va de même. Il suffit que le torero se montre pour que le taureau, si c’est un taureau qui se respecte, qui connaît les règles du jeu, fasse le reste.
Le Torero de Salon, lui, ne bénéficie pas d’une telle aide. Il lui faut être, en plus de torero, un véritable artiste dramatique. C’est beaucoup moins naturel de crier « Passe, taureau ! » à une chaise immobile que de le dire à un véritable taureau qui, parfois, passe si promptement qu’on n’a pas le temps de finir sa phrase.
Sans taureau, c’est très compliqué d’avoir l’air… Bien plus que sous la charge de l’animal, même si on doit rentrer le ventre. Là, on dit « hé taureau ! », et il vient… On n’a plus, alors, qu’à s’écarter. Si on ne s’écarte pas, c’est lui qui vous enlève du milieu. C’est pire, bien sûr, mais c’est encore plus facile. Si à la place d’un taureau en chair et en os on prend un fauteuil à bascule, un bidet portatif, une table de nuit en marbre ou une machine à coudre, on pourra dire « hé taureau ! » tant qu’on voudra, il ne bougera pas d’un pouce. Il faudra se résoudre à faire tout soi-même, jusqu’à la cabriole finale. »

 

Cela

Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)

 

De Oostenrijks-Roemeens-joods-Amerikaanse dichteres Rose Ausländer werd geboren in Czernowitz op 11 mei 1901. Ausländer groeide op in een kosmopolitisch, liberaal-joods en tegelijkertijd monarchistisch gezin dat zich hield aan de belangrijkste regels van het joodse geloof. De Bucovina, de ‘vroegere meest oostelijke provincie van de Duits-Oostenrijkse cultuur’ (Kurt Rein), werd getypeerd door de aanwezigheid van een bijna 200 jaar oude traditie van Duitse taal en literatuur. In 1919 and 1920, studeerde Ruth literatuur en filosofie aan de Universiteit van Czernowitz. In 1921 emigreerde ze naar de Verenigde Staten met haar studievriend Ignaz Ausländer. Zij trouwden in 1923, gingen uit elkaar in 1926 en scheidden in 1930. Rose Ausländer publiceerde haar eerste gedichten in de V.S. waar ze werkte als journaliste, secretaresse en bankassistent. Ze kreeg het Amerikaans staatsburgerschap dat in 1934 echter werd ingetrokken omdat ze drie jaar buiten de V.S. had geleefd (in 1931 was ze omwille van haar moeder terug naar Czernowitz gekeerd). Haar eerste poëziebundel, Der Regenbogen, verscheen in 1939 in Czernowitz. De Nazi’s bezetten de stad van 1941 tot 1944. Rose Ausländer slaagde erin het getto te overleven – ze speelde het klaar om geclassificeerd te worden als onontbeerlijk, maar ze werd wel verplicht te werken en moest ook een aantal keren onderduiken. In 1946 verhuisde ze terug naar de Verenigde Staten, naar New York, waar ze haar gedichten uitgaf in het Duits en in het Engels. Haar eerste boek na de oorlog, Blinder Sommer, verscheen in 1965 in Wenen. In datzelfde jaar verhuisde ze naar de BRD. Ze reisde veel en leefde van 1970 to 1988 in het Nelly-Sachs-huis, een bejaardentehuis van de joodse gemeenschap in Düsseldorf. De laatste 10 jaar van haar leven was ze bedlegerig. Ze publiceerde talrijke gedichten: een formidable prestatie gezien de onregelmatigheid in haar leven. In haar laatste jaren ontving ze verschillende prijzen en onderscheidingen en het was slechts dan dat ze van haar schrijven, dat zo lang een nevenactiviteit in haar leven was, kon leven.

 

Mein Atem

In meinen Tiefträumen
weint die Erde
Blut

Sterne lächeln
in meine Augen

Kommen Menschen
mit vielfarbnen Fragen
Geht zu Sokrates
antworte ich

Die Vergangenheit
hat mich gedichtet
ich habe
die Zukunft geerbt

Mein Atem heißt
Jetzt

 

 

Ich halte mich fest

Wer hat mir
den Regenbogen
aus dem Blick gerissen

Ich wollte ihn befestigen
an sieben Worten

Im Regen ertrinken
meine Augen

Ich halte mich fest
an einem Blatt
an diesem Papierblatt

 

 

 

In Memoriam Paul Celan

           »Meine blonde Mutter
kam nicht heim«
Paul Celan

Kam nicht heim
die Mutter

nie aufgegeben
den Tod

vom Sohn genährt
mit Schwarzmilch

die hielt ihn am Leben
das ertrank
im Tintenblut

*

Zwischen verschwiegenen Zeilen
das Nichtwort
im Leerraum
leuchtend

 

roseausl

Rose Ausländer (11 mei 1901 – 3 januari 1988)

 

De Spaanse dichter Leopoldo de Luis werd geboren op 11 mei 1918 in Córdoba. Het grootste ddel van zijn leven woonde hij in Madrid. Tijdens de burgeroorlog vocht Luis aan de zijde van de republikeinen tegen Franco. Van 1939 tot 1942 zat hij in de gevangenis. Behalve gedichten schreef hij ook literaire kritieken en biografieën.

 

 

ES COMO EL AGUA…

Es como el agua en gracias generosas
por el frescor humilde de la arena:
un albo deshojar de húmedas rosas,
líquido florecer que de amor suena.

Sencillamente fluyes, te derramas
en amorosa ofrenda por mi orilla.
De agua encendida o de fluyentes llamas
tocada dejas esta humana arcilla.

Como en la húmeda tierra tengo huellas:
sobre mí de tu paso transparente,
y brillantes guijarros, como estrellas,
iluminados bajo tu corriente.

Mira el agua. Contémplate. En el fondo
de mi alma, amor, lo mismo fluyes.
Miro el agua. Te miro. Y en el fondo
del tiempo, acaso, como el agua huyes.

 

Luis

Leopoldo de Luis (11 mei 1918 – 21 november 2005)

 

De Duitse schrijver Carl Ferdinand Max Hauptmann werd geboren op 11 mei 1858 in Obersalzbrunn. De oudere broer van Gerhart Hauptmann studeerde in Jena filosofie, fysiologie en biologie. Door zijn huwelijk in 1884 werd hij financieel onafhankelijk. Hij studeerde verder in Zürich waar hij Frank Wedekind leerde kennen. Hij zag af van een wetenschappelijke loopbaan en verhuisde in 1889 naar Berlijn en in 1891 vestigde hij zich samen met zijn broer in een gezamenlijk verworven huis in Schreiberhau.

 

Uit: Claus Tinnappel

 

»Die macht Claus Tinnappel auch noch zum Flederwisch . . . das ist ein Galgenvogel . . . kaum zwanzig is’ se . . . und zwei Männer liegen schon im Erdboden eingescharrt . . . die wird ihre Schlingen schon um den jungen Kerl zu werfen wissen . . . die hat auch in Trauerkleidern Courage.«

Es war Nacht.

Die mürrische Erzählung machte eine quarrige Stimme, die aus einem vorgebeugten, mageren, grauen Schädel kam, dessen blinzelnde Augen in ein kleines, wieder neu sprühendes Waldfeuer sahen. Die harten Hände rissen frische Fichtenzweige umständlich und fest aus einem mächtigen Reisighaufen heraus und deckten sie gemächlich über die sausenden und krachenden Dunkelflammen. Der alte Buchwald ragte gegen die graue Dämmerluft und den Schein der jagenden Funkenschwärme, die stumm und geisterhaft über die Waldgräser hinschwebten.

Es war hoch oben im Forste.

Die Lichter fern in der Tiefe der Täler waren erloschen.

Der Waldboden war kühl und feucht. Er atmete erdigen Wohlgeruch. Die Sträucher der Rehheide flüsterten am Hange. Sie schienen unter den bleichenden, starren Sternen wie geheimnisvoll erglüht, als wären goldblinkende Gewirke weit hin am Waldsaum gebreitet.

Die Schutzhütte stand offen.      

Nur der alte Totengräber ging vor der Hütte ums Feuer.

 

Hauptmann

Carl Hauptmann (11 mei 1858 – 4 februari 1921)

 

De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Hij is de schrijver van een omvangrijk oeuvre van romans, essays, gedichten, drama, hoorspelen en kinderboeken. De thema’s van veel van zijn werk ontleent hij aan de Duitse literatuurgeschiedenis van de 18e en 19e eeuw.

Uit: Die blaue Galeere

“Als Jan Massys zurück in der >blauen Galeere< war, schob ihm der Wirt einen versiegelten Brief zu. “Das hat ein komischer Heiliger für dich abgegeben. Er war gekleidet wie ein Mönch, aber er stank nach Schwefel, als ob sein Arbeitsplatz ziemlich weit unter der Erde ist.”
Massys stürzte die Treppe empor. Als er in seinem Zimmer war, hielt er das Siegel ins Licht einer Kerze und erkannte im roten Siegellack einen Kahlkopf mit Halbmaske. Massys erbrach das Siegel mit zitternden Fingern und entfaltete das Schreiben. Es enthielt nur wenige Wörter: “Komme heute abend gegen Neun in die Kirche San Castello. Vertraue dich dem Mann an, der dich führen wird.”
Die Zeit drängte, wenn er pünktlich sein wollte. Massys lief mit schnellen Schritten in die finstere Stadt, nachdem ihm der Wirt empfohlen hatte, sich in das südliche Quartier zu begeben. Dort läge das Kastell und dort gäbe es auch eine Kirche gleichen Namens.
Die Gassen wurden immer enger, das Bellen von Hunden, das Grölen Betrunkener und vereinzelte Schreie, die auf wenig erfreuliche Ursachen schließen ließen, mischten sich zu einer unheimlichen Komposition. Es war keine Sphärenmusik, sondern die einer dissonanten Strombotta der Armut, der Angst und der Grausamkeit. Es war so dunkel, dass Massys die Hand kaum vor Augen sah. Er beschleunigte seine Schritte und stieß plötzlich mit dem Kopf gegen etwas Weiches. Er schrak zurück. Über sich sah er gegen den fahlen Himmel den schwarzen Schatten eines Monstrums. Es pendelte hin und her, zappelnd, sich windend und quiekend wie ein sterbender Mensch. Er wollte schon fliehen, da erkannte er, dass es sich um ein Schwein handelte, welches mit zusammengebundenen Hinterbeinen an einem langen Seil von einem Balken herabhing.“

boetius

Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

De Engelse schrijfster, vertaalster en componiste Ethel Lilian Voynich (geb. Boole) werd geboren op 11 mei 1864 in County Cork, Ierland. Haar bekendste werk The Gadfly, verschenen in 1897 in de VS, was na de revolutie in Rusland een enorm succes. De novelle over de strijd en het lijden van een internationale activist in Italie werd in de Sovjet Unie een bestseller en schoollectuur. Tot aan haar dood werden er 2.500.000 exemplaren van verkocht en het boek werdin achttien talen vertaald. Het merkwaardige is dat de destijds nog levende Ethel Voynich tot 1955 in Rusland onbekend was en de schrijfster aan de andere kant niets wist van haar reusachtige oplagen in de Sovjet Unie.

 

Uit: The Gadfly

 

“Arthur sat in the library of the theological seminary at Pisa, looking through a pile of manuscript sermons. It was a hot evening in June, and the windows stood wide open, with the shutters half closed for coolness. The Father Director, Canon Montanelli, paused a moment in his writing to glance lovingly at the black head bent over the papers.
“Can’t you find it, carino? Never mind; I must rewrite the passage. Possibly it has got torn up, and I have kept you all this time fornothing.”
Montanelli’s voice was rather low, but full and resonant, with a silvery purity of tone that gave to his speech a peculiar charm. It was the voice of a born orator, rich in possible modulations. When he spoke to Arthur its note was always that of a caress.
“No, Padre, I must find it; I’m sure you put it here. You will never make it the same by rewriting.”
Montanelli went on with his work. A sleepy cockchafer hummed drowsily outside the window, and the long, melancholy call of a fruitseller echoed down the street: “Fragola! fragola!”
“‘On the Healing of the Leper’; here it is.” Arthur came across the room with the velvet tread that always exasperated the good folk at home. He was a sl
ender little creature, more like an Italian in a sixteenth-century portrait than a middle-class English lad of the thirties. From the long eyebrows and sensitive mouth to the small hands and feet, everything about him was too much chiseled, overdelicate. Sitting still, he might have been taken for a very pretty girl masquerading in male attire; but when he moved, his lithe agility suggested a tame panther without the claws.”

Voynich

Ethel Lilian Voynich (11 mei 1864 – 28 juli 1960)