Ivan Blatný, Maurice Chappaz, Garmt Stuiveling, Oda Schaefer, Isolde Kurz, Philipp Galen

De Tsjechische dichter Ivan Blatný werd geboren op 21 december 1919 in Brno. Zie ook mijn blog van 21 december 2006 en ook mijn blog van 21 december 2008 en ook mijn blog van 21 december 2009. 

 

The Count

 

The count left the castle
and went to the township bustle
tired of loneliness.
Tired of deer-park walking,
he wants some more noise, more talking,
tired of playing chess.

 

And when he has enough of claxons,
of motor-cars, of taxis,
he’s glad and turns round.
Again the relaxation
above the lower nation,
lucky we have a count.

 

 

Vertaald door Anna Moschovakis en Veronika Tuckerová

 

 

Wimbledon

 

Perhaps now Drobny’s playing Wimbledon
The pleasant chill that summer lawns
brings tired heads has lightly tuned
the rackets’ strings to their evening tone

 

Leaf-hued comfort, all my blessings, my salutes
The celebration now is held, Jaroslav, with your two lutes
From Wimbledon Common, from meadows yet beyond
through the television channel I hear their sound

 

If you but could in this welcome heat
find my Rapunzel-tower by some feat –
tennis-courts lie nearby, surrounded in leaf

 

Come, before these days too flee
hidden like Verlaine in the grass

 

 

Vertaald door Martin Thar

 

 

Ivan Blatný (21 december 1919 – 5 augustus 1990)

 

 

De Zwitserse Franstalig dichter, vertaler en schrijver Maurice Chappaz werd geboren in Lausanne op 21 december 1916.  Hij schreef meer dan 40 boeken en won diverse literaire prijzen, waaronder de belangrijkste Zwitserse nationale prijs, de “Grand Prix Schiller” in 1997. Hij was de oudste van 10 kinderen en groeide op in Martigny en Châble, waar hij tot aan zijn dood verbleef.  Zijn eerste belangrijke succes als schrijver kwam in 1965 met de publicatie van „Le Chant de la Grande-Dixence en Portrait des Valaisans“. In 1976 veroorzaakte hij een controverse in Valais met zijn pamflet „Les maquereaux des cîmes blanches“, waarin hij de speculanten en de corrupte politici op de korrel nam.

Chappaz’ laatst gepubliceerde werk „La pipe qui prie et fume“ verscheen in 2008.

 

 

Celui qui entend la goutte de sang

 

Confessez-vous, Valaisan de Provence !
– Je craignais toujours de faire mourir quelqu’un. Mes pensées étaient meurtrières quand j’aimais. Tel être vivait et en face tel autre dépérissait.
– Eh bien, c’est l’envoûtement avec le choc en retour !
– La virilité n’est jamais coupable.
– Vous êtes troublés dans vos montagnes !
– J’ai lutté avec l’ange au corps, avec le diable au cœur.

 

Elle est ronde et innocente, la terre.
Contre elle, entre dans la nuit.

 

Nuit dessinant la nuit, la rigole d’ombre entre tes seins. Tes lèvres sucent un peu de noirceur transparente. Oh ! comme nos deux poitrines galopent ! Je t’adressais des chansons pour aller tranquille enterrer ton corps sous le mien.
– Viens !
– Où ça ?
Soudain tes seins sont hors du gîte de mes mains. Mais je ne sais pleurer d’amour sans sourire. Réfléchissant à tout j’ai écrit mon épitaphe :
“ Vive la fuite ”

 

 

Maurice Chappaz (21 december 1916 – 15 januari 2009)

 

 

 

De Nederlandse dichter en literator Garmt Stuiveling werd geboren in Stroobos op 21 december 1907. Zie ook mijn blog van 21 december 2008 en ook mijn blog van 21 december 2009.

Johnny

Toen Johnny moest naar ’t Vlaamse front,
was ie bijna al achttien jaren;
zijn wangen bloosden zo fris, zo gezond,
een kinderlijk trekje lag om zijn mond
en ie kon soms zo dromerig staren,
Johnny….

Toen Johnny zijn eerste aanval deed,
was ’t de dag dat hij achttien ging worden.
Eén vijand krepeerde toen Johnny schoot;
en zijn bajonet stak een twede dood….
zo kreeg hij, verdiend, een orde,
Johnny….

Toen Johnny terecht kwam in ’t lazaret,
was ie achttien en enkele dagen.
Zijn darmen hingen er wat bij neer,
maar de dokter naaide het handig weer
en ie werd als hersteld ontslagen,
Johnny….

Toen Johnny opnieuw in de loopgraaf zat,
was ie achttien en enige weken.
Daar dook ie bij lijken en rottend vuil,
voor de eer van zijn vaderland, in een kuil
en wéér moest hij schieten en steken,
Johnny….

Toen Johnny in flarden gereten werd,
was ie achttien en een paar maanden;
zijn lichaam spatte uiteen, wijd en zijd….
Nu rust hij, met alle winden verspreid,
in de bloedige grond van Vlaanderen,
Johnny….
Johnny….

 

Garmt Stuiveling (21 december 1907 – 11 mei 1985)

 

 

 

De Duitse dichteres en schrijfster Oda Schaefer (eig. Oda Lang) werd geboren op 21 december 1900 in Berlijn-Wilmersdorf. Na de middelbare school in Berlijn ging zij naar een particuliere kunstacademie voor een grafische opleiding. Ze werkte daarna als commercieel kunstenaar. Na een eerder huwelijk trouwde zij in 1931 met Horst Lange. Tijdens het Derde Rijk behoorde zij met Lange en Günter Eich tot de cirkel rond het literaire tijdschrift Die Kolonne, dat gerekend wordt tot de „Innere Emigration“. Andere naaste vrienden uit deze periode zijn Peter Huchel en Elizabeth Langgässer. Schaefer’s literaire werk bestaat voornamelijk uit poëzie in traditionele vormen naar het voorbeeld van Wilhelm Lehmann en Georg von der Vring. Met Horst Lange nam zij afstand van de kaalslagliteratuur van de naoorlogse periode en de auteurs van de Gruppe 47.

Blumen des Nachts

Sie schweigen ernst
Und lächeln nicht mehr.
Mit geschlossenen Lidern
Traummurmelnd
Wachend im Schlafe der Nacht.
Dann einzeln groß aufgeschlagen
Der sprachlose Blick
Zum bleiernden Monde
Der blutrot emporstieg
Aus der Schüssel des Horizonts,
Mit grauem ziespältigem Licht
Nun täuschend und lügend.
Er gießt unter die Blätter
Schatten wie Pech
Er löscht ihre Farben:
Blau ist verblichen und weiß
Die rote Rose ist schwarz
Im uralten Licht der Astarte.

 

Oda Schaefer (21 december 1900 – 4 september 1988)

 

 

 

De Duitse dichteres, schrijfster en vertaalster Isolde Kurz werd geboren op 21 december 1853 in Stuttgart. Haar moeder Marie Kurz, een afstammeling van een oude adellijke familie, onderwees haar dochter zelf.  Enige tijd na de dood van haar vader in 1873 verhuisde zij naar München, waar haar broer Erwin leefde als student aan de kunstacademie en waar zij haar brood verdiende met vertalen en met taalonderwijs. Een jaar later volgde ze met haar moeder en haar jongste broer een uitnodiging van haar broer Edgar naar Italië. Die had zich in Florence als arts gevestigd. Met docent en kunstenaar Althofen bezocht zij daar de galerieën. Na de plotselinge dood van Althofen vormde zij uit het onderzochte materiaal haar “Florentiner Novellen” die in 1890 bij Cotta werden gepubliceerd. Dit was haar derde onafhankelijke publicatie. In 1888 had ze haar eerste gedichtenbundel gepubliceerd en ook in Stuttgart in 1890 door Goschen haar verzamelde ” Phantasien und Märchen”. In de badplaats Forte dei Marmi ontmoette ze Eleonora Duse en de schrijver Gabriele D’Annunzio.

 

Bedrängnis

Sagt mir wer ich bin und wo mein Haus?
Sagt, von welcher Küste fuhr ich aus?
Wie mit eins in meinem schwachen Kahn
Fand ich mich auf diesem Ozean?

Tausend Segler kreuzen meinen Kiel,
Jeden kümmert nur das eine Ziel.
Wild auf Beute steuert der Korsar,
Um mich droht und unter mir Gefahr.

Schimmern stolz die Segel auf der Flut,
Denk ich wohl: die Fläche trägt mich gut.
Doch im Dunkel, das den Blick verhängt,
Was beginnen, wenn mich Furcht bedrängt?

Große See, die du zum Spiel mich hast,
Kleiner Nachen, der nur eines faßt.
Weiter Bogen, der sich drüber spannt,
Ewige Lichter, wo, wo find ich Land?

 

Isolde Kurz (21 december 1853 – 6 april 1944)

 

 

 

De Duitse schrijver Philipp Galen (eig. Ernst Philipp Karl Lange) werd geboren op 21 december 1813 in Potsdam. Zie ook mijn blog van 21 december 2008 en ook mijn blog van 21 december 2009.

 

Uit: Der Strandvogt von Jasmund

 

Das Eiland Pulitz, ungefähr in der Mitte des kleinen Iasmunder Boddens, der dicht bewaldeten Thiessower Landzunge auf der schmalen Haide gegenüber gelegen, ist eine gute Viertelmeile lang, etwas weniger breit und wird an seiner Nordwestseite von dem Stedar’schen Haken und der eigentlichen Insel Rügen nur durch eine schmale Meerenge getrennt, die an einer Stelle so seicht ist, daß sie mit einem Wagen sicher durchfahren werden kann, bei flachem Wasser sogar ganz austrocknet. Die Ostseite, dieselbe, wo unsere Freunde gelandet, ragt mit ihrem Sonnenhaken etwas hoch in den Bodden hinein und hier wie an der Nordseite liegen unterhalb der hohen Ufer ziemlich ansehnliche Granitblöcke, die dem kleinen Strande einen wilden und romantischen Charakter verleihen.

Diese hohen östlichen Ufer bedeckte zur Zeit, wo wir sie betreten, noch ein großer schöner Fichtenwald, der Hauptreichthum der ganzen Insel; Berg und Thal wechselt anmuthig darauf ab und bietet eine reiche Ausbeute für den Iagdliebhaber dar. Der entgegengesetzte, nach Westen gerichtete und ebenfalls bergige Theil war damals mit herrlichen Waldungen bedeckt, in der Mitte zwischen beiden aber flacht sich das Eiland allmälig ab und dehnt sich in hügelartigen Getreidefeldern aus, die einen ziemlich reichlichen Ertrag liefern. In diesem flachen Ackerlande liegt niedrig und unscheinbar der Pulitzer Hof, wie fast alle Höfe der Insel Rügen ein Viereck darstellend, dessen eine Seite das Herrenhaus und die drei anderen Scheunen und Ställe einnehmen. Um dieses einsame Gehöft herum, den einzigen bewohnten Ort der Insel, ziehen sich schmale und niedrige Wiesen bis zu dem gegenüber liegenden Ttedar’schen Haken hin, wo sich das Land ebenfalls zuspitzt, gleichsam seinem Nachbar drüben die vorgestreckten Lippen zum Kusse reichend.“

 


Philipp Galen (21 december 1813 – 18 februari 1899)

 Holländisches Viertel in Potsdam