De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.
Uit: Reisverhaal
“Er wordt niet geklapt. Hoe iedereen weet dat het niet is afgelopen zal altijd een raadsel blijven. Veiligheidshalve klap ik bij alle gelegenheden dat er mogelikerwijs verwacht wordt dat men klapt, zonder geluid muis op muis zogezegd. Iedereen kucht of hoest voluit, het beste bewijs dat hoesten en kuchen niet nodig is zomin als ademhalen, ik bedoel snuivend ademhalen. Omdat het toeval wil dat ik op dit moment twee varkens met ridikule sprongen, met wapperende oren en overdreven snuivende snuiten een ekster zie wegjagen, lijkt me dit het juiste moment om iets recht te zetten. Hoelang ik al hier ben weet ik niet precies maar lang dat is zeker, iedereen kent me, voor niemand ben ik een vreemde en het is alsof het nooit anders geweest is, toch weet iedereen dat ik er niet bij hoor, dat zie ik, dat voel ik aan alles, misschien is het domweg een kwestie van geur. Daarover hoef ik dus niets te zeggen. Het hoe van de situatie mag ik bekend veronderstellen. Maar het wordt tijd uit de doeken te doen hoe ik hier terecht ben gekomen, en als men zegt dat ik daar rijkelik laat mee ben en bovendien zegt dat mijn verhaal bezijden de waarheid is, en dat zelfs voordat ik iets heb kunnen vertellen, dan komt dat omdat de een of ander die mij een hak wil zetten, en ik weet wie het is al zal ik hem niet het genoegen doen zijn naam voluit te vermelden zo goed als ik ook de anderen niet of alleen onder een andere naam zal laten optreden, een verhaal de wereld in heeft gestuurd waarin op z’n zachtst gezegd enkele details vergeten zijn, een hele reeks details mag ik wel zeggen, precies de hoofdzaken moet ik eerlikheidshalve zeggen die voor beter begrip onmisbaar zijn. Algemeen wordt aangenomen dat ik hier terecht kwam, terecht, terecht? – terecht, omdat ik familie wilde opzoeken of enkele oude bekenden, gewoonlik de enige reden voor een normaal mens om zich in de provinsie te wagen, of zelfs om ergens rustig een paar dagen te gaan zitten, men heeft het in dat verband over uitblazen of op adem komen gehad, maar die veronderstelling is uitsluitend gebaseerd op een slordigheid van de bewuste persoon die het verhaal in omloop heeft gebracht en het had over een fraaie lentedag. Eigenlik doet het er helemaal niet toe wat voor weer en welk seizoen het was – in dit land schijnt bij alles de weersgesteldheid vermeld te moeten worden evenals de leeftijd, het geslacht, vooropleiding, eventuele kwalen en huwelikse staat, dat geeft een schijn van konkreetheid neem ik aan, en ik zou zelf niet eens geweten hebben wat voor weer het was geweest ware het niet dat ik bij toeval weet dat het hartje winter was en vroor dat het kraakte, zo heet dat, zo was het ook inderdaad, hartje winter want het was bitter koud en het vroor dat het kraakte zodat het zelfs terwijl we reden dermate koud in de auto was dat onze adem op onze lippen bevroor, soms zelfs de woorden in onze keel bleven steken en nog wat van die onalledaagse effekten.”
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)
De Duitse schrijver, criticus, columnist, essayist en biograaf Fritz J. Raddatz werd geboren op 3 september 1931 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Fritz J. Raddatz op dit blog.
Uit: Tagebücher
„20. Mai 1982
Zürich-Report. Wahrscheinlich liegt’s ja an mir und einem sonderbaren «Zustand» – ob’s auch das Männer-«Klimakterium» ist? – : Aber genossen habe ich nichts von alledem. Das ist das eigentlich Bemerkenswerte und traurig Machende – es war STRAHLENDSTES Frühlingswetter mit kleinen Wölkchen über dem See, mit feinem Zimmer, herrlichem Essen, ein Leben wie ein König und «Herr Professor» hinten und vorne im Hotel und auch sonst. Behagliches Mittagessen mit Ruthchen Liepman, ganz viel Zeit zum Bummeln – aber, aber. Ich weiß eben nicht, wie man das macht, bummeln. Ich laufe nervös durch die Stadt, die ich ja schließlich auch schon mal gesehen habe; was muß ich mit 50 Jahren staunend durchs Niederdorf trudeln, das macht man als Student, oder mir den Kakteengarten am See ansehen. Mumpitz. Ich sitze dort in einem Café – und bin nach 20 Minuten nervös, zwinge mich da, eine Straße langzugehen, zwinge mich ins Museum – aber auch Cézanne-Bilder habe ich schon mal gesehen (allenfalls verblüffend eine Hans-Richter-Ausstellung, den ich immer für einen 3.klassigen Dadaisten hielt und der offenbar doch mehr war). Ist es auch unser Fatum, daß wir nicht mehr oder kaum noch eugierig sein können? Was soll man mir schon Neues bieten? So streife ich ziellos und wahllos durch Zürich, getreu dem neuen Motto, mir nicht mehr als 4 Termine auf einen Tag zu legen ; das halte ich nun zwar brav durch, aber viel Sinn gibt’s auch nicht. Dann also Muschg und die «Kuhauge»-Premiere – hm. Ich war doch ziemlich aufgeregt, hatte ja aus diesem Manuskript noch nie etwas öffentlich gemacht. Muschg holte mich ab, war einerseits nett und fast freundschaftlich wie immer, andererseits merkbar irritiert, daß ich in diesem Hotel wohnte – im «Baur au Lac» hätten seit Jahrzehnten keine Linken mehr gewohnt. Das alte Lied – die Uniform, Ente fahren und Gauloise rauchen . . . An der Uni dann ein eher merkwürdiger Kreis, keineswegs in erster Linie Studenten, mehr kunstsinnige, alte Damen, davon reichlich. Zuerst ein «Seminar» über mich, was auch merkwürdig ist, mit anzuhören ; die Eingangslaudatio ist man ja gewöhnt, es ginge ja auch nicht, jemanden einzuladen, ohne ihn «wundervoll» zu finden.“
Fritz J. Raddatz (3 september 1931 – 26 februari 2015)
Cover
De Uruguayaanse schrijver, essayist en journalist Eduardo Hughes Galeano werd geboren op 3 september 1940 in Montevideo. Zie ook alle tags voor Eduardo Galeano op dit blog.
Uit:Days and Nights of Love and War (Vertaald door Judith Brister)
« I lost quite a few things in Buenos Aires. Due to the rush or to bad luck, no one knows where they ended up. I left with a few clothes and a handful of papers. don’t complain. With so many people lost, to cry over things is to lack respect for pain. Gypsy life. Things are next to me but then they disappear. I have them by night, I lose them by day. I’m not a prisoner of things; they don’t decide anything. When I split up with Graciela, I left the house in Montevideo intact. The Cuban sea-shells and the Chinese swords, the Guatemalan tapestries, the records and the books and everything else. To have taken something would have been cheating. All this was hers, time shared, time I’m grateful for.’And I set out for the unknown, clean and unburdened. My memory will retain what is worthwhile. My memory knows more about me than I do; it doesn’t lose what deserves to be saved. Inner fever: cities and people, unattached to my memory, float towards me: land where I was born, children I made, men and women who swelled my soul.
How many men will be yanked from their homes tonight and thrown into the wastelands with a few holes in their backs? How many will be mutilated, blown up, burnt?
Terror stalks out of the shadows, strikes and returns to the darkness. A woman’s red eyes, an empty chair, a shattered door, someone who will not be back: Guatemala 1967, Argentina 1977. That year had been officially declared the year of peace in Guatemala. But no one fished anymore near the city of Gualdn because the nets brought up human bodies. Today the tide washes up pieces of cadavers on the banks of the Rio de la Plata. Ten years ago bodies appeared in the Rfo Motagua or were found, at dawn, in gorges or roadside ditches: featureless faces which could never be identified. After the threats came the kidnappings, the attacks, the torture, the assassinations. The NOA (New Anticommunist Organization)—which pro-claimed that it worked “together with the glorious army of Guatemala”—pulled out its enemies’ tongues and cut off their left hands. The MANO (Organized Nationalist Anticom-munist Movement), which worked with the police, plked black crosses on the doors of the condemned. At the bottom of San Roque Lake, in Cdr. doba, Argentina, bodies sunk with rocks are now appearing, just as in the area surrounding the Pacaya Volcano, Guatemalan peasants found a cemetery full of rotting bones and bodies.”
Eduardo Galeano (3 september 1940 – 13 april 2015)
Hier met de Boliviaanse President Evo Morales (links)
De Amerikaanse schrijfster en literatuurwetenschapster Alison Lurie werd geboren op 3 september 1926 in Chicago, Illinois. Zie ook alle tags voor Alison Lurie op dit blog.
Uit: Familiar Spirits
“Jimmy also had a gift for making everything relevant. He shared E. M. Forster’s belief that one must connect with other people—perhaps only some other people, in his case. If Jimmy liked someone, he would often try to find a bond between this person and himself, a coincidence: he was delighted, for instance, to discover that he and a new acquaintance had stayed in the same pension in Florence, or that I’d been born on September 3, exactly six months later than he.
But what Jimmy connected best wasn’t people but words and ideas. He was keenly alert to ambiguity and multiple meanings, and scathingly and inventively alert to banality. Sometimes when I was with him, I would hear a cliché hop out of my mouth, like the frogs and toads that afflict the bad sister in the fairy tale. Usually he would only wince slightly; but now and then he would repeat the cliché in his characteristic drawl, half eastern upper class and half southern. He would play with it in a mild, devastating way, scrutinizing the words with a herpetologist’s detachment. For instance, when I described my six-year-old son’s state of mind by saying that he was “as mad as a wet hen,” the response was: “Yes. I wonder: would the juvenile equivalent be ‘as mad as a wet chicken’? Or perhaps you could use the masculine form, ‘as mad as a wet cock.'”
In his writing Jimmy would often casually rescue clichés from banality. In Sandover, for instance, he speaks of “this net of loose talk tightening to verse.” He was able to give any word or phrase, even the most ordinary, double and triple meanings, connecting it with weather, music, interior decoration, art, literature, myth, history, or several of these at once. A kind of poetic, meaningful punning was one of his specialities. One famous early example is the double pun in “Three Sketches for Europa.” The nymph Europa, kidnapped by Jupiter in the shape of a bull, eventually becomes Europe:
The god at last indifferent
And she no longer chaste but continent.
Jimmy could make puns in several languages at once: both he and David were fluent in French, German, Italian, and modern Greek, and Jimmy also knew classical Latin and Greek. Most readers and listeners were awed, but a few were made uneasy by the flow of wordplay. One of these dissenters, when I praised Jimmy’s verbal wit and skill, remarked, “Uh-huh. A disconnected man, a man without a job or a family or a permanent home, no wonder he’s fascinated by connections.”
Alison Lurie (Chigaco, 3 september 1926) Cover
Cover
De Russische schrijver Sergej Dovlatov werd geboren op 3 september 1941 in Ufa, in het zuiden van Rusland. Zie ook alle tags voor Sergej Dovlatov op dit blog.
Uit: Pushkin Hills (Vertaald door Katherine Dovlatov)
“The driver glanced in our direction. The tourists were in their seats. Aurora finished the ice cream and wiped her fingers. “In the summer,” she said, “the museum pays very well. Mitrofanov makes close to two hundred roubles.” “And that’s two hundred roubles more than he’s worth.” “Why, you’re also bitter.” “You’d be bitter too,” I said. The driver honked twice. “Let’s go,” said Aurora. The Lvov bus was stuffy. The calico seats were burning hot. The yellow curtains intensified the feeling of suffocation. I was leafing through the pages of Alexei Vulf’s Diaries. They referred to Pushkin in a friendly and sometimes condescending manner. There it was, the closeness that spoils vision. Everyone knows that geniuses must have friends. But who’ll believe that his friend is a genius?! I dozed off to the murmur of some unintelligible and irrelevant facts about Ryleyev’s mother…* Someone woke me when we were already in Pskov. The kremlin’s freshly plastered walls brought on a feeling of gloom. The designers had secured a grotesque Baltic-style emblem made of wrought iron above the central archway. The kremlin resembled a gigantic model. One of the outbuildings housed the local travel bureau. Aurora filed some paperwork and we were driven to Hera, the most fashionable local restaurant. I wavered — to top up or not? If I drank more, tomorrow it’d be even worse. I didn’t feel like eating… I walked onto the boulevard. Low and heavy, the lindens rustled. Long ago I realized that as soon as you give way to thinking, you remember something sad. For instance, my last conversa-tion with my wife…
“Even your love of words — your crazy, unhealthy, pathological love — is fake. It’s nothing more than an attempt to justify the life you lead. And you lead the life of a famous writer without fulfilling the slightest requirements. With your vices you should be a Hemingway at the very least…” “Do you honestly think he’s a good writer? Perhaps Jack London’s a good writer, too?” “Dear God! What does Jack London have to do with this?! My only pair of boots is in the pawnshop… I can forgive anything. Poverty doesn’t scare me. Anything but betrayal!” “What do you mean?” “Your endless drinking. Your… I don’t even want to say it… You can’t be an artist at the expense of another human being… It’s low! You speak of nobility, yet you are a cold, hard and crafty man…” “Don’t forget that I’ve been writing stories for twenty years.” “You want to write a great novel? Only one in a hundred million succeeds!” “So what? In the spiritual sense a failed attempt like that is equal to the greatest of books. Morally it’s even higher, if you will, since it excludes a reward…”
Sergej Dovlatov (3 september 1941 – 24 augustus 1990)
De Indische schrijfster Kiran Desai werd geboren op 3 september 1971 in New Dehli. Zie ook alle tags voor Kiran Desai op dit blog.
Uit: The Inheritance of Loss
“Never ever was the tea served the way it should be, but he demanded at least a cake or scones, macaroons or cheese straws. Something sweet and something salty. This was a travesty and it undid the very concept of teatime. “Only biscuits,” said Sai to his expression. “The baker left for his daughter’s wedding.” “I don’t want biscuits.” Sai sighed. “How dare he go for a wedding? Is that the way to run a business? The fool. Why can’t the cook make something?” “There’s no more gas, no kerosene.” “Why the hell can’t he make it over wood? All these old cooks can make cakes perfectly fine by building coals around a tin box. You think they used to have gas stoves, kerosene stoves, before? Just too lazy now.” The cook came hurrying out with the leftover chocolate pudding warmed on the fire in a frying pan, and the judge ate the lovely brown puddle and gradually his face took on an expression of grudging pudding contentment. They sipped and ate, all of existence passed over by nonexistence, the gate leading nowhere, and they watched the tea spill copious ribbony curls of vapor, watched their breath join the mist slowly twisting and turning, twisting and turning. Nobody noticed the boys creeping across the grass, not even Mutt, until they were practically up the steps. Not that it mattered, for there were no latches to keep them out and nobody within calling distance except Uncle Potty on the other side of the jhora ravine, who would be drunk on the floor by this hour, lying still but feeling himself pitch about-“Don’t mind me, love,” he always told Sai after a drinking bout, opening one eye like an owl, “I’ll just lie down right here and take a little rest-” They had come through the forest on foot, in leather jackets from the Kathmandu black market, khaki pants, bandanas-universal guerilla fashion. One of the boys carried a gun. Later reports accused China, Pakistan, and Nepal, but in this part of the world, as in any other, there were enough weapons floating around for an impoverished movement with a ragtag army. They were looking for anything they could find-kukri sickles, axes, kitchen knives, spades, any kind of firearm.”
Kiran Desai (New Dehli, 3 september 1971)
De Duitse dichter en schrijver Ernst Meister werd geboren op 3 september 1911 in Haspe. Zie ook alle tags voor Ernst Meister op dit blog.
Und träumend…
In den Gängen meiner Ohren
hatte das wilde Leben
seinen Faden verloren.
Ich schlief,
und träumend tickten die Ȁhren
des großen Kornfeldes die Zeit.
Ein Maulwurf, sehr alt, wieder Kind,
sang in seinem Labyrinth
süße Weisen.
So hatten die Tiere der Nacht,
die mit blutenden Wunden,
ihren Sänger gefunden.
Abend erscheint
Abend erscheint.
Rauchig ist die Stadt
meiner Mutter, rauchig
die Stadt meines Vaters
von den Eisenöfen.
Ein Hirte auf einem Stoppelfelde
hoch auf dem Berge
über der rauchigen Stadt
pfeift seinem Hunde.
Der läuft um die Herde,
der läuft immer enger
um die Herde, der läuft
in immer
kleinerem Kreis, bis die Hürde
die Schafe umfängt.
Bald schlafen
die Schafe auf dem Berge.
Bald schlafen die Kinder
in der rauchigen Stadt
von Vater und Mutter.
Kind, das malt
Malt
ein Grab
und ein
Kind darin
und malt
eine Riesin, die
die Arme schwingt
über dem Grab.
Ernst Meister (3 september 1911 – 15 juni 1979)
Portret door Josef Plenk, 1937
Onafhankelijk van geboortedata:
De Duitse dichter, schrijver en striptekenaar Lino Wirag werd geboren in 1983 in Pforzheim. Zie ook mijn blog van 3 september 2010 en eveneens alle tags voor Lino Wirag op dit blog.
Rhönradfahren —
Eine Moritat
Ans mildwarme Ufer der Rhöne
kam ein Jüngling gefahrn mit dem Rhönrad.
Glitt er aus, fiel er herhein.
Und noch immer stak er im Rhönrad.
Unerbittlich sank er darhin.
denn er konnte nicht lassen vom Rhönrad.
Im Abblendlicht spülte der Strom heran
jungen Leichnam, geflochten ans Rhönrad.
Möge er friedlich rhun
unterm Steine geschmiegt an sein Rhönrad
Reiten
… ein Pferd stand vor dem Hürdenbaum,
es krümmte nicht ein Kniegelenk.
Ein Pferd stand vor dem Hürdenbaum,
vom Maul erteilte falber Schalm.
Es nahm als für ein Gastgeschenk
des Wassergrabens Nassgetränk.
Ein Pferd stand vor dem Hürdenbaum…
Lino Wirag (Pforzheim, 1983)
Pforzheim
De Turks-Duitse schrijver Doğan Akhanlı werd geboren in 1957 in Şavşat in de provincie Artvin in het noordoosten van Turkije. Hij is opgegroeid in dit kleine dorpje. Op 12-jarige leeftijd ging hij bij zijn oudere broer in Istanbul wonen om zijn opleiding te kunnen vervolgen. Hij werd in 1975 even gearresteerd omdat hij een linkse krant had gekocht. Dit incident wekte zijn politieke interesse en betrokkenheid. Na de staatsgreep in 1980 ging hij ondergronds. Van 1985 tot 1987 zat hij om politieke redenen gevangen in een militaire gevangenis in Istanbiul. Daar werd Akhanlı gemarteld. In 1991 vluchtte hij naar Duitsland en vroeg er om asiel. Sinds het midden van de jaren negentig woont hij in Keulen als schrijver van politiek prosa en essays. In 1998 hebben de Turkse autoriteiten hem zijn burgerschap afgenomen. Drie jaar later werd hij Duits staatsburger. Akhanli is medewerker van de vereniging “recherche international”, die het onderzoek naar de Armeense volkenmoord bevordert, die in het eerste kwartaal van de 20ste eeuw werd gepleegd. Hij richtte in Keulen ook de Raphael Lemkin Bibliotheek op, genoemd naar de man die als eerste over de wreedheden tegen de Armeniërs schreef. In 2010 werd Doğan Akhanlı gearresteerd bij aankomst in Turkije en werd hij in hechtenis genomen wegens een vermeende deelname aan een overval in 1989. In december 2010 werd hij vrijgelaten. Het proces werd in 2011 voortgezet in zijn afwezigheid. Akhanlı ontkende enige betrokkenheid bij de misdaad en veroordeelde de beschuldiging als politiek gemotiveerd en geconstrueerd. Op 12 oktober 2011 werd Akhanlı vrijgesproken vanwege gebrek aan bewijs. Daarna legden de Turkse autoriteiten aan de schrijver een inreisverbod op. In 2013 werd er een internationaal arrestatiebevel uitgevaardigd Op 19 augustus 2017 heeft de Spaanse politie op verzoek van de Turkse autoriteiten Akhanlı in Granada gearresteerd. Na een tussenkomst van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Sigmar Gabriel, werd hij vrijgelaten, maar mag hij Madrid niet verlaten tot de rechtbank heeft besloten over het Turkse uitleveringsverzoek. De Duitse bondskanselier Angela Merkel bekritiseerde de Turkse regering scherp en verweet haar de internationale organisatie Interpol te misbruiken.
Uit: Das Mädchen und die warme Solidarität
„Das Mädchen, das nun kein Mädchen mehr ist, sondern eine erwachsene selbstbewusste Frau, erinnert sich an einen Einkaufskorb, der im Aufenthaltsraum ihres Vaters im Laden stand und wie neugierig sie war, was da wohl drin sein konnte. Wochen später, als sie nach Hause kam und ein Brötchen aß, sah sie eben diesen Korb, den, wie ihr Vater sagte, ein junger Mann vergessen hatte zu Weihnachten abzuholen. Im Korb fand sie eine Campinggasflasche mit Sternenmuster, was ihr für ein Weihnachtsgeschenk recht komisch vorkam. Ein paar Sekunden später, als sie sich gebückt hatte, um etwas in ihrer Schultasche zu suchen, explodierte die Metalldose mit einem lauten Knall. “Es war eine Bombe, ein Bömbchen, wie die Täter derNSU später in ihrem Bekennervideo zynisch lästerten”, schrieb die SZ am 5. Juni 2014 in einem Artikel über das Mädchen, das kein Mädchen mehr ist, sondern eine 32-jährige Ärztin, die 13 Jahre später, als Zeugin im NSU-Prozess sitzt. Sie braucht nichts zu erzählen, die Bombe hat genug Spuren auf Ihrem Körper hinterlassen. Ihre Augen geschweißt, die Trommelfelle zerstört, das Gesicht zerschnitten und Haare und Haut verbrannt. Sie erwachte erst sechs Wochen nach dem Vorfall aus dem Koma.
Ich las die Zeitung unterwegs nach Köln. Ich wollte die Gedenkfeier “Zusammenstehen /Birlikte”, die in Köln-Mülheim zum 10. Jahrestag stattfindet, nicht verpassen. Ich hatte vor, die Eröffnungsveranstaltung, die Premiere des Theaterstückes von Nuran David Caliskan, anzuschauen.
Sie wurde gefragt, berichtete die SZ weiter, ob sie daran gedacht habe, Deutschland zu verlassen, nachdem klar war, wer hinter dem Bombenanschlag steckte?
Diese Frage habe ich auch mir gestellt. Nicht nach den Morden der NSU, sondern Anfang der 90er Jahre, die durch eine Welle rassistischer und neonazistischer Gewalttaten geprägt waren.
Ich lebte zusammen mit meiner Frau, meinem damals 8 jährigen Sohn und meiner zweieinhalb Jahre jungen Tochter vorläufig in einem Asylbewerberheim, im heutigen 3. Stock der VHS. Dort lebten wir zusammen mit einer kurdischen Familie in Bergisch Gladbach, als die Pogrome und Brandanschläge in Hoyerswerda, in Rostock-Lichtenhagen, in Mölln passierten. Während unseres Aufenthalts in den Asylheimen haben wir nachts ständig Wache gehalten. Obwohl unsere Asylantrag noch nicht anerkannt war, durften wir in eine Wohngemeinschaft umziehen.
Unsere zukünftigen Mitbewohner hatten sich entschlossen, mit einer Asylbewerberfamilie zusammen wohnen zu wollen.“
Doğan Akhanlı (Şavşat, 1957)