Jacq Firmin Vogelaar, Adrian Matejka

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Uit: Windziekte

“Duizend naalden die regen, plotseling bewoog zijn tong, dat was geen vergissing, duidelijk voelde ik mijn tong, enigszins knakkend, enigszins krakend, deze woorden waren de eerste die zich roerden nadat ik lange tijd met stomheid geslagen was geweest. Grammatikaal nog wat krukkig, duizend naalden die regen, maar het gaf de burger moed dat de eerste woorden zich aandienden in lyries sellofaan verpakt. Van boven naar beneden, de regen valt, dus ben ik beneden, plotseling werkte mijn verstand weer, met mondjesmaat natuurlik, het licht ging aan, het gas siste en de buizen suizden, alle voorzieningen deden ’t. Waar ben ik, in heldere witte letters danste het onderschrift voor mijn geestesoog, plotseling kon ik weer zien, waar ben ik? Een fraksie van ’n sekonde was ik alleen, schommelend in ’n roeibootje, met ’n gedimde maar aanvallige herinnering, oppassen zei ik op hetzelfde moment tegen mezelf, dit zijn mijn woorden niet, ik rook iets, narigheid, daaraan herinnerde ik mij, of herinnerde mij iets, mijn hand uiterst voorzichtig dus teder want bedacht op tetterdetet luidkeelse protesten en ongerijmd misbaar (maak me klaar) teder was de bedoeling op en om en tussen weke borsten, plotseling was ik weer bij m’n positieven en bespeurde ik iets, niets anders dan oorsuizen en pulseren van het bloed hoorde ik zeggen. Ik leefde dus nog, toch meende ik stemmen gehoord te hebben, een monumentaal hoofd keek van boven op me neer, dat hebben we geklaard. Er werd niet gezegd: hij heeft het gehaald, of: nu wordt er betaald, ik zweer dat er gezegd werd: dat hebben we geklaard, en zoals bij verplegend personeel te doen gebruikelijk werd ik daarmee bedoeld. En als ik hem niet gezien had, wanneer hij niet zo laf was geweest, de neetoor, met de dag werd zijn gedrag onbetameliker, baloriger tegenover anderen lafhartiger tegenover mij, als ik toen geweten had dat zijn brein erachter zat had ik durven zweren dat er gezegd werd: dat hebben we geklaard, en dat we onder anderen Gans was. Voorlopig moet ik volstaan met een blotebillengezicht boven me dat niets goeds voorspelde en nog met konsumptie sprak bovendien. Hoe is het weer, vroeg ik. Kon er mee door, men mocht niet mopperen, er zat muziek in, hoorde ik zeggen en ’n paar onsmakelike details bestemd voor smakkende co-assistenten die de een na de ander wilden voelen, lekker knijpen in de rubber slang.”

 

Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)
In 1968

 

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

 

Onfunky UFO

De eerste lancering van de Space Shuttle werd uitgesteld tot
zondag, dus moesten we in plaats daarvan in de klas kijken
naar de terugkeer van de shuttle naar de aarde: het dikke zwart & wit van de PS113
rolde naar binnen, de antennes bovenop zijwaarts
bijgesteld en lager voor een betere ontvangst. Op dezelfde
dag stal Garrett mijn nieuwe pennenbakje. Op dezelfde
dag plaste Cynthia in haar spijkerbroek in plaats van naar de wc
te gaan en liet ze Garrett haar pennenbakje
stelen. Allebei te overstuur om vragen te beantwoorden over
de ruimtevlucht, dus werden achterin de klas gezet.
Ik rook naar het soort schaamte dat een gevecht begint
op een dinsdagmiddag. Cynthia rook naar plas
& alledaagse Jordache. De shuttle volgde een vlotte weg
terug naar de aarde, wolken losmakend van de monochromatische
hemel en wij allemaal – zelfs de astronomisch marginale –
waren winnaars. Amerikaans, omdat een paar dagen eerder
een mislukte songwriter een kogel in de president schoot
in de naam van Jodie Foster. De shuttle leek
op een kogel, alleen met vleugels en een cockpit, en toen
hij eindelijk landde, barstte de klas los in applaus
& pakte de leraar een dunner wordende Amerikaanse vlag
uit de hoek, zwaaide hem heen en weer ter ere
van onze gewonde president en die astronauten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 september 2018 en ook mijn blog van 3 september 2017.

Daniël Dee, Hans Magnus Enzensberger

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

 

Jong speeltje

liefste niet alles was even fijn
maar het meeste onvergetelijk
dat dient gezegd
en misschien begrepen
door een volgende generatie
smurfensnot schminkstiften dobbelsteentjes autootjes
ballonnen in de kleuren van de regenboog kwartetkaarten
een dansende dora snoep dartpijltjes een tennisracket
de mens-erger-je-niet pionnen bob de bouwer lego monopoly
geld barbies knikkers krijtjes stuiterballen en legpuzzelstukjes
ik stond versteld van wat er allemaal in paste
wanneer je goed en wel voor pampus lag

waarom heb je geen lichte vorm van avondalzheimer

meestal was mijn plan om voor het slapen
nog een sigaret en een glas te nuttigen
dat werden vrijwel altijd tig sigaretten en een liter wijn

ik stelde me op zulke ogenblikken van contemplatie
belangrijke levensvragen en dacht ontelbare malen euh

 

Plofijt

Mijn meedogenloze liefste, ik schenk jou een zestigtal illegale
container-Chinezen.
Honderdtwintig vaardige, illegale container-Chinezenarmen voor
mijn meedogenloze liefste.
Illegale container-Chinezen die rap als palingen in een emmer
glibberen uit hun veilige haven.
Tevreden en contente container-Chinezen.

Denk aan de mogelijkheden mijn meedogenloze liefste wat je
allemaal
kunt doen met een zestigtal illegale container-Chinezen gevist uit
de haven.

Laat ze zingen zestig illegale container-Chinezenkelen vertolken
want jij staat niet alleen.
Iedeleen is van de weleld.
Leer ze dansen de Moulin Rouge can-can honderdtwintig container-
Chinezenbenen in de lucht.

Stuur een troepje illegale container-Chinezen naar de supermarkt,
ontneemt je weer dat ongemak en het risico van gewapende
overvallers.

Plaats de zestig illegale container-Chinezen in je keuken
zo groot zijn ze niet, mijn meedogenloze liefste,

een beetje krap wellicht maar je hebt er geen omkijken naar of houd
je niet van Chinees?

 

Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

 

De Duitse dichter en schrijver Hans Magnus Enzensberger werd geboren op 11 november 1929 in Kaufbeuren. Zie ook alle tags voor Hans Magnus Enzensberger op dit blog.

 

Agenda

Belastingconsulent bellen, en aan het werk.
Piekeren over de foto van een vrouw
die zich van kant heeft gemaakt.
Opzoeken wanneer het woord Feindbild
voor het eerst is opgedoken.
Na de donder de luchtbellen bekijken
die de wolkbreuk op het wegdek blaast,
en de natte lucht drinken.
Ook roken, zonder geluid televisiekijken.
Zich afvragen waar de sexuele kriebels
midden in een saaie bijeenkomst vandaan komen.
Zeven minuten lang aan Algerije denken.
Ongeremd als een twaalfjarige vloeken
over een afgebroken vingernagel.
Terugdenken aan een bepaalde avond,
eenentwintig jaar geleden, in juni,
een zwarte pianist speelde cha cha cha
en iemand huilde van woede.
Niet vergeten tandpasta te kopen.
Gissen waarom eπi = – 1;
waarom God de mensen nooit
met rust laat, omgekeerd evenmin.
Lampen in de keuken vervangen.
De levenloze, natte, verfomfaaide kraai
met lange vingers van het balkon af halen.
Naar de wolken kijken, de wolken.
Slapen ook, slapen.

 

Vertaald door Jacq Firmin Vogelaar

 

Hans Magnus Enzensberger (Kaufbeuren, 11 november 1929)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e november ook mijn blog van 12 november 2018 en ook mijn blog van 12 november 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Jacq Firmin Vogelaar, Adrian Matejka

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Uit: Oefeningen in het dagboekschrijven (augustus ’81, tweede keus) 28/7. Dinsdag

“+ In het voorgaande heb ik gesmokkeld. Teveel gestileerd. Als schermbloemen voegen zich aantekeningen rond een kern, waaieren uit en er komt tekening in. Alsof dat vanzelf gaat. De volgorde heb ik echter pas achteraf aangebracht, zodat er een natuurlike ordening van gedachten is ontstaan (in tegenstelling tot de wanorde van sprongen, zijpaden, herhalingen enz. zoals de aantekeningen van dag tot dag op papier komen), een natuurlike ordening die het resultaat is van een ingreep.

Zo kwam het mij bvb., voor het kontrast, beter uit om het bezoek aan N. een week naar voren te schuiven. Daardoor komt de mededeling van A. harder aan, daar ik (net ziek geweest) nog niet bekomen ben van het onthutsende bericht dat W. mij stuurt over D., zijn zoon, met wie ik vele jaren eng bevriend ben geweest.

+ Zolang ik niet het geschikte schrift heb, kan ik niet beginnen.

+ Beschouw deze maand als voorspel – als inwerkperiode. Misschien zal ik daarna echt kunnen beginnen.

+ Ik wil een tijdje m’n handen vrij hebben, me niet zo volledig binden aan de Operaties. Het geplande deel 4 is nog lang niet in het stadium van schrijven. En het dagboekplan komt vooral voort uit de (bijna fysieke) behoefte om te schrijven, aan iets substantieels, dageliks. In principe moet die vorm me de gelegenheid bieden om niet direkt bij elkaar horende bezigheden en onderwerpen in één kontekst samen te brengen.

De werkwijze ligt voor de hand: sinds Raadsels heb ik de voortgang van de produksie systematies in draaiboeken bijgehouden – de schriften als logboek (of: machinekamer en stuurhut tegelijk). Niet alleen kon ik dankzij de chronologiese ordening op elk moment alles terugvinden en rekapituleren; ik hield daardoor ook greep op het vermenigvuldigingsproces. In de metode van werken verwarring zoveel mogelik uitschakelen. ‘Un hasard doit être incessament la matière d’un calcul rigoureux’ (Poe geciteerd door Jules Verne).

+ Ik hoorde de transistorradio schetteren en nam daarom aan dat de buurman aan het werk was; er bleek niemand te zijn, maar de radio stond wel aan. De stad is overal.

+ Waarom zou ik geen wederwaardigheden (wat ’n woord) verzinnen? Ik kan me in een bedachte situatie gemakkeliker van een afstand bekijken dan in een verslag. Een fiksie maak ik intenser mee dan een gebeurtenis die me overkomt.”

 

Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

 

Prijsvechter

Ik hou van paarden omdat ze de snelste man
voorbij zullen lopen. Ze zijn majestueus,

zo statig als een zaterdagse vrouw
voor een feest. Paarden ruiken naar wat

het betekent snel te zijn: zweet en grind
dat opspat tijdens het vroege ochtend lopen.

Het In- en uitademen als grind
in vermoeide longen. Ik verzorgde ze en racete met

paarden van Texas tot Boston totdat
er een mijn dijbeen brak met een zijwaartse

trap. Ik kan geen paard meer rijden,
maar zelfs als ik het zou kunnen, we hebben deze

auto’s nu die ons met 1 km per minuut
kunnen vervoeren. Ik koop de snelste

auto die ik kan vinden zodra ik mijn geld
bij elkaar heb. In de ring,

ben ik als een auto. Mijn vuisten werken
als opgevoerde motoren. ik heb

het soort elasticiteit waar andere vechters
van dromen nadat ik ze heb laten inslapen

op het canvas. Als ik een man vastgrijp,
is het alsof ik wordt gewikkeld in vergeving.

Als ik een man haak, is het alsof ik wordt geraakt
door frustratie. Ik weet niet of paarden

blij of verward zijn door de nieuwe
manier van voortbewegen, maar ik kan met zekerheid

zeggen: mijn prijsvechtende cohorten
zijn beslist ontevreden over mijn aanwezigheid.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 september 2018 en ook mijn blog van 3 september 2017.

Jacq Firmin Vogelaar, Adrian Matejka

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Uit: Laatste post

“Waarom ik daar nog zat, in het café aan een tafeltje bij het raam, weet ik niet, evenmin ben ik in staat, zelfs maar bij benadering, uit te leggen waarom ik die dag naar Moorgat ben doorgereden, welk gat ik al dertig jaar uit de weg was gegaan, waar ik niemand kende en waarschijnlijk, naar ik mocht aannemen, niemand mij nog kende tenzij van naam, omdat deze op de helft van de plaatselijke bevolking van toepassing is en de streek er tegenwoordig zijn faam en kwade reuk aan te danken heeft – maar waarom je naam noemen? Het kwam toevallig zo uit dat ik onverwacht een paar uur overhad doordat de bespreking, waarvoor ik naar het nabijgelegen stadje O. gereisd was, korter duurde en voor mij minder succesvol verliep dan verwacht; de reden van het een en van het ander lag bij mijzelf. Tot ieders en niet het minst mijn eigen verbazing bleek het laatste obstakel dat de zaak al maanden traineerde en de partners tot wanhoop begon te drijven – wees niet bang, ik zal je niet vermoeien met een gedetailleerde toelichting – een fusie te betreffen van een universitair, een direct door de overheid geleid en een particulier onderzoeksbureau – zulke hybriden zijn de laatste jaren erg in trek – van welke drie bureaus het mijne de grootste en voor het verwerven van de fondsen onmisbare stem in het kapittel had, waarvoor ik de spreekbuis was die nog niet volmondig met de fusie had ingestemd, hetgeen de aanleiding vormde voor de bespreking op deze septembermiddag ten aanzien waarvan de verwachtingen even gespannen als laag waren, en opeens bleek het tot dan toe onoverkomelijke obstakel, dat was ik, meteen al in het begin van de vergadering om. Vrome formules als ‘Ik heb er nog eens goed over nagedacht’ liet ik achterwege – ik had er domweg over nagedacht, bovendien gaat nadenken meestal vanzelf en merk je de resultaten pas op het moment dat je je mond opendoet – nog voordat andere rituelen konden worden ingezet, deed ik mijn mond meteen al open en gaf te kennen dat ik met alles akkoord ging. Ik hield de bijeenkomst verder voor gezien; het voorstel om het behaalde resultaat gezamenlijk te vieren – het woord overwinning werd kies vermeden – wimpelde ik af, het zou ook iets teveel van het goede geweest zijn. Zo had ik opeens een paar uur over, een ongekende weelde, toch ging ik niet meteen op huis aan, hoewel ik niets liever wilde dan snel weg van die sukkels; iets weerhield mij ervan.”

 

Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

 

Einde van kant A

Het eindigt omdat het begin niet nog eens een vliegende start
maakt: rode veeg van een mond, lippenstift overal

de bijkomstigheid die een komeet achterlaat die
verdwijnt. Wat maakt dat dit moment zich ontvouwt als een fraaie

vrouw die zichzelf opricht van de badkamervloer?
Honky-tonk in het honingzoete bruin van een oogbol?

Parfum & zijn circus van hartvormige introducties?
Het eindigt omdat de naald altijd terechtkomt in

de uitloopgroef als een man die rondtast naar een gebroken
bril nadat hij wakker wordt in het puin van de wereld.

Met de ene hand over de andere tast hij naar opzichtige gitaar
plectrums & verloren stiletto’s, hoge taille rokken & stenen,

zijn bril zo gebarsten en vlekkerig als de topografie
van een overslaande plaat. Hij zou Albright zelf

kunnen zijn, foeragerend op het stilleven geruis van korte
tutu’s en wolkenkrabbers gebarsten in de verdraaide

nasleep van een glimlach. Ook zonder bril
herinnert hij zich haar in haute couture: grootmoedig

afdalend langs de blauwe en violette draden van de nacht,
haar groene jurk vloekend met de badkamertegels.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 september 2018 en ook mijn blog van 3 september 2017.

Jacq Firmin Vogelaar, Adrian Matejka

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Uit: Pro domo

“Ti Taats Toverbal

Stel dat Taats heel iemand anders is dan hij lijkt. Laat hij het niet horen. Formuleer het wat anders. Wat anders? Stel je eens voor dat Taats heel anders is dan hij eruitziet. Hij die zich aan uiterlijk niets gelegen laat liggen. Ja, dat zegt hij. Iemand kan denken dat hij een grote kerel is met een brede borstkas en een warm hart; een man die vrank en vrij met zijn lichtblauwe of staalgrijze ogen de wereld in kijkt en als hij het even niet weet, altijd weer even, met een grote klad door zijn woeste blonde haar harkt. Hij ziet eruit als een worstelaar, en dat dikt hij graag aan. Er zijn mensen die hem alleen maar hebben zien worstelen met cijfers; zelfs de eenvoudigste som kost hem hoofdbrekens. Hij zoekt ook overal iets achter. Ho ho, nu heb je het over iemand anders, de portier van Casa Rosso, een man op wie hij heel in de verte lijkt, leek moet je zeggen: leptosoom type met grote schelpen van oogleden, kort bros haar op een harde schedel, een raspende baard die hij maar niet weggeschoren krijgt en een enorme neus, oja een kanjer, een kokkert, een kromgeslagen neus die als je niet beter wist een feestneus lijkt. Maar dat is gezichtsbedrog, dit keer bedrog ván het gezicht, dat komt omdat alles aan hem gekruld is, zijn haar, zijn zinnen natuurlijk, zijn tenen; daar heeft hij lang op geoefend, omdat hij van nature hangende schouders en mondhoeken, lede ogen en een hangkont heeft. En zijn tenen, nu zijn het jubeltenen maar toen, toen sloegen ze haken in de grond; je kon je land ermee eggen.

Die man, die ze echt niet met Taats mogen verwisselen, weet alles en iedereen om de tuin te leiden. Iedereen denkt met een zachtmoedig type te maken te hebben, pas op, hij neemt je te grazen waar je bij staat. Zijn loodrechte carrière één grote leugen, één lange val. Die kerel heeft natuurlijk geen wiskunde gestudeerd in Delft, hij werkt niet bij een bank op de afdeling verzekeringen, zelfs niet met als specialisme de total loss; hij heeft geen bungalow, ziekelijke vrouw, inwonende zuster, twee kinderen en twee auto’s, een grote en een hybride met aangepast handgas. Hij heeft alleen een moeder die hem handenvol geld kost, voor wie hij als kind al van school moest toen de heer der schepping er van tussen was, de hort op, en er toch iemand voor brood op de plank moest zorgen.”

 

Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

 

“Gymnopédies No. 1”

Dat was de week
        dat het maar bleef sneeuwen.

Dat was de week
        toen vijfvingerige bomen op huizen

vielen en hoogspanningsleidingen
         braken alsof er iemand op betaaldag

wachtte in een sneeuwstorm.
Die sneeuwweek sjokten mijn dochter

& ik over de gebroken takken,
        friemelend door de sneeuw

        als hongerige vingers door
        een lege zak.

Over de door termieten uitgeholde stronk
zo compact als een lekke band.

         Over de holte
         waar de vos induikt
als we ’s nachts de achterdeur openen.

Dat was de week van sneeuw
         & hij glinsterde zoals elke
         kerstkaart die we ons konden
         herinneren terwijl mijn dochter

in het rond prikte voor de beste plek
om een sneeuwpop neer te zetten. Een

met een dennenappelneus.
            Een met door de duim ingedrukte

            ogen om het hele plaatje te zien
zodra de dingen opwarmen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 september 2018 en ook mijn blog van 3 september 2017.

Dolce far niente, Gotthold Ephraim Lessing, Jacq Firmin Vogelaar, Fritz J. Raddatz, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Doğan Akhanlı

 

Dolce far niente

 

 
Rustende jongen door Paul Cezanne, 1890

 

Die Faulheit

Fleiß und Arbeit lob’ ich nicht.
Fleiß und Arbeit lob’ ein Bauer.
Ja, der Bauer selber spricht,
Fleiß und Arbeit wird ihm sauer.
Faul zu sein, sei meine Pflicht;
Diese Pflicht ermüdet nicht.

Bruder, lass das Buch voll Staub.
Willst du länger mit ihm wachen?
Morgen bist du selber Staub!
Lass uns faul in allen Sachen,
Nur nicht faul zu Lieb’ und Wein,
Nur nicht faul zur Faulheit sein.

 


Gotthold Ephraim Lessing (22 januari 1729 – 15 februari 1781)
De markt in Braunschweig, de geboorteplaats van Gotthold Ephraim Lessing

 

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

 

Of een slaaphttps://romenu.blog/tag/jacq-firmin-vogelaar/wandelaar slaapt?

Niet omdat het maandag is, het is bijna elke dag maandag.
Niet omdat het regent, het regent bijna altijd. Omdat je
weet dat de belangrijke handelingen die je leven veranderen
– lach niet, voordat je de hele zin gehoord hebt – meestal
buiten je om plaatsvinden (buiten je medeweten in je
eigen gebaren, woorden en bijgedachten voorbereid), beperk
je je tot het tijdrovend gemier op de vierkante millimeter.
Dus doe je maar wat je niet laten kunt slaapwandelaar, en
kijk je zonder deelnemen, met afkeer zelfs, toe (hoe:)
Het is maandag, het regent, de post heeft zojuist een
pakket bezorgd dat hij ongeopend op tafel laat liggen.
Op straat zijn twee mannen begonnen het trottoir open te
breken – je hebt niets gezien, je hoort het holle geluid
van op elkaar vallende tegels, je stelt het je voor (hoe:)
Hij verlaat het huis, zonder bagage; moet lang in de rij staan
voor het loket, bestelt een plaatsbewijs naar de stad die
hij het laatst hoort omroepen – Kopenhagen – betaalt met

een cheque. Je weet zeker dat niemand je daar zal staan
opwachten. Een grimmige herinnering van een kleine twintig
jaar geleden in je hoofd. Terwijl je een lege coupé zoekt,
besluit je de komende uren uitsluitend aan die ene dag van
die herinnering te denken om je hoofd vrij te houden van
alle andere herinneringen en voorstellingen. – Toen je
begon was je al onderweg – dat is een pijnlijke (halve)
waarheid.

 

Leven & zakenleven

Leven & zakenleven

’t kruim & uitschot van ’n uitgaanswereld
op hun ponteneur gesteld
marmeren handvaste bustes
geteelde beeldjes van onooglike debutantes
doorknede zwetsers & gesteven zwemvesten

die ’t voor ’t zeggen hebben (hoor ik)

bederven op slag in ’t verboden
blitzlicht van ’n vulgaire amateur-
fotograaf

(beelden ervan zijn later in ’t joernaal te zien
aanleiding tot ’n gewapende opstand van ouwe adel
+ ondergeschikten)

 

Terugkeer

Een man bij het tuinhek. Een man die thuishoort in de
grensstreek tussen licht en donker. Het grijs staat hem:
grijze ogen, grijs haar, grijze huid. Kleuren heeft hij
achter zich. Kleuren neemt hij in zich op en hult ze in
grijze gedachten. Vermoedelijk is hij iemand die houdt
van muziek zonder begin en eind.
Als hij nog langer, besluiteloos, bij het tuinhek blijft staan
wachten, zal de wind hem hebben weggevaagd, hem bij
zijns gelijken hebben gevoegd.
Stel dat ik het ben die achter het raam op de uitkijk
staat. Het nakijken heb ik. Zijn voorkant zilvergrijs
oplichtend in de zon, zweemt zijn achterkant naar verdwijnen.
Of andersom. Nog kan de man alle kanten uit.
Als hij weggaat zal ik snel mijn jas pakken en
hem achterna hollen (er is nog zoveel dat ik hem
hoognodig moet zeggen).
Als hij komt zal ik hem opwachten, maar niet als de man die
ik verwacht, nee, ik zal zeggen dat de persoon naar wie
hij vraagt ons niet bekend is, helaas.

 

 
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)

 

De Duitse schrijver, criticus, columnist, essayist en biograaf Fritz J. Raddatz werd geboren op 3 september 1931 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Fritz J. Raddatz op dit blog.

Uit: Tagebücher

„20. Mai 1982
Dann « Textanalyse » – bizarrerweise anhand von WAR UM. Dann meine Lesung, ich spürte deutlich, wie sich Muschgs Gesicht verschattete. Hochhuth , der als rührender Kumpel dabei war, meinte – wie er mir am nächsten Tag am Telefon sagte –, das auch bemerkt zu haben ; da er wie alle Dramatiker das Böse im Menschen sieht und betont, meinte er nur: « Neid. » Wie immer – und das Abendessen in seinem ganz und gar gräßlichen, kleinstbürgerlichen Hause – Madame kredenzte mit einer Küchenschürze uns etwas Unbeschreibliches, was sie sehr lobte, dazu gab es süßen Wein, der dafür schön warm und wenig war – blieb eher verhangen im Gespräch, so daß ich gegen 23 Uhr verschwand. Den Abend zuvor, mit Hochhuth draußen in Paul Wunderlichs Lithoanstalt, so 80 km vor Zürich, weil dorten nemmlich Junterchen am Drucken war, und wir wollten in dem attachierten (SEHR guten) Gasthofe zusammen essen. Taten wir auch, und es war eigentlich ein netter Abend, nur daß Grass nicht aufhören wollte zu trinken (was mir neuerdings nicht mehr bekommt) und auch ganz herrschaftlich sagte (auf mein : « Ich möchte den Fahrer nicht so lange warten lassen ») : « Chauffeure sind das gewohnt. » Hm.

Kampen, den 28. Mai 1982
Was für eine sonderbare Woche wieder hinter mir liegt. Hier sitze ich nun in meinem geliebten Handschuhfach in Kampen, brennende Ginsterbüsche begrüßten mich, unvorstellbar schön,
die Bude renoviert, gereinigt, alles OK – eine neue Hausbesorgerin, selbst einen Masseur für/gegen meinen schlimmen Rükken scheine ich gefunden zu haben, perfektes Sylt-Wetter mit
Sonne, kühlendem Wind, jagenden Wolken, zum Abendessen von der Gänseleber mit frischen Feigen über den Spargel bis zur frischen roten Grütze ein « Dinner » ; und trotzdem bin ich
innen ganz kaputt. Ob meine Energie, die ich nicht recht loswerde, sich gegen mich selber richtet, mich sozusagen aushöhlt ?
Diese monologische Situation, die mich – der ich ja sehr auf Gespräche angelegt bin ; schon mein Kindermädchen brach in Tränen aus über mein « Geplapper » – zerstört ? Ich weiß es nicht – ich merke nur einen regelrechten physischen Verfall, weiche Knie, unsicheren Schritt, ständige kleine « Schrammen » und Beulen am Auto (ich bin in einem Zustand, daß ich eigentlich überhaupt nicht fahren dürfte), das rasende Kopfweh Tag und Nacht IST irgendwas und wird durch Massagen allein nicht weggehen.“

 

 
Fritz J. Raddatz (3 september 1931 – 26 februari 2015)

 

De Uruguayaanse schrijver, essayist en journalist Eduardo Hughes Galeano werd geboren op 3 september 1940 in Montevideo. Zie ook alle tags voor Eduardo Galeano op dit blog.

Uit: Days and Nights of Love and War (Vertaald door Judith Brister)

« In the torture chambers the torturers eat lunch in front of their victims. Children are interrogated as to the whereabouts of their parents: the parents are strung up and given electric shocks so they will reveal the location of their children. Daily news item: “Individuals in civilian attire, faces covered by black hoods … They arrived in four Ford Falcons … They were all heavily armed, with pistols, machine guns, and Itakas … The first police arrived an hour after the killings.” Prisoners, pulled out ofjail, die “attempt-ing to escape” in battles in which the army reports neither wounded nor killed on its side. Black humor in Buenos Aires: “Argentines,” they say, “can be divided into the terrorized, the imprisoned, the buried, and the exiled.” The death penalty was incorporated into the Penal Code in mid-1976, but each day people are killed in this country with benefit of neither trials nor tences. The majority are deaths without bodies. The Chilean dictator-ship has wasted no time in imitating this successful procedure. A single execution can unleash an international scandal: for thousands of disap-peared people, there is always the benefit of the doubt. As in Guatemala, frien ds and relatives make the useless, dangerous pilgrimage from prison to prison, from barracks to barracks, while the bodies rot in the bushes or dumps. The technique of the “disappeared”: there are no prisoners to claim nor martyrs to mourn. The earth devours the people and the government washes its hands. There are no crimes to denounce nor explanations to give. Each death dies over and over again until, finally, the only thing your soul retains is a mist of horror and uncertainty.
But Guatemala was the first Latin American laboratory in which the “dirtywar” was carried out on a large scale. Men trained, guided, and armed by the United States implemented the extermination plan. The year 1967 was a long St. Bartholomew’s Day massacre.’ The violence had begun in Guatemala ),tars before, when, one late afternoon in June 1954, Castillo Armas’ P-47s had filled the sky. Later the land was returned to the United Fruit Company and a new Petroleum Law, translated from the English, was passed. In Argentina, the Triple A (Argentine Anticommunist Alliance) made its public debut in 1973.”

 

 
Eduardo Galeano (3 september 1940 – 13 april 2015) 

 

De Amerikaanse schrijfster en literatuurwetenschapster Alison Lurie werd geboren op 3 september 1926 in Chicago, Illinois. Zie ook alle tags voor Alison Lurie op dit blog.

Uit: Foreign Affairs

“Twenty minutes ago, while waiting in the departure lounge in a cheerful mood, Vinnie read in a magazine of national circulation a scornful and disparaging reference to her life’s work. Projects such as hers, the article stated, are a prime example of the waste of public funds, the proliferation of petty and useless scholarship, and the general weakness and folly of the humanities in America today. Do we really need a scholarly study of playground doggerel? inquired the writer, one L. D. Zimmern, a professor of English at Columbia. No doubt Mr. or Ms. Miner would answer this query by assuring us of the social, historical, or literary value of “Ring-around-a-rosy,” he continued, sawing through the supports of any possible answer; but he, for one, was not convinced.
What makes this unprovoked attack especially hideous is that for over thirty years the Atlantic has been Vinnie’s favorite magazine. Though she was raised in the suburbs of New York and teaches at an upstate university, her imaginative loyalties are to New England. She has often thought that American culture took a long downward step when its hegemony passed from Boston to New York in the late nineteenth century; and it has been a comfort to her that the Atlantic continues to be edited from Back Bay. When she pictures her work receiving general public recognition, it is to this magazine that she awards the honor of discovery. She has fantasized the process often: the initial letter of inquiry, the respectfully eager manner of the interviewer, the title of the finished essay; the moment when her colleagues at Corinth University and elsewhere will open the magazine and see her name printed on its glossy pages in its characteristic and elegant typeface. (Vinnie’s ambition, though steady and ardent, is comparatively modest: it hasn’t occurred to her that her name might be printed upon the cover of the Atlantic.) She has imagined all that will follow: the sudden delighted smiles of her friends; the graceless grins of those who are not her friends and have undervalued both her and her subject. The latter group, alas, will be much more numerous.
For the truth is that children’s literature is a poor relation in her department—indeed, in most English departments: a stepdaughter grudgingly tolerated because, as in the old tales, her words are glittering jewels of a sort that attract large if not equally brilliant masses of undergraduates. Within the departmental family she sits in the chimney-corner, while her idle, ugly siblings dine at the chairman’s table—though, to judge by enrollment figures, many of them must spout toads and lizards.”

 

 
Alison Lurie (Chigaco, 3 september 1926)
Cover

 

De Russische schrijver Sergej Dovlatov werd geboren op 3 september 1941 in Ufa, in het zuiden van Rusland. Zie ook alle tags voor Sergej Dovlatov op dit blog.

Uit: Pushkin Hills (Vertaald door Katherine Dovlatov)

“These are just words. Never-ending, beautiful words… I’ve had enough… I have a child for whom I’m responsible…”
“I have a child, too.”
“Whom you ignore for months on end. We are strangers to you…” (In conversations with women there is one painful moment. You use facts, reasoning, arguments, you appeal to logic and common sense. And then suddenly you discover that she cannot stand the very sound of your voice…) “Intentionally,” I said, “I never did any harm…”
I sat down on a sloping bench, pulled out a pen and a piece of paper, and a minute later scribbled down:

My darling, I’m in Pushkin Hills now,
Monotony and boredom without a switch,
I wander through the grounds like a bitch,
And fear is wracking my very soul!

And so on.
My verses had somewhat preceded reality. We still had about a hundred kilometres to Pushkin Hills.
I stopped by a convenience store and bought an envelope that had Magellan’s portrait on it. And asked, for some reason:
“Do you know what Magellan has to do with anything?”
The sales clerk replied pensively:
“Maybe he died… Or got decorated…”
I licked the stamp, sealed the envelope and dropped it in the mailbox…
At six we reached the tourist centre. Before that there were hills, a river, the sweeping horizon with a jagged trim of forest. All in all, a typical Russian landscape without excess. Just those ordinary features that evoke an inexplicably bittersweet feeling.”

 

 
Sergej Dovlatov (3 september 1941 – 24 augustus 1990)
Cover

 

De Indische schrijfster Kiran Desai werd geboren op 3 september 1971 in New Dehli. Zie ook alle tags voor Kiran Desai op dit blog.

Uit: The Inheritance of Loss

“They had come for the judge’s hunting rifles.
Despite their mission and their clothes, they were unconvincing. The oldest of them looked under twenty, and at one yelp from Mutt, they screamed like a bunch of schoolgirls, retreated down the steps to cower behind the bushes blurred by mist. “Does she bite, Uncle? My God!”— shivering there in their camouflage.
Mutt began to do what she always did when she met strangers: she turned a furiously wagging bottom to the intruders and looked around from behind, smiling, conveying both shyness and hope.
Hating to see her degrade herself thus, the judge reached for her, whereupon she buried her nose in his arms.
The boys came back up the steps, embarrassed, and the judge be­came conscious of the fact that this embarrassment was dangerous for had the boys projected unwavering confidence, they might have been less in­clined to flex their muscles.
The one with the rifle said something the judge could not understand.
“No Nepali?” he spat, his lips sneering to show what he thought of that, but he continued in Hindi. “Guns?”
“We have no guns here.”
“Get them.”
“You must be misinformed.”
“Never mind with all this nakhra. Get them.”
“I order you,” said the judge, “to leave my property at once.” “Bring the weapons.”
“I will call the police.”
This was a ridiculous threat as there was no telephone.
They laughed a movie laugh, and then, also as if in a movie, the boy with the rifle pointed his gun at Mutt. “Go on, get them, or we will kill the dog first and you second, cook third, ladies last,” he said, smiling at Sai.
“I’ll get them,” she said in terror and overturned the tea tray as she went.
The judge sat with Mutt in his lap. The guns dated from his days in the Indian Civil Service. A BSA five-shot barrel pump gun, a .30 Spring­field rifle, and a double-barreled rifle, Holland & Holland. They weren’t even locked away: they were mounted at the end of the hall above a dusty row of painted green and brown duck decoys.
“Chtch, all rusted. Why don’t you take care of them?” But they were pleased and their bravado bloomed. “We will join you for tea.

 

 
Kiran Desai (New Dehli, 3 september 1971)
Cover

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Turks-Duitse schrijver Doğan Akhanlı werd geboren in 1957 in Şavşat in de provincie Artvin in het noordoosten van Turkije. Zie ook alle tags voor Doğan Akhanlı op dit blog.

Uit: Mein Vater nannte mich “Ford”

„In meinem Geburtsdorf auf der türkischen Seite der georgischen Grenze, hatte Mitte der 1960er Jahre jeder Mensch einen Spitznamen. Ich hatte mehrere: Meine Geschwister nannten mich „Pot“, die Dorfkinder „Schmetterling“ („Pepela“ georgisch) oder „Eichhörnchen“ („Tatarzena“ polnisch) und für meinen Vater war ich nur „Ford.“ Sehr gerne hätte ich ihn gefragt, warum er mich „Ford“ nannte.
Vermutlich besuchte ich gerade die Dorfgrundschule, als die Auswanderung in die Fremde, gurbet, begann. Mein Vater war der erste und lange Zeit der einzige Lehrer im Dorf. Außer ihm lebte noch ein Erzieher in unserem Dorf, der während seines Militärdienstes Lesen, Schreiben und etwas Mathe gelernt hatte. Dieser war für die erste Klasse zuständig. Mein Vater unterrichtete vier Klassen in einem einzigen Klassenraum, eine Art Montessoripädagogik gemäß dem Motto „Hilf mir, es selbst zu tun“. Allerdings gab es unter den damaligen Bedingungen sowieso weder Platz noch Mittel für eine andere Pädagogik: Wir hatten lediglich ein Heft zum Schreiben, ein anderes für Mathe, einen Bleistift und einen Radiergummi dazu.
Gemäß der Staatsdoktrin sollte der Lehrer uns die fortgeschrittene, zivilisierte westliche Welt nahebringen. Und da Frankreich als Land der Hochkultur galt, sollte Französisch die schönste Sprache, Paris die schönste Stadt und Viktor Hugo der beste Schriftsteller sein. Rückblickend würde ich behaupten, dass es dem Lehrer immerhin gelang, uns den „Glöckner von Notre-Dame“, der Esmeralda zu Kirchenasyl verhalf, so berauschend wiederzugeben, dass ich als kleiner Junge bei Nacht den Eiffelturm vor Augen hatte und bei Tag Notre- Dame und die Seine, wie sie zwischen Häusern, Bäumen und Feldern dahinströmte.
Deutschland tauchte in den Erzählungen immer dann auf, wenn es um „Ehrlichkeit“, Fleiß“, „Zuverlässigkeit“ und „technischen Fortschritt“ ging.“

 

 
Doğan Akhanlı (Şavşat, 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 september 2017.

Jacq Firmin Vogelaar, Fritz J. Raddatz, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag, Doğan Akhanlı

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Uit: Reisverhaal

“Er wordt niet geklapt. Hoe iedereen weet dat het niet is afgelopen zal altijd een raadsel blijven. Veiligheidshalve klap ik bij alle gelegenheden dat er mogelikerwijs verwacht wordt dat men klapt, zonder geluid muis op muis zogezegd. Iedereen kucht of hoest voluit, het beste bewijs dat hoesten en kuchen niet nodig is zomin als ademhalen, ik bedoel snuivend ademhalen. Omdat het toeval wil dat ik op dit moment twee varkens met ridikule sprongen, met wapperende oren en overdreven snuivende snuiten een ekster zie wegjagen, lijkt me dit het juiste moment om iets recht te zetten. Hoelang ik al hier ben weet ik niet precies maar lang dat is zeker, iedereen kent me, voor niemand ben ik een vreemde en het is alsof het nooit anders geweest is, toch weet iedereen dat ik er niet bij hoor, dat zie ik, dat voel ik aan alles, misschien is het domweg een kwestie van geur. Daarover hoef ik dus niets te zeggen. Het hoe van de situatie mag ik bekend veronderstellen. Maar het wordt tijd uit de doeken te doen hoe ik hier terecht ben gekomen, en als men zegt dat ik daar rijkelik laat mee ben en bovendien zegt dat mijn verhaal bezijden de waarheid is, en dat zelfs voordat ik iets heb kunnen vertellen, dan komt dat omdat de een of ander die mij een hak wil zetten, en ik weet wie het is al zal ik hem niet het genoegen doen zijn naam voluit te vermelden zo goed als ik ook de anderen niet of alleen onder een andere naam zal laten optreden, een verhaal de wereld in heeft gestuurd waarin op z’n zachtst gezegd enkele details vergeten zijn, een hele reeks details mag ik wel zeggen, precies de hoofdzaken moet ik eerlikheidshalve zeggen die voor beter begrip onmisbaar zijn. Algemeen wordt aangenomen dat ik hier terecht kwam, terecht, terecht? – terecht, omdat ik familie wilde opzoeken of enkele oude bekenden, gewoonlik de enige reden voor een normaal mens om zich in de provinsie te wagen, of zelfs om ergens rustig een paar dagen te gaan zitten, men heeft het in dat verband over uitblazen of op adem komen gehad, maar die veronderstelling is uitsluitend gebaseerd op een slordigheid van de bewuste persoon die het verhaal in omloop heeft gebracht en het had over een fraaie lentedag. Eigenlik doet het er helemaal niet toe wat voor weer en welk seizoen het was – in dit land schijnt bij alles de weersgesteldheid vermeld te moeten worden evenals de leeftijd, het geslacht, vooropleiding, eventuele kwalen en huwelikse staat, dat geeft een schijn van konkreetheid neem ik aan, en ik zou zelf niet eens geweten hebben wat voor weer het was geweest ware het niet dat ik bij toeval weet dat het hartje winter was en vroor dat het kraakte, zo heet dat, zo was het ook inderdaad, hartje winter want het was bitter koud en het vroor dat het kraakte zodat het zelfs terwijl we reden dermate koud in de auto was dat onze adem op onze lippen bevroor, soms zelfs de woorden in onze keel bleven steken en nog wat van die onalledaagse effekten.”

 
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)

Lees verder “Jacq Firmin Vogelaar, Fritz J. Raddatz, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag, Doğan Akhanlı”

Jacq Firmin Vogelaar, Fritz J. Raddatz, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Uit: Het dubbelleven van een evenwichtskunstenaar. Kafka’s dagboeken en zijn schrijverschap

“Max Brod heeft als eerste Kafka’s schrijftalent herkend en gestimuleerd. Ook is hij degene geweest die voor publikatiemogelijkheden heeft gezorgd en uiteindelijk de drie romans, de overgebleven verhalen, dagboeken en brieven voor vernietiging heeft behoed, tegen de al tussen 1919 en 1922 in de onvruchtbare periode vóór Der Prozess neergeschreven wilsbeschikking van Kafka in, dat alle nietgepubliceerde geschriften ongelezen verbrand moesten worden. Zonder Brod zouden we nu hoogstwaarschijnlijk geen Kafka lezen. Dit neemt niet weg dat hij het werk belast heeft met een zware hypotheek aan interpretaties. Waarom de ene interpretatie beter en langer beklijft dan de andere zal altijd een vraag blijven, met overtuigingskracht heeft het weinig te maken. Wanneer de inhoud van een literair werk tot herkenbare termen kan worden herleid, zal dat veel lezers meer houvast bieden dan een benadering via de literaire techniek. Er is zelfs een karakterisering van Kafka’s werk die van de plicht tot lezen ontslaat; het is dan voldoende te weten dat hij een voorspelling heeft geschreven van de wereld waarin wij nu leven.
Het werk van Kafka is alleen in existentiële termen te vertalen via het bijwerk van dagboeken, brieven en getuigenissen van anderen. De literaire teksten, toch overwegend grotesk en fantastisch, geven daartoe weinig gelegenheid. Brief an den Vater bijvoorbeeld (vreemd genoeg vertaald als Brief aan zijn vader) is nooit bedoeld geweest als literaire tekst. Het ironische gevolg hiervan is dan dat uitgerekend de man die vooral of zelfs uitsluitend schrijver wilde zijn, zoals de dagboeken overduidelijk aantonen, in de eerste plaats als persoon beoordeeld wordt. Hoe discreet hij ook was inzake zijn eigen persoon, hoezeer hij er zelfs naar gestreefd heeft als persoon te verdwijnen en in het schrijven op te gaan, juist die omzichtigheid heeft alle aandacht op het persoonlijk leven gevestigd. Over een aantal zaken wenste Kafka niet te schrijven – om wat voor reden dan ook. Niet de minste reden is geweest dat gevoelens volgens hem alleen dan schriftelijk mochten worden vastgelegd wanneer dat ‘met de grootste volledigheid tot in alle incidentele consequenties, evenals met absolute waarachtigheid, kan geschieden’ (Tagebücher, 12.1. 1911). Het niet-spreken is vaak voor verzwijgen aangezien. Datgene wat hij wel schreef is daarom als een soort geheimschrift uitgelegd dat de oplossing van de vermeende raadsels zou bevatten.”

 
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)
Portret door Opland, 2014

Lees verder “Jacq Firmin Vogelaar, Fritz J. Raddatz, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag”

Jacq Firmin Vogelaar, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Fritz J. Raddatz, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar (pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers) werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voorJacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Soupçon

Kajuit als een volgegeten buik
Tussen de bladeren van het logboek
Telt men veel gedroogde insekten
m.m.s.-meisjes strelen en blazen in de doorrookte
Schoorsteen.
Terwijl jack the ripper, kapitein,
Een stuk onder uit de kiel knipt en
In een gestreepte kniebroek
Met een meerminnige zaagvis onder de arm wegzwemt
En zich op zijn vlucht
Verschuilt in een toch al bibberende school witvis.

 

Laat haar varen
 
Zeg nu het nog kan en hul haar hoofd in een zwarte wolk van wier
teken beten op haar slapen: sporen van zout op levend hout
en strek haar uit op de ribben van een smalle boot
uit beeld verdwijnend door dampend schuim laat haar varen
 
Laat haar gaan tot waar de geschubde zee de rug kromt
het zien omkeert in ongezien en beproefd achter gesloten ogen
de gedachte inkeert – werkelijk zij verandert niet meer
sinds de zee niet meer rookt: verlaten blijft zij mij bij.

 

J’ai prié pour le pauvre Gaspard…
 
Zonder land waar een paard star
maar een naderhand
in de doornen waterval zijn juten vel scheurt,
een blos bekschuim
als de kop van een vergeven zalm
naar het laagland afdrijft,
:
er wordt nu gevonden: het blauwe kind met verloren ogen,
met nog de indruk van teugels bij de lippen en
bodemzand van een droogstaande bron,,
in de kiel van een gewit en opgetuigd zeilschip
wordt het, overladen met zwerfstenen en gemakkelijk te plukken
goudrenetten en vleermuizen (om het vleugels te geven),
gezonken in de geopende zee,
met ijlingse vinnen zwemt het.
:
Met hun netten wuiven de vissers,
laten ze op deze zondag
alle perkamenten vogels uitvliege.

 
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)

Lees verder “Jacq Firmin Vogelaar, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Fritz J. Raddatz, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag”

Jacq Firmin Vogelaar, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag

De Nederlandse dichter, schrijver en literatuurcriticus Jacq Firmin Vogelaar pseudoniem van Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers werd geboren in Tilburg op 3 september 1944. Zie ook alle tags voor Jacq Firmin Vogelaar op dit blog.

Renaissance II

Ook al was hij oud en overreden,
Toch is hij even diep als stalmest
Op hangende poten de grond ingegaan:
Zaad en water ter plaatse
Komt hij met een zacht vel en reeds geopende ogen
Boven aarde, als een molshoop eerst
Dan een schutblad van een gekweekte plant, die
Als het nacht slaat blaft
En als de poten afgeknipt zijn
De straat oploopt.

 

Breekbaar grondschrift

breekbaar grondschrift voetafdruk van rotte palen
toont waar ze schreiend
onhoorbaar ontstond, ’n dichtgegroeide
vijver waar niets weerklinkt,
het luisterend oor verzandt,
de vinger tastend vastgroeit aan ’n ovale steen bijna
in de ogen,

in haar diep verdronken
wordt de drinkende schimmel zo groot
(als) ’n drijvend wolkenveld
om te zien door ’n netvlies van verlies
Robin,
sluierstaartvis met glazen gebaren

 

Jonas

daarnaast mol ik ook nog haar stikdonkere baarmoeder,,
moedertje, ik moet me toch ergens verbergen
achterhaal me niet met ’n kateter –
zal ik me slapend houden,
jonas wil wel zingen zachte hits desnoods en en
en even zachte kasjmierharen krijgen ’n opgerold schootkatje
fijn dat je kasplantje likt en laat groeien,
nee nee
nee, en er keihard in rondcrossen,
wat overvliegt bekogelen zodat het uiteenspat
in pikzwarte veren die ik opplak, en zo ik me vertoon.

 
Jacq Firmin Vogelaar (3 september 1944 — 9 december 2013)
Cover

Lees verder “Jacq Firmin Vogelaar, Eduardo Galeano, Alison Lurie, Sergej Dovlatov, Kiran Desai, Ernst Meister, Lino Wirag”