Jan Wolkers en Ulrich Plenzdorf

Jan Wolkers wordt geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925 als derde kind in een streng gereformeerd gezin dat later tien kinderen zal tellen. Zijn ouders hebben een levensmiddelenwinkel. In de dertiger jaren daalt de omzet, daarom wordt Wolkers in 1938 van de MULO gehaald om zijn ouders te helpen in de winkel. Hij keert niet meer terug naar school, maar neemt baantjes als onder meer dierenverzorger in een laboratorium en tuinman. In deze periode verliest Wolkers zijn geloof.  Tijdens de oorlog heeft Wolkers les op de Leidse kunstacademie, na de oorlog studeert hij aan de Haagse Academie van Beeldende Kunsten en de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Ook krijgt hij een beurs om deel te nemen aan de zomeracademie van de kunstenaars Manzù en Kokoschka in Salzburg, Oostenrijk. In 1957 studeert Wolkers op uitnodiging van de Franse regering een jaar bij Zadkine in Parijs. In Parijs begint hij zijn eerste verhalen te schrijven en in 1958 debuteert Wolkers met een verhaal in Podium. In 1963 wordt zijn Toneelstuk De Babel opgevoerd door toneelgezelschap Studio, in 1966 gevolgd door de eenakter Wegens sterfgeval gesloten door het Nieuw Rotterdams Gezelschap.  In 1963 krijgt hij de Novelleprijs van de Gemeente Amsterdam toegekend voor de verhalenbundel Serpentina’s petticoat (1961). Deze prijs stuurt hij drie jaar later terug uit protest tegen de acties die de Amsterdamse politie houdt tegen de provo’s bij het huwelijk van Beatrix en Claus. Vanaf 1965 uit Wolkers ook in zijn werk kritiek op de maatschappij. In Terug naar Oegstgeest (1965) wordt het kapitalisme veroordeeld, in De walgvogel (1974) wordt de Nederlandse koloniale politiek gehekeld. Ook zijn beeldende werk getuigt in de loop van de tijd meer en meer van maatschappelijke betrokkenheid. Omdat hij vindt dat critici zijn werk steeds rancuneuzer en slordiger bespreken, accepteert Wolkers geen literaire onderscheidingen meer. ‘Literaire prijzen zijn een farce in Nederland,’ zegt hij in een interview met Jan Brokken.  In 1982 weigert hij de Constantijn-Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre, in 1989 weigert hij de P.C. Hooftprijs. In 1986 wordt in het Leidse museum De lakenhal de eerste overzichtstentoonstelling gehouden van Wolkers beeldende kunst. Verschillende boeken van Wolkers worden verfilmd. Turks Fruit (1969) in 1973 door Paul Verhoeven, Kort Amerikaans (1962) in 1979  door Guido Pieters, Brandende Liefde (1981) in 1983 door Ate de Jong en Terug naar Oegstgeest (1965) in 1987 door Theo van Gogh. Sinds de jaren negentig schrijft Wolkers geen proza meer. Wel verschijnen er regelmatig gedichten en essays van hem in NRC Handelsblad. De essays worden samen met voordrachten van Wolkers gebundeld in o.m. Wolkers in Wolkersdorf (2000) en Schuimspaan van de tijd (2001). Meer en meer wijdt hij zich aan beeldhouwkunst en schilderkunst. Ook draagt hij bij aan radio- en televisieprogramma’s van de VPRO. Jan Wolkers woont sinds 1980 op Texel.

Uit:De achtste plaag

“Eerst was er niets dan een roodachtige schemer, vochtig en benauwd. Maar toen ik de deken van mijn gezicht had geslagen werd mijn huid droog en prikkelend. Ik keek opzij naar mijn broer. Zijn gezicht was diep weggezakt in het kussen dat in dikke plooien om zijn hoofd gegolfd lag. Zijn mond stond scheef open maar ik hoorde hem niet ademen. Ik kwam overeind in bed en boog mij over hem heen. Door zijn oogleden liepen kleine paarse aderen waarachter zijn ogen heen en weer leken te rollen. In mijn onderarm prikte een veertje. Ik trok het uit de matras en legde het vlak voor zijn mond. Over het kussen zweefde het langzaam naar mij toe. De neiging om er zachtjes mee over zijn oogleden te strijken bedwong ik. Ik stak het vlak boven zijn voorhoofd in zijn haar. Daarna stapte ik, om hem niet wakker te maken, aan de achterkant het bed uit en liep voorovergebogen langs de schuine zolderwand naar het raam.

Voor de bomen in de verte hing damp, maar ijl, dun, alsof het landschap beslagen was. De zon was nog niet op. Het was wel licht, maar het was geen licht dat de dingen kleur gaf. Alles leek met potlood getekend. Alleen vlak voor mij in de dakgoot was het zink geel uitgeslagen tussen een grijze schilferige verrotting van vergane bladeren.

Toen ik mij aangekleed had trok ik mijn trui tot over mijn broekzakken en deed mijn padvindersriem om. Straks zou ik hem toch af moeten doen omdat het zondag was en Pasen. Ik pakte de onderkant van mijn mouw met mijn vingertoppen vast en wreef de gesp met een gevoerde pols tot hij glom. Voor ik de kamer uitging keek ik nog even naar mijn broer. Het leek nog of hij geen ademhaalde, maar omdat ik nu van achteren langs zijn gezicht keek zag ik dat het vochtig was van zweet.”

 

wolkers2

Jan Wolkers (Oegstgeest, 26 oktober 1925)

 

De Duitse schrijver Ulrich Plenzdorf werd geboren op 26 oktober 1934 in Berlijn. Hij studeerde filosofie in Leipzig en doorliep later de Filmhochschule. Daarna werkte hij als scenarioschrijver in de DEFA studio’s. Bekend werd de DDR-auteur in Oost-en Westduitsland door zijn maatschappijkritische theaterstuk Die neuen Leiden des jungen W. Het was geschreven in het jargon van de DDR-jeugd in de jaren zeventig en vertelt het verhaal van een jongeman die probeert te ontsnappen aan het kleinburgerlijke milieu en die bij het lezen van Goethes roman Die Leiden des jungen Werthers (1774) steeds weer parallelen met zijn eigen leven tegenkomt.

Enkele fragmenten uit: Die neuen Leiden des jungen W.

“Dieser Salinger ist ein edler Kerl. Wie er da in diesem nassen New York rumkraucht und nicht nach Hause kann, weil er von dieser Schule abgehauen ist, wo sie ihn sowieso exen wollten, das ging mir immer ungeheuer an die Nieren. Wenn ich seine Adresse gewußt hätte, hätte ich ihm geschrieben, er soll zu uns rüberkommen.”

“Schätzungsweise war es am besten so. (…) Ich war jedenfalls fast so weit, daß ich Old Werther verstand, wenn er nicht mehr weiterkonnte. (…) Ich weiß nicht, ob das einer versteht. Das war vielleicht mein größter Fehler: Ich war zeitlebens schlecht im Nehmen. Ich konnte einfach nichts einstecken. Ich Idiot wollte immer der Sieger sein.”

Ich hatte nichts gegen Lenin und die. Ich hatte auch nichts gegen Kommunismus und das, die Abschaffung der Ausbeutung auf der ganzen Welt. Dagegen war ich nicht.”

PLENZDORF

Ulrich Plenzdorf (Berlijn, 26 oktober 1934)