Bij de Tour de France
Uit: De Bijbel Van De Tour De France (door Jean Nelissen)
“Een ronde waarin sommige renners tot idolen worden verheven, wier faam zelfs hun dood overleeft. Zoals Fausto Coppi, die op een bergtop in het gehucht Castellania ligt begraven, omringd door aarde van de beruchte col Izoard. Een Tour waarvan de geschiedenis is doordrenkt met dramatiek van de relatief talrijke winnaars die vermoord werden of zelfde dood zochten, zoals René Pottier, Ottavio Bottecchia, Henri Palissier, Hugo Koblet en Luis Ocana. Van oorsprong eenvoudige mannen met een aanvankelijk bescheiden verwachtingspatroon, die echter door hun sportieve successen in een andere wereld werden gekatapulteerd en er hun geestelijk evenwicht verloren. Dat is een van de gevaren van deelname aan de Tour. De verleiding om een sportheld te worden, de massa te ontstijgen, roem en rijkdom te vergaren, zal echter altijd sterker blijven.”
Uit: Pijn is genot (door Jan Siebelink)
Jean Nelissen. Le vélo, c’est la vie.
“Grote hitte. De renner pakt zijn bidon. Drinkt. In die situatie zal Jean Nelissen als een literair motief altijd dezelfde woorden uitspreken: “Wie bij deze temperaturen niet drinkt, beste mensen…. Een lichaam kan niet zonder water…Weet je nog Mart, het was op 12 juli 1978, op het heetste van de dag, en Bernard Thévenet, die dat jaar de Tour zou winnen, stapte af bij een bergwand waarlangs water droop. Mensen, hij likte het op metr zij tong. Hij wilde het water er wel uitwringen. Zonder water begint een levend organisme niets…”
Het tere blauw van de ochtend, het waas over de Maasvallei, de van dauw doordrenkte velden, het wisselende spel van de wolken daarboven. Ik glimlachte in mijzelf, was al bezig met de pittoreske details waarom wielercommentator Jean Nelissen zo vermaard is, de wereld om mij heen te beschrijven. Ik was op weg naar zijn woonplaats Maastricht, en verkeerde in een lichte koortsachtige stemming. Er ligt voor mij altijd grote bekoring aan te komen op een onbekende plek. Nu kwam daar nog bij dat ik naar een man ging wiens stem mij zo vertrouwd voorkwam dat ik die uit duizenden zou herkennen, maar hoe zag die man eruit die bij die stem hoorde?
Die vraag had ik mij nooit eerder gesteld. Je kende zijn gezicht niet, in tegenstelling tot dat van zijn kompaan Smeets. Je wilde het ook niet weten. Zijn rustige, innemende, licht meridionale stem was voldoende. In die zijn heeft hij voor mij altijd tot het radiotijdperk gehoord.”
De Taiwanees-Amerikaanse schrijver Pai Hsien-yung werd geboren op 11 juli 1937 in Guilin, Guangxi in China. Zie ook alle tags voor Pai Hsien-yung oo dit blog.
Uit: Crystal Boys (Vertaald door Howard Goldblatt)
“Without waiting for a response, Little Jade walked to the end of the bar, took a glass of Johnny Walker out of my hand, and set it down in front of Doctor Shi, the cardiologist.
“Doctor Shi, I’ve got a disease,” he said.
“What do you have, Little Jade?” Doctor Shi asked as he puffed on his pipe, his interest piqued. “Come to the clinic tomorrow, and I’ll give you a check-up.”
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
“Heart disease,” Little Jade said, pointing to his chest.
“Heart disease? That’s my specialty. I’ll give you an EKG, and we’ll see what your heart looks like.”
“You won’t be able to see anything,” Little Jade sighed. “This heart disease of mine is pretty strange, and I doubt if even a famous doctor like you can cure it. Whenever I lay eyes on a gorgeous man like you, my heart starts beating like crazy. What can I do? Think you can cure me?”
De Nederlandse schrijver Herman de Man (eig. Salomon Herman (Sal) Hamburger) werd geboren in Woerden op 11 juli 1898. Zie ook alle tags voor Herman de Man op dit blog.
Uit: Land voor Water.
“Tusschen de Paardelaan en het Hemeltje lag voor jaren, jaren een weelderige ondiepe plas; dat weten de mannen van Benschop, die hun zware Pieter-Keur-bijbels niet opgeruimd hebben aan opkoopers, met gewisheid af te lezen van het schutblad binnenin den goudbedrukt-leeren bijbelband.
En de oude daggeldersvrouwen, die zuiver aan hekserij gelooven weten het ook, want in die plassen woonden de kwaaie geesten die de zonen eischen kwamen, zeven maal zeven geslachten onder één hetzelfde dak vandaan, als daar ooit de Duivel ontvangen was.
En de aardmannen, maar ook de goede schuurbouwers woonden in de plassen, die eindelijk volgekrooien en leeggepompt werden. De oude Baron’s Vaders Vader, de laatste Ambachtsheer uit het geslacht van Benschop-Snellenburgh die op het Huis gewoond had, dàt was een goed Landheer geweest en die had Duitsche manmenschen laten komen, die bekwaam waren in ’t bedijken en ’t polderen. Maar ’t werk was tegengevallen; daar lag maar kwaaie zure grond onder de rietpartijen en de zwinnen van het Wye, en de Landheer, die met rentevretende hypotheken zijn hofsteê had bezwaard, om al die Duitschers te kunnen betalen, werd arm en verkocht het Ambacht met alle toebehooren aan een vreemden barren Jonker, die onder Steenwijk nòg een Kasteel had, die jacht en visscherij aan zijn eigen hield, die de huurboeren zware pachten liet betalen en diepvervloekt het graf werd ingedragen.
Zijn eenigste zoon was lam en naar gezegd werd, niet goed wijs, maar die werd bijgestaan door een vreemdsoortigen dominee, die nievers standplaats krijgen kon, omdat hij Gezangen wou laten zingen en een snor droeg.
Onder het beheer van meneer Lafayette, die zooveel als Rentmeester was over ’t goed van den gekken Jonker, wier Benschop rijk. De oogsten waren jaar aan jaar goed en prijzig, ’t ooft hing rijk aan Gods boomen en ’t hooi woog zwaar en geurde zwaar van overdadige vruchtbaarheid.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 11e ook mijn twee blogs van 11 juli 2011.