John Berryman, Christine D’haen, Hélène Swarth, Karl Emil Franzos, Benjamin Henri Constant

De Amerikaanse dichter en schrijver John Allyn Berryman (eig. John Allyn Smith) werd geboren op 25 oktober 1914 in McAlester, Oklahoma. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2008 en ook mijn blog van 25 oktober 2009 en ook mijn blog van 25 oktober 2010

 

Dream Song 6: A Capital at Wells

During the father’s walking—how he look

down by now in soft boards, Henry, pass

and what he feel or no, who know?—

as during hís broad father’s, all the breaks

& ill-lucks of a thriving pioneer

back to the flying boy in mountain air,

Vermont’s child to go out, and while Keats sweat’

for hopeless inextricable lust, Henry’s fate,

and Ethan Allen was a calling man,

all through the blind one’s dream of the start,

when Day was killing Porter and had to part

lovers for ever, fancy if you can,

while the cardinals’ guile to keep Aeneas out

was failing, while in some hearts Chinese doubt

inscrutably was growing, toward its end,

and a starved lion by a water-hole

clouded with gall, while Abelard was whole,

these grapes of stone were being proffered, friend.

 

Dream Song 7: ‘The Prisoner of Shark Island’ with Paul Muni

Henry is old, old; for Henry remembers

Mr Deeds’ tuba, & the Cameo,

& the race in Ben Hur,—The Lost World, with sound,

& The Man from Blankey’s, which he did not dig,

nor did he understand one caption of,

bewildered Henry, while the Big Ones laughed.

Now Henry is unmistakably a Big One.

Fãonnee; he don’t féel so.

He just stuck around.

The German & the Russian films into

Italian & Japanese films turned, while many

were prevented from making it.

He wishing he could squirm again where Hoot

is just ahead of rustlers, where William S

forgoes some deep advantage, & moves on,

where Hashknife Hartley having the matter taped

the rats are flying. For the rats

have moved in, mostly, and this is for real.


John Berryman (25 oktober 1914 – 7 januari 1972)

 

De Vlaamse dichteres en prozaschrijfster Christine D’Haen werd geboren in Sint-Amandsberg op 25 oktober 1923. Zie ook mijn blog van 5 september 2009 en ook mijn blog van 25 oktober 2008 en ook mijn blog van 25 oktober 2009 en ook mijn blog van 25 oktober 2010

 

Woord en wereld

Nancy, Place Stanislas, glansvolle maan, die naam,
die klank, die zaak, hoe dan verwant? Het ding een ding.
Het beeld daarvan in mij is verinwendiging,
grenzeloos band van beeld en denkwerk: dioraam.
De naam een ding ook, daarvan de onaanraakbaarheid,
tot van de naam het beeld met beeld en beeld verbindt,
en taal het al in strengen vangt van labyrinth.
Terwijl de maan stijgt, ijlend door de korte tijd
komt klank, al dadelijk geprangd in een cadans,
van steeds herhaalde steeds veranderende dwang,
verzwonden zaak en naam, beeld en gedachtengang.
Gedicht, gezicht: in lichaam danst al wat er was,
a, n, i, s op zilvertrillende balans,
de zang, glansvolle maan, Nancy, Place Stanislas.

 

Vita

Bloesems, bloemenwangen, baby, blos,
een dochter, zoon, mijn: schijn, zoet, bitter, zuur
en zout, die vier, maar talloos met textuur;
kleur met lijn oneindig; meng en scheid,
ontvouw, spreid, bal, creëer, fuseer en splijt;
vaarwel. Want langs de zenuw geest en woord,
elk instrument klank die geen oor meer hoort,
nooit zonder het getal weer baby, blos.

Christine D’haen (25 oktober 1923 – 3 september 2009)

 

De Nederlandse dichteres Hélène Swarth werd geboren op 25 oktober 1859 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Hélène Swarth op dit blog.

 

Late liefde

Ik wil uit mijn kamer ontvluchten
De bekoring van je gelaat,
Het zweeft in de wolkenluchten,
Al boven de grauwe straat.

De mensen doen wijze verhalen,
Niets begrijp ik van hun gepraat.
Tussen anderen en mij zie ik stralen
De bekoring van je gelaat.

En wil ik boeken lezen,
Ik weet niet wat er in staat.
Tussen mij en het boek komt gerezen
De bekoring van je gelaat.

O mijn hart, met dat wilde gehamer,
Dat mijn leven te pletter slaat!
O alom, in de sombere kamer,
De bekoring van je gelaat!

O uit meelij, om mij te genezen
Zeg een woord zodat ik je haat,
Zo dat ik niet langer zal vrezen
De bekoring van je gelaat.

 

Het Allerdroefste

O droef is elke erinnering
Aan hem, die jong ten grave ging,
Maar ’t allerdroefste dunkt mij dat:
Nooit heeft mijn lief mij liefgehad.

O, dat ik dááraan denken blijf!
Voor hem was ik een tijdverdrijf,
Wat hij voor mij was wist hij wel:
Hij was mijn hemel en mijn hel.

Kon ik maar wenen als weleer!
O God, ik heb geen tranen meer.
Kon ik maar bidden! ’t was zijn spot
Die mij vertwijflen deed aan God.

O schoon gelaat! o zonnig haar!
Demonische ogen, diep en klaar!
O sfinx-lach om die fijne mond!
O raadsel dat ik nooit verstond!

Hij boog mijn trots, hij brak mijn wil,
Mijn afgemarteld hart werd stil.
Hij temde, als een wild dier, mijn ziel,
Tot, slaafs, zij aan zijn voeten viel.

Mijn arme liefde knielde in ’t zand
En kuste, bleek, zijn meesterhand.
Toen hij mij dat had aangedaan,
Toen bood hij mij… zijn vriendschap aan.

Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)

 

De Oostenrijkse schrijver Karl Emil Franzos werd geboren op 25 oktober 1848 in Czortków (Galicië). Zie ook mijn blog van 25 oktober 2008 en ook mijn blog van 25 oktober 2010

 

Uit: Der Shylock von Barnow

“Gerade dem alten, grauen Kloster der Dominikaner gegenüber steht das große, weiße Haus des Juden, hart an der Heerstraße, die von Lemberg nach Skala führt und das düstere Städtchen durchschneidet. Wer in einem der kleinen, schmutzigen Häuser des Ghetto geboren ist, wächst in Ehrfurcht und Bewunderung auf vor diesem Hause und seinem Besitzer, dem alten Moses Freudenthal. Dieses Haus und dieser Mann sind der Stolz von Barnow. Und Beide rechtfertigen auch, jedes in seiner Weise, diesen Stolz.

Da ist zuerst das Haus. Es ist, als wüßte es seinen Wert, so stolz und stattlich steht es da in seinem weißen, reinlichen Aufputz, mit der langen, glänzenden Fensterreihe des ersten Stockwerks, mit den bunten Kaufläden zu ebener Erde, zu beiden Seiten des mächtigen Thorwegs, der einladend geöffnet ist. Denn dieses Haus ist ein Einkehrhaus und die Edelleute wissen seine Vorzüge zu schätzen, wenn sie ins Bezirksamt oder zum Wochenmarkt in die Stadt kommen, und ebenso die Kavallerieoffiziere aus den Dörfern der Umgegend, wenn sie die Langweile hereintreibt. Aber daneben ist das Haus auch ein Zinshaus, denn im ersten Stockwerk wohnen die vornehmsten Honoratioren von Barnow, der Bezirksrichter und der Arzt, zur Miete und daneben – noch alles Mögliche dazu. Denn es ist fast schwer zu sagen, was alles im Erdgeschoße zusammengedrängt ist. Da findet sich eine Lottokollektur und eine Assekuranz-Agentschaft für Vieh, Menschen und Getreide, eine Tuchhandlung und ein Spezereiwarenladen, eine Weinstube für die vornehmen Gäste und ein Branntweinschank für die Bauern. Und Kollekteur, Agent, Kaufmann und Wirt, dies Alles ist Moses Freudenthal.”

 


Karl Emil Franzos (25 oktober 1848 – 28 januari 1904)

 

De Franse schrijver Benjamin Henri Constant de Rebecque werd geboren op 25 oktober 1767 in Lausanne. Zie ook mijn blog van 25 oktober 2006 en ook mijn blog van 25 oktober 2010

 

Uit: Adolphe

„Je venais de finir à vingt-deux ans mes études à l’université de Gottingue. — L’intention de mon

père, ministre de l’électeur de **, était que je parcourusse les pays les plus remarquables de

l’Europe. Il voulait ensuite m’appeler auprès de lui, me faire entrer dans le département dont la direction lui était confiée, et me préparer à le remplacer un jour. J’avais obtenu, par un travail assez opiniâtre, au milieu d’une vie très dissipée, des succès qui m’avaient distingué de mes compagnons d’étude, et qui avaient fait concevoir à mon père sur moi des espérances probablement fort exagérées. Ces espérances l’avaient rendu très indulgent pour beaucoup de fautes que j’avais commises. Il ne m’avait jamais laissé souffrir des suites de ces fautes. Il avait toujours accordé, quelquefois prévenu, mes demandes à cet égard.

Malheureusement sa conduite était plutôt noble et généreuse que tendre. J’étais pénétré de tous ses

droits à ma reconnaissance et à mon respect. Mais aucune confiance n’avait existé jamais entre nous. Il avait dans l’esprit je ne sais quoi d’ironique qui convenait mal à mon caractère. Je ne demandais

alors qu’à me livrer à ces impressions primitives et fougueuses qui jettent l’âme hors de la sphère

commune, et lui inspirent le dédain de tous les objets qui l’environnent. Je trouvais dans mon père,

non pas un censeur, mais un observateur froid et caustique, qui souriait d’abord de pitié, et qui

finissait bientôt la conversation avec impatience.“

 


Benjamin Constant (25 oktober 1767 – 8 december 1830)