De Nederlandse dichter en schrijver Jules Deelder werd geboren op 24 november 1944 te Rotterdam, in de wijk Overschie. Zie ook alle tags voor Jules Deelder op dit blog.
Eden
Het leven in de Hof van Eden
was te mooi om waar te wezen
De zon kwam op de zon ging onder
De tijd was nog niet uitgevonden
Er was hemel er was aarde
Er was lucht en er was water
In het bos de wilde beesten
Er was Adam er was Eva
Ze leefden met elkaar in vrede
Zonder doel en zonder reden
Ze kenden oorzaak noch gevolg
Er was toekomst noch verleden
Ze waren en dat was genoeg
Te zijn zonder het te weten
Jazzverleden
De jazz stamt van de negers
De negers in Amerika
De negers in Amerika
stammen van huisuit uit Afrika
Ze werden door ons Hollanders
met schepen naar de States gebracht
En bepaalde niet eerste klas
maar als beesten vastgeketend in
stinkende ruimen opeengepakt
om aan de overkant – zo
ze nog leefden – als slaven
te worden verpatst
Een zwarte smet op ons verleden
maar hadden we ze niet gebracht
hadden we nou geen jazz gehad
en dat zou nog erger geweest wezen
Vogelperspectief
Ik droomde dat het oorlog was
Ik doolde door verkoolde straten
in een regen van granaten
Rook verduisterde de dag
In de Maas kookte het water
Ik beklom de Euromast
Rondom stond de stad in brand
Godallemachtig! Vanuit de lucht
gezien was zo’n oorlog prachtig!
Jules Deelder (Rotterdam, 24 november 1944)
De Nederlandse schrijfster Wanda Reisel werd geboren in Willemstad (Curaçao) op 24 november 1955. Zie ook alle tags voor Wanda Reisel op dit blog.
Uit:Een eigentijdse hel
“De ondergang van de familie Boslowits heeft een familie die Boslowits heet tot onderwerp en gaat over het lijden van de mens en de onkenbaarheid van zijn lot. Het stelt de ultieme vraag: als er een eigentijdse hel op aarde is, waarom zou een mens dan nog blijven leven? Waar is de rechtvaardiging voor dit alles? Waar het antwoord erop? Waar is God, waar is de uitgang, waar is een verlossing van deze kwelling? In de dood, in niets anders dan de dood.
Gerard Reves persoonlijke thematiek is al in dit vroege verhaal uit 1946 compleet en puntgaaf aanwezig. Hij en dit verhaal pasten misschien wel bij toeval in de tijdgeest van net na de oorlog. Bepalender voor zijn blik is mijns inziens zijn vroeg in zijn jeugd geopenbaarde of misschien zelfs aangeboren depressiviteit geweest. Maar dit terzijde.
De naam Boslowits komt als joodse naam in Nederland en de wereld weinig voor. Op internet is nauwelijks iets te vinden, vier namen in het New Yorkse telefoonboek. In De taal der liefde is sprake van de naam Osnowitz. Ook al een naam die weinig voorkomt. Moskowicz kennen we wel. Of bij de overweging van de historicus Presser – leraar en vriend van Gerard en Karel – om zijn kroniek van de Jodenvervolging Ondergang te noemen bij de titel van de novelle een rol heeft gespeeld, is mij niet bekend. Mijn vermoeden is overigens, dat de naam Boslowits een woordspeling van ‘Bolsjewist’ is.
Dat het hier om een seculiere, joodse, communistische familie gaat mag je aannemen. Met de mensen uit dat milieu waren de ouders Van het Reve veelal bevriend. Niet zelden waren, zeker in Amsterdam en in die tijd, joden ook communist, als deel van hun emancipatie- en gelijkheidsstreven. Gerard (of Simon) van het Reve heeft door dat nabije contact hun ondergang in de Tweede Wereldoorlog dan ook met andere ogen en van dichterbij gadegeslagen dan veel andere niet-joden. Dat maakt zijn blik bijzonder en authentiek.
Niets is wat het lijkt in dit verhaal waarvan de anekdote bekend is: de 23-jarige schrijver Simon volgt een afsplitsing van zichzelf – Simontje geheten – die tussen zijn zevende en negentiende jaar een familie Boslowits gekend heeft en oor- en ooggetuige van de sluipende ondergang van deze familie in de oorlog is geweest.”
Wanda Reisel (Willemstad, 24 november 1955)
De Jamaicaanse schrijver Marlon James werd geboren op 24 november 1970 in Kingston, Jamaica. Zie ook alle tags voor Marlon James op dit blog.
Uit: The Book of Night Women
“People think blood red, but blood don’t got no colour. Not when blood wash the floor she lying on as she scream for that son of a bitch to come, the lone baby of 1785. Not when the baby wash in crimson and squealing like it just depart heaven to come to hell, another place of red. Not when the midwife know that the mother shed too much blood, and she who don’t reach fourteen birthday yet speak curse ’pon the chile and the papa, and then she drop down dead like old horse. Not when blood spurt from the skin, or spring from the axe, the cat- o’-nine, the whip, the cane and the blackjack and every day in slave life is a day that colour red. It soon come to pass when red no different from white or blue or black or nothing. Two black legs spread wide and a mother mouth screaming. A weak womb done kill one life to birth another. A black baby wiggling in blood on the floor with skin darker than midnight but the greenest eyes anybody ever done see. I goin’ call her Lilith. You can call her what they call her.
Two thing you should know if you want to know her. As soon as Lilith born the womens regard her with fear and trembling because of them green eyes that light up the room, but not like sunlight. Nobody did want the young’un and the overseer Jack Wilkins had to make special arrangement for a niggerwoman to take care of the child, for the mens and womens did content to just leave her in the bush and make the land take her back. Another thing. Girl like Lilith don’t born with green eye because God feel to be extra kind to nigger girl. This much was for sure, Lilith be the only girl to grow up in a hut calling a woman mother and a man father but she didn’t look like neither.
That woman. That girl. People recall when she was still a little pickney on the Montpelier Estate, them few years when a nigger not black, playing rounders with boys. She swing the club, clap the ball clear ’cross the field and make one run to all four base and beat the boys but couldn’t understand when the wet nurse slap her and say that a good girl was supposed to make manchild win. Lilith cuss and ask if manchild can’t win if girl don’t lose and she get another slap. Some take as sign when at seven Lilith tell them same boys that is ’cause they have worm between them legs why they can’t run fast like she and the girl get a swift kick from a passing niggerwoman who tell her that there be a grave already dug for the uppity.”
Marlon James (Kingston, 24 november 1970)
De IJslandse schrijver Einar Kárason werd op 24 november 1955 geboren in Reykjavík. Zie ook alle tags voor Einar Kárason op dit blog.
Uit: Die Sturlungen (Vertaald door Kristof Magnusson)
“Als mein Sohn Sturla geboren wurde, wussten wir sofort, dass kein gewöhnlicher Mensch auf die Welt gekommen war. Denn genau in der Nacht, als meine Frau Halldóra niederkam, war meiner Mutter, die sich in einem ganz anderen Teil des Landes aufhielt, im Traum ein Bote der höheren Mächte erschienen. Und dieser Bote hatte ihr gesagt, sie habe gerade einen Enkel bekommen, der den Namen Kampfstark tragen würde. Meine Mutter war zu dieser Zeit bei meinem Bruder Snorri im Borgarfjord. Snorri schickte sofort einen Mann los, der uns von ihrem Traum berichtete, und als ich diese Nachricht hörte, besah ich mir noch einmal meinen neugeborenen Sohn. Normalerweise hielt ich mich von kleinen Kindern lieber fern – doch bei ihm war das anders. Ich spürte sofort, dass diesem Jungen eine glanzvolle Zukunft bevorstand. Ich sah es ihm einfach an, sein Gesicht strahlte eine Gelassenheit und innere Ruhe aus, wie ich sie bei einem Neugeborenen noch nie gesehen hatte. Je klarer der Blick seiner himmelblauen Augen in den nächsten Wochen und Monaten wurde, desto mehr verstärkte sich dieser Eindruck, und als er anfing zu sprechen, überraschte mich sofort, wie wortgewandt mein Junge war und wie schnell er lernte.
Meine Frau Halldóra freute sich, dass mir so viel an meinem Sohn lag – schließlich hatte sie sich oft genug darüber beschwert, dass ich mich zu wenig um Tumi kümmerte, unseren Erstgeborenen, der vor einem Jahr zur Welt gekommen war.
In den nächsten Jahren sollten den beiden noch einige Söhne und Töchter folgen. Eine Kinderschar, die vor meinen Augen manchmal zu einer einzigen lärmenden Horde verschwamm – auch wenn ich natürlich genau wusste, wer von ihnen wer war: Da waren Kolbeinn und Kakali, doch vor allem war da meine Tochter Steinvör, aus der bestimmt einmal eine starke, durchsetzungsfähige Frau werden würde – für Steinvör konnte ich mich fast ebenso sehr begeistern wie für Sturla. Meine Frau Halldóra fand das ehrlich gesagt nicht immer gut.“
Einar Kárason (Reykjavík, 24 november 1955)
De Ivoriaanse schrijver Ahmadou Kourouma werd geboren op 24 november 1927 in Togobala. Zie ook alle tags voor Ahmadou Kourouma op dit blog.
Uit: Monnè: Schmach und Ärger (Vertaald door Vera Gärttling)
„Alle beteten. Den ganzen Tag, die ganze Nacht. Einige Augenblicke vor dem ersten Hahnenschrei hörten Djigui und mehrere weise Marabuts ganz deutlich: »Der Fortbestand ist gesichert… gesichert für die Dynastie der Keita. Sie wird über Soba regieren, solange noch eine einzige Hütte der Stadt aufrecht steht… gesichert… aufrecht… aufrecht. Gesichert… eine Hütte aufrecht steht.«
Triumphierend trat Djigui heraus, um dem Volk zu verkünden, dass das Gebet erhört worden war. Majestätisch schwang er sich auf sein Pferd – die Schergen folgten ihm. Er durchquerte die Stadt, warf sich hin und versank in einen Schlaf, der zwei Tage und zwei Nächte dauerte. Das war nicht zu viel für einen Mann, der einem unüberwindlichen Schicksal versprochen worden war und der gerade zum ersten Mal sein Geschick berichtigt hatte.
»Djigui! Djigui Keita, König von Soba, das Land, das Ihr erbt, ist ein vollendetes Werk. Es bleibt kein einziges monnè«, hatten die Griots am Tag seiner Krönung gesungen.
Djigui hatte ihnen geglaubt. In den ersten Tagen seiner Herrschaft hatte er eigentlich nichts getan, außer eine große Zahl Jungfrauen zu ehelichen – er war der Schönste und der Stärkste. Sich von den Speichelleckern und Griots feiern zu lassen – er war der Größte. Seine Sklaven zu Schergen und gedungenen Mördern zu machen – er war der Klügste im ganzen Manding. Wie jeder junge Malinke-Fürst war er auf die Jagd gegangen. Im Busch sah man oft, dass er noch vor den Hunden beim erlegten Wild eintraf. Dies waren die einzigen Verrichtungen, mit denen er sich beschäftigt hatte. Er, unser König, hatte regiert, ohne die Opfergaben und Almosen zu segnen, die in seinem Namen an die Armen verteilt wurden. Ohne ein einziges Urteil der verlogenen Richter aufzuheben. Er hatte gelebt, ohne die Weisen und Opferpriester zu konsultieren. Ohne fünfmal am Tag zu beten. Ohne die Geister der Ahnen zu ehren.
Zum Glück für das Schicksal des Manding und für das unsere – Allah sei dafür gelobt – war Djigui aus gutem Lehm geformt, aus gesegnetem Lehm. Schnell war er dieses frivolen Lebens überdrüssig geworden, das des Königs eines Landes nicht würdig war, welches von Allah so sehr geliebt wurde wie das unsrige.“
Ahmadou Kourouma (24 november 1927 – 11 december 2003)
De Amerikaanse schrijver Thomas Kohnstamm werd geboren in Seattle, Washington op 24 november 1975. Zie ook alle tags voor Thomas Kohnstamm op dit blog.
Uit: Do Travel Writers Go to Hell?
“I never planned to end up here. After college, I traveled, stum-bled my way through graduate school, and tried to discover what my life was about. While I was busy figuring out nothing, or at least nothing that advanced my career or future, my friends moved to the Bay Area, got entry-level jobs with no real work responsibilities for $75K per year, acquired hundreds of thousands’ worth of stock options, and attended ridiculous site launch parties on the tab of venture capitalists. If you weren’t involved with a pre-Initial Public Offering startup or the fi-nancing behind a pre-IPO startup, you were wasting the great-est economic opportunity since buying stock on margin or selling junk bonds. It was the dawn of a new era. Technology was guaranteed to unchain us from traditional work roles, from the stuffy ex-pectations heaped upon us by past generations. We would be able to create the careers and lifestyles of our choosing. Busi-ness was organized around foosball tables and paintball out-ings. Deep house music went practically mainstream in SF, LA, and NYC. Ecstasy and hydroponics powered the irrational exuberance and infectious hedonism. Imagination was the only limiting factor. The good times were poised to endure so long as the optimism and energy of our generation endured—faith in the potential and inherent goodness of technology would fill in the gaps. We were to change the course of history. It was the ’60s love generation redux, but with vague political goals, lu-crative day jobs, and expensive sneakers. I bided my time on the periphery of this wanton excess, while I did an esoteric advanced degree in Latin American Studies, followed by the world’s shortest PhD in the depart-ment of Social Policy, whatever that is. I lasted through orien-tation and two classes in the PhD program before deciding to flee. At that point, being an escape artist was not only low risk, it was encouraged. The other side held the offer of consulting gigs, website positions, and stock options as far as the eye could see. For some reason, the good times did not last forever. By the time that I entered the job market, Bush had hi-jacked the White House, the economy had nosedived, planes had hit the Twin Towers, and hiring was frozen.”
Thomas Kohnstamm (Seattle, 24 november 1975)
De Chinese dichter en schrijver Wen Yiduo werd geboren op 24 november 1899 in Xishui, Hubei. Zie ook alle tags voor Wen Yiduo op dit blog.
Retrospection
Nine-year life at Qinghua —
When I look back —
Within miles of desert under an autumnal night,
Appears like a firefly;
The more you look at it, the brighter it gets.
All around is darkness, confusing, unfathomable, bleak.
This was spring’s end when red fades but green prospers:
Now by the lotus pond —
Under the heavy silence pressing on the water
The surface could not even make wrinkles —
Complete dead quietude!
Suddenly the spirit of silence retreated,
The mirror shattered,
All began to breathe.
Look! The sun’s smiling flames — a spear of golden light,
Filtering though the leaves,
Fell on my forehead.
Now Xihe* has put a crown on me,
I am the king of the entire universe!
* De wagenmenner van de zon.
Vertaald door Gloria Rogers
Wen Yiduo (24 november 1899 – 15 juli 1946)
Monument in Xishui
De Engels-Ierse schrijver Laurence Sterne werd geboren op 24 november 1713 in Clonmel, Tipperary, Ierland. Zie ook alle tags voor Laurence Sterne op dit blog.
Uit: The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman
“As no woman thereabouts was better qualified to execute the plan she had formed than herself, the Gentle∣woman very charitably undertook it; and having great influence over the female part of the parish, she found no difficulty in effecting it to the utmost of her wishes. In truth, the parson join’d his interest with his wife’s in the whole affair; and in order to do things as they should be, and give the poor soul as good a title by law to practise, as his wife had given by institution,—he chearfully paid the fees for the ordinaries licence himself, amounting, in the whole, to the sum of eighteen shillings and fourpence; so that, betwixt them both, the good woman was fully invested in the real and corpo∣ral possession of her office, together with all its rights, members, and appurtenances whatsoever.
These last words, you must know, were not according to the old form in which such licences, faculties, and powers usually ran, which in like cases had here∣tofore been granted to the sisterhood. But it was according to a neat Formula of Didius his own devising, who having a particular turn for taking to pieces, and new framing over again, all kind of instruments in that way, not only hit upon this dainty amendment, but coax’d many of the old licensed matrons in the neighbourhood, to open their faculties afresh, in order to have this whim-wham of his inserted.
I own I never could envy Didius in these kinds of fancies of his:—But every man to his own taste.—Did not Dr. Ku∣nastrokius, that great man, at his leisure hours, take the greatest delight imagina∣ble in combing of asses tails, and plucking the dead hairs out with his teeth, though he had tweezers always in his pocket? Nay, if you come to that, Sir, have not the wisest of men in all ages, not except∣ing Solomon himself,—have they not had their HOBBY-HORSES;—their running horses,—their coins and their cockle-shells, their drums and their trumpets, their fiddles, their pallets,—their mag∣gots and their butterflies?—and so long as a man rides his HOBBY-HORSE peace∣ably and quietly along the King’s high∣way, and neither compels you or me to get up behind him,—pray, Sir, what have either you or I to do with it?”
Laurence Sterne (24 november 1713 – 18 maart 1768)
A Scene from Tristram Shandy – Uncle Toby and the Widow Wadman door Charles Robert Leslie, 1829–30
De Nederlandse schrijfster Cissy van Marxveldt werd geboren in Oranjewoud op 24 november 1889. Zie ook alle tags voor Cissy van Marxveldt op dit blog.
Uit: Ook zij maakte het mee
“Toen Adriaan afwaste in dat popperige keukentje, dat zijn home rijk was, en toen Huug en Lous beiden aan een kant van het potkacheltje zaten, dat nu, begin juni, niet meer brandde, zei Lous opeens: “Ik moet je altijd nog wat vertellen, Huug. Van je nichtje Elly van Lohuizen.”
“O, ja? Wat dan?”
“Toen jij gevangen genomen was, twee weken was je gevangen misschien, toen kreeg ik een brief van je nichtje.”
“En, wat schreef zij?” Nee, zijn gezicht bleef onbewogen.
“Ze schreef mij, dat ze me dringend spreken moest, en of ik gauw kon komen.”
“En?”
“Ja, toen ben ik er de volgende dag heen gegaan. Haar vader had ook al gehoord, dat jij gevangen genomen was. En hij verbood haar om jou, in deze omstandigheden te schrijven.”
“Zo,” zei Huug.
“En ze had net een lange brief voor jou klaar. Maar ik heb haar ook gezegd, dat ze die brief niet mocht verzenden, omdat ik in de Euterpestraat had gehoord, dat al jouw brieven geopend werden.”
“Zo,” zei Huug.
“Ja, en daarom heb jij vermoedelijk niets meer van haar gehoord.”
“Ik heb wèl wat van haar gehoord,” zei Huug. “Ze heeft mij tòch in de Euterpestraat geschreven.”
Punt. Uit. Lous draaide haar armband om en om. Nu wist ze niets meer te zeggen. Als Huug nou maar praatte, als hij in vredesnaam maar sprak van zijn gevoelens voor Elly, voor Hon. Maar Huug zat nadenkend over zijn pijp heen te staren, en Lous van Maanen bestond natuurlijk helemaal niet meer.
“Was zij nog onhebbelijk tegen jou?” vroeg hij opeens…”
Cissy van Marxveldt (24 november 1889 – 31 oktober 1948)
Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e november ook mijn blog van 24 november 2014 en ook mijn blog van 24 november 2013 deel 2.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 24 november 2008, mijn blog van 24 november 2007 en ook mijn blog van 24 november 2006.