K. Schippers, Nelleke Noordervliet, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Als je op een vluchtheuvel

Als je op een vluchtheuvel
naar een tram loopt
en je hoort achter je
haastige voetstappen
hoe groot is dan de kans
dat je binnen een seconde
door een vage kennis
op de schouder
wordt getikt?

 

Verse or worse?

Als uw poëziecriticus John Bayley
schrijft over jonge personen die opkomen
en schitteren als meteoren

in de academische wereld, is hij zelf
aan het imploderen en wordt een
gapend zwart gat. Ingezonden

brief van mrs. Val Hennessey, Lyme Regis.
Wat bedoelt Bayley als hij dichters
prijst die weigeren poëzie

te laten klinken als zichzelf? Hoe moet
poëzie dan klinken? Luid geknal? Heavy
metal rock? Druppelende kranen?

 

Snelheid

Als ik het woord
brood lees
hoe snel ga ik
dan van de
eerste naar
de tweede o?

En als ik het schrijf?

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook alle tags voor Nelleke Noordervliet op dit blog.

Uit: Aan het eind van de dag

“Een man ligt op zijn rug in de sneeuw, hoed een halve meter verder. Hij draagt een donkere jas. Zijn dode ogen staren naar de grijze hemel. Voetstappen gaan tot waar hij is gevallen; tot zover ademde hij. Het lichaam heeft – de armen licht gespreid – de dood ontvangen als een zegen. De politiefotograaf maakt korrelige zwart-witfoto’s van het lijk. Op een ervan staan bij een hek in de linkerbovenhoek twee mannen te kijken naar wie daar ligt: de schrijver Robert Walser. Vijftig jaar eerder heeft hij zelf een dode man in de sneeuw beschreven: ‘Hoe nobel heeft hij zijn graf uitgezocht. Midden tussen de heerlijke met sneeuw bedekte dennen ligt hij.’ Het is eerste kerstdag 1956. Na de middagboterham is Walser een wandeling gaan maken. Hij houdt van de sneeuw, de donkere dennen, de winter. Al bijna dertig jaar verblijft hij in het psychiatrisch ziekenhuis te Herisau, opgesloten omdat hij stemmen hoort, hoewel hij geen gevaar is voor zichzelf of voor anderen. Hij wil er niet zitten maar zit er toch, en heeft sinds zijn aankomst daar geen pen of potlood meer aangeraakt. Voor schrijven is vrijheid nodig, zegt hij. Maar dan nog is schrijven zwaar. Opgesloten kan hij niet meer schrijven en is hij op een andere manier vrij. Dertig jaar zwijgen. De stemmen in zijn hoofd spreken tot hem alleen. En dan de sneeuw in.
Ik lees het in een tijdschrift en staar naar de foto’s. Ze zijn teder en obsceen. Robert Walser is 78 jaar oud als hij sterft. Ik ben nu niet veel jonger dan hij was, toen de dood zich over hem boog. Midden in het leven sta ik, nog lang niet verslagen. Ik hoor, gedempt door dubbel glas, het stadsverkeer. Mijn Simon, gezel van de laatste jaren, zit aan tafel met zijn laptop en zoekt iets voor me uit waarvan hij denkt dat ik het wil weten. Hij houdt zijn kin omhoog om de leesbril op zijn neus te houden. Straks zal hij me gedetailleerd verslag doen van zijn bevindingen. Ik kijk naar de wolken boven de daken van de stad. Er dreigt regen.
Op eerste kerstdag 1956, bijna zestig jaar geleden, zo rond de tijd dat Robert Walser zijn laatste schreden zet in de sneeuw en zijn hart ophoudt te kloppen, zit ik thuis aan tafel een boek te lezen, L’Etranger van Albert Camus. Ik probeer het in het Frans met een woordenboek erbij. Een Franse Algerijn vermoordt een Arabier op het strand. Hij wordt veroordeeld. Het is het verhaal van de dader zelf, in eenvoudige bewoordingen, kaal als het landschap, heet en droog. Ik ben vijftien en zit in de derde klas van het gymnasium.”

 

 
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook alle tags voor Michael Cunningham op dit blog.

Uit: A Wild Swan and Other Tales

“Most of us are safe. If you’re not a delirious dream the gods are having, if your beauty doesn’t trouble the constellations, nobody’s going to cast a spell on you. No one wants to transform you into a beast, or put you to sleep for a hundred years. The wraith disguised as a pixie isn’t thinking of offering you three wishes, with doom hidden in them like a razor in a cake.
The middling maidens—the ones best seen by candlelight, corseted and rouged—have nothing to worry about. The pudgy, pockmarked heirs apparent, who torment their underlings and need to win at every game, are immune to curse and hex. B-list virgins do not excite the forces of ruination; callow swains don’t infuriate demons and sprites.
Most of us can be counted on to manage our own undoings. Vengeful entities seek only to devastate the rarest, the ones who have somehow been granted not only bower and trumpet but comeliness that startles the birds in the trees, coupled with grace, generosity, and charm so effortless as to seem like ordinary human qualities.
Who wouldn’t want to fuck these people up? Which of us does not understand, in our own less presentable depths, the demons and wizards compelled to persecute human mutations clearly meant, by deities thinking only of their own entertainment, to make almost everyone feel even lonelier and homelier, more awkward, more doubtful and blamed, than we actually are?
If certain manifestations of perfection can be disgraced, or disfigured, or sent to walk the earth in iron shoes, the rest of us will find ourselves living in a less arduous world; a world of more reasonable expectations; a world in which the appellations “beauty” and “potency” can be conferred upon a larger cohort of women and men. A world where praise won’t be accompanied by an implied willingness to overlook a few not-quite qualities, a little bit of less-than.”

 

 
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Robert Musil op dit blog.

Uit: Die Verwirrungen des Zöglings Törleß

„Fast nackte Kinder wälzten sich in dem Kot der Höfe, da und dort gab der Rock eines arbeitenden Weibes die Kniekehlen frei oder drückte sich eine schwere Brust straff in die Falten der Leinwand. Und als ob all dies sogar unter einer ganz anderen, tierischen, drückenden Atmosphäre sich abspielte, floß aus dem Flur der Häuser eine träge, schwere Luft, die Törleß begierig einatmete.
Er dachte an alte Malereien, die er in Museen gesehen hatte, ohne sie recht zu verstehen. Er wartete auf irgend etwas, so wie er vor diesen Bildern immer auf etwas gewartet hatte, das sich nie ereignete. Worauf …? … Auf etwas Überraschendes, noch nie Gesehenes; auf einen ungeheuerlichen Anblick, von dem er sich nicht die geringste Vorstellung machen konnte; auf irgend etwas von fürchterlicher, tierischer Sinnlichkeit; das ihn wie mit Krallen packe und von den Augen aus zerreiße; auf ein Erlebnis, das in irgendeiner noch ganz unklaren Weise mit den schmutzigen Kitteln der Weiber, mit ihren rauhen Händen, mit der Niedrigkeit ihrer Stuben, mit … mit einer Beschmutzung an dem Kot der Höfe … zusammenhängen müsse … Nein, nein; … er fühlte jetzt nur mehr das feurige Netz vor den Augen; die Worte sagten es nicht; so arg, wie es die Worte machen, ist es gar nicht; es ist etwas ganz Stummes, – ein Würgen in der Kehle, ein kaum merkbarer Gedanke, und nur dann, wenn man es durchaus mit Worten sagen wollte, käme es so heraus; aber dann ist es auch nur mehr entfernt ähnlich, wie in einer riesigen Vergrößerung, wo man nicht nur alles deutlicher sieht, sondern auch Dinge, die gar nicht da sind … Dennoch war es zum Schämen.”

 

 
Scene uitDer junge Törless“ van Volker Schlöndorff uit 1966

 

»Hat das Bubi Heimweh?« fragte ihn plötzlich spöttisch der lange und um zwei Jahre ältere v. Reiting, welchem Törleß’ Schweigsamkeit und die verdunkelten Augen aufgefallen waren. Törleß lächelte gemacht und verlegen, und ihm war, als hätte der boshafte Reiting die Vorgänge in seinem Innern belauscht.
Er gab keine Antwort. Aber sie waren mittlerweile auf den Kirchplatz des Städtchens gelangt, der die Form eines Quadrates hatte und mit Katzenköpfen gepflastert war, und trennten sich nun voneinander.
Törleß und Beineberg wollten noch nicht ins Institut zurück, während die andern keine Erlaubnis zu längerem Ausbleiben hatten und nach Hause gingen.“

 

 
Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)
Musil museum in Klagenfurt

 

De Surinaamse dichteres en schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook alle tags voor Bea Vianen op dit blog.

Uit:Sarnami, hai

‘Waarom ben je er weer, grootvader? Natuurlijk weet ik het. Alleen was het vroeger anders tussen ons. Toen zocht ik je met een soort kinderlijk idealisme en liet ik mij meeslepen door je mystiek, je klaaglijke melodieën over de liefde en de goden. Ik zocht je bij de stallen van Rabindrenath wanneer ik de huur ging betalen en kocht daarna op de markt een boek over de handleeskunde bij een vriendelijke, oude man. Omdat ik vond dat je op hem leek. Tenminste, zoals ik mij je op die leeftijd voorstelde. Ik hoorde je energie en hartslag aan het geknetter van de dhôl en de tabla. In mijn fantasie zag ik je schaduw onder de koelte van de djamoenstruiken tussen de rijstvelden in het district.
Ik zocht je ook bij de zwampen, ’s ochtends heel vroeg. En ’s avonds ver achter diezelfde zwampen, ver achter de mokko-mokko en de parwabossen. ik zocht je voorbij de Marowijne in een verte die ik niet kende. Ik beschouwde je als een filosoof, die komt, juist omdat hij weer weggaat. Een ontdekkingsreiziger, die de kolder van deze jungle vervloekte en naar India terugkeerde. Naar zijn oude cultuur. Ik dacht meer aan jou dan aan mezelf. En terwijl anderen speelden en zich vermaakten, dwong je mij te zoeken naar de oplossing van het raadsel tussen jou en Janakya, mijn grootmoeder. Je ging terug. Je verkoos je heilige apen en olifanten boven het gebrul van de Zuidamerikaanse jaguar. De stilte van dat beest wanneer het met zijn bloederige muil in het kreupelhout lag te slapen na het nuttigen van een baby die in een van de ellendige hutten was achtergelaten tijdens de werkuren op het veld.
Je vond het beter terug te gaan naar je heilige slangen en koeien. Naar de dorre aarde, wachtend op de monsoenen. De overstromingen. De aardbevingen. Het was je voorkeur. Helaas kan ik die voorkeur niet delen om de dingen, de mensen die je achterliet. Mezelf. Ata. Ik haat je, grootvader. Je hoeft het mij niet te vergeven dat ik je een hond noem. Een zwijn. Een smerige wegloper. Maar wat heb ik aan deze beschuldigingen? Ajodiadei heeft gelijk, Harynarain Hirjalie. Wij zijn uit hetzelfde hout gesneden. Ook ik vervloek deze wildernis. En ook ik zal een kind achterlaten!
Zij verscheurt de foto’s, langzaam met tranen in haar ogen.”

 

 
Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)
Jaren zestig

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook alle tags voor Bert Vanheste op dit blog.

Uit: Een zwerm bijen

“Achter de deur van het huis Nummer Vier schreit een kind. Honger? Een negerkind met opgezwollen buik en zand in de maag?
Nummer Zestien. Zestien gelijke vensters naast zestien gelijke deuren en tweehonderd meter verder: mensen. Duizenden mannen en vrouwen. En in de etalages mannequins. Duizenden mieren die de verkeerspaaltjes ontwijken, zich slingeren tussen auto’s en trams en huizen en duizenden andere mieren.
Mijn benen zijn zwaar. Ik loop een warenhuis binnen. Spotgoedkoop. Ik koop de Negende van Beethoven bij juffrouw Nummer Zeventien. Zestien en één is Zeventien. Ben je de dochter van Nummer Zestien die: ‘Johan, ik zal je doodslaan’ schreeuwde toen ik aanbelde? Haar ogen stonden blauw-hard in haar bitse gelaat.
‘Johan!’
Johan deed evenwichtsoefeningen op de leuning van een zetel. In de zetel: een opgerolde deken waaruit een blond meisjeskopje stak. Het is koud, de kachel brandt niet. De kolen zijn op. Zo’n winter. Eén frank tachtig het kilo. Je bent een vrouw, je man is dood, je zoon is op een vissersboot (zes weken was hij laatst weg; ze hadden storm gehad, waren een haven binnengevlucht; hij had ook iets gebroken op de boot en ze hadden het afgehouden van zijn loon, de uitbuiters), je dochter ging ervandoor met een rijkeluiszoon, een schoft die haar heeft laten zitten met een kind.
Ik had nog vierhonderd frank. De Negende van Beethoven. Alle Menschen werden Brüder. Ik gaf haar tweehonderd frank. Sint-Maarten hield ook een halve mantel voor zich.”

 

 
Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)
Pervijze

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e november ook mijn vorige blog van vandaag.