Karel Čapek, Simone de Beauvoir

Karel Čapek werd geboren op 9 januari 1890 in Malé Svatoňovice, Bohemen, in de toenmalige dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. (tegenwoordig Tsjechië). Hij wordt gezien als een van de belangrijkste Tsjechische schrijvers. Hij schreef enkele werken samen met zijn broer Josef. Zijn bekendste werken kunnen als sciencefiction geclassificeerd worden, geheel in de lijn van Britse auteurs als Aldous Huxley en George Orwell. Hij staat bekend als de uitvinder van het woord ‘robot’. Het woord duikt voor het eerst op in zijn werk R.U.R. (Rossum’s Universele Robots) (1920). In een ingezonden brief in Lidové Noviny (een Tsjechisch dagblad, waarvan hij enige tijd redacteur was) in 1933 vertelt Karel Čapek dat het woord door zijn broer Josef is verzonnen (zie externe links). Verder schreef hij Krakatit (1924) over de ontdekking van een explosief van ongekende vernietigingskracht (de atoombom?). Daarnaast schreef hij ook talloze krantenartikelen, theaterstukken, kinderboeken, detectives, reisverslagen en zelfs een boek over tuinieren. Čapek maakte gebruik van talloze schrijfstijlen en genres, vaak ook binnen een werk. Veel van zijn werk is geschreven met een spitsvondig gevoel voor humor. In 1932 werd een bundeling van zijn reisverslagen uit Nederland uitgegeven onder de naam Obrázky z Holandska (in het Nederlands uitgegeven onder de titel Over Holland). Beroemd is ook zijn Dášeňka (1932, in het Nederland als Tuuntje verschenen) over zijn eigenwijze jonge hondje, geïllustreerd met eigen foto’s. De broers Čapek vormden de spil van het intellectuele leven in het Tsjechoslowakije tussen de twee wereldoorlogen. Ze verenigden linkse avantgarde-kunstenaars met conservatievere intellectuelen. Karel genoot ook de warme sympathie van de charismatische president van de Eerste Tsjechoslowaakse Republiek (1918-1938), Tomáš Masaryk (1850-1937). Masaryk vroeg hem zijn levensverhaal op te tekenen in Hovory s Masarykem (1928, Gesprekken met Masaryk). In de jaren 1930 ageerde Čapek in zijn werk steeds meer tegen het opkomende nazisme, fascisme en communisme. In deze periode schreef hij een aantal toneelstukken en romans met een sterk politieke lading. Válka s mlokem (1936, Oorlog met de salamanders), waarin de krijgszuchtige salamanders symbool staan voor de Duitse nationaal-socialisten, is daarvan het beste voorbeeld. Toen met het Akkoord van München in september 1938 duidelijk werd dat de West-Europese landen Tsjechoslowakije niet zouden bijstaan tegen de nationaal-socialistische dreiging, stortte zijn wereld in. Kort daarna stierf hij als een gebroken man aan een longontsteking.

 

Uit: The War With The Newts (1936)

 

“…the director of the Zoo, Sir Charles Wiggam, was walking
through some of the houses to make sure that everything was in
order. When he went through the section with the newts there was
a great splashing in one of the tanks, and somebody remarked in a
croaking voice, “Good evening, sir.”

“Good evening,” replied the director, taken aback. “Who’s
that?”

“Excuse me, sir,” said the croaking voice. “Isn’t it Mr. Greggs?”

“Who’s that?” repeated the director.

“Andy. Andrew Scheuchzer.”

Sir Charles drew nearer the tank. There was only a newt sitting erect and motionless there. “Who said something here?” 

“Andy, sir,” said the newt. “Who are you?” 

“Wiggam,” blurted out Sir Charles in amazement. 

“I’m very pleased to make your acquaintance,” said Andrias [the newt] politely. “How do you do?” 

“Damn it all,” bawled Sir Charles. “Greggs! Hey, Greggs!” [Greggs is the cage-keeper.] 

Mr. Greggs rushed tot he door, breathless and apprehensive. “I beg your pardon, sir?” 

“Greggs, what does this mean?” burst out Sir Charles. 

“Is there something wrong, sir?” stammered Mr. Greggs uncertainly. 

“This animal here is talking!” 

“Excuse me, sir,” said Mr. Greggs, abashed. “You ought not to do that, Andy. haven’t I told you a thousand times that you
ought not to annoy people with your talking? I beg your pardon, sir; it won’t happen again.”

“Is it you that has taught this newt to talk?” 

“But he began it, sir,” expostulated Greggs in self-defence. 

“I hope that it won’t happen again, Greggs,” said Sir Charles sternly. “I shall keep my eye on you.”

Some time later Sir Charles was sitting beside Professor Petrov and discussing the so-called animal intelligence, conditioned
reflexes, and how popular ideas overrate the reasoning powers of animals. Professor Petrov expressed his doubts about the
Elberfeld horses which, it was said, could not only count, but also raise a number to a higher power and find the square root of
a number; “for not even a normal, intelligent man can extract the square root of a number, can he?” said the great scientist.”

 

Capek

Karel Čapek (9 januari 1890 – 25 december 1938)

 

Simone de Beauvoir werd geboren op 9 januari 1908 in Parijs als oudste dochter van een deftig, maar niet al te bemiddeld gezin. Al vanaf haar tweede krijgt ze godsdienstonderwijs van haar moeder en op latere leeftijd volgt ze haar onderwijs aan de kloosterschool. Maar de Beauvoir maakte haar eigen keuzes en geloofde niet in God. Zij koos voor haar waarheid, voor haar zijn de zonden van de mens niet te beboeten, je bent verantwoordelijk voor je eigen daden. Aan de Parijse universiteit de Sorbonne studeerde ze literatuurwetenschappen, wiskunde en filosofie. Na haar studies werd ze toegelaten op de docentenopleiding, waarvoor ze bij de École normale supérieure moest zijn. Daar leerde de Beauvoir een intellectuele jongeman genaamd Jean-Paul Sartre kennen, hij zou haar gezel voor het leven worden. In haar relatie met Sartre wilde Simone koste wat kost haar zelfstandigheid bewaren. Zo wees ze zelfs een huwelijksaanzoek van zijn kant af en nam een onderwijsaanstelling in de provincie aan, ver van Sartre en Parijs. Tot aan Sartres dood in 1980 zou hun relatie gebaseerd blijven op onderlinge afspraken zodat geen van beiden hun persoonlijke vrijheid op hoefde te geven. In zowel het werk van Sartre als in het werk van de Beauvoir zal altijd de invloed van de ander merkbaar aanwezig zijn.

 

Uit: The Second Sex (1949)

 

“An entire system has been built up in this perspective, which I do not intend to criticise as a whole, merely examining its contribution to the study of woman. It is not an easy matter to discuss psychoanalysis per se. Like all religions – Christianity and Marxism, for example – it displays an embarrassing flexibility on a basis of rigid concepts. Words are sometimes used in their most literal sense, the term phallus, for example, designating quite exactly that fleshy projection which marks the male; again, they are indefinitely expanded and take on symbolic meaning, the phallus now expressing the virile character and situation in toto. If you attack the letter of his doctrine, the psychoanalyst protests that you misunderstand its spirit; if you applaud its spirit, he at once wishes to confine you to the letter. The doctrine is of no importance, says one, psychoanalysis is a method; but the success of the method strengthens the doctrinaire in his faith. After all, where is one to find the true lineaments of psychoanalysis if not among the psychoanalysts? But there are heretics among these, just as there are among Christians and Marxists; and more than one psychoanalyst has declared that ‘the worst enemies of psychoanalysis are the psychoanalysts’. In spite of a scholastic precision that often becomes pedantic, many obscurities remain to be dissipated. As Sartre and Merleau-Ponty have observed, the proposition ‘Sexuality is coextensive with existence’ can be understood in two very different ways; it can mean that every experience of the existent has a sexual significance, or that every sexual phenomenon has an existential import. It is possible to reconcile these statements, but too often one merely slips from one to the other. Furthermore, as soon as the ‘sexual’ is distinguished from the ‘genital’, the idea of sexuality becomes none too clear. According to Dalbiez, ‘the sexual with Freud is the intrinsic aptitude for releasing the genital’. But nothing is more obscure than the idea of ‘aptitude’ – that is, of possibility – for only realisation gives indubitable proof of what is possible. Not being a philosopher, Freud has refused to justify his system philosophically; and his disciples maintain that on this account he is exempt from all metaphysical attack. There are metaphysical assumptions behind all his dicta, however, and to use his language is to adopt a philosophy. It is just such confusions that call for criticism, while making criticism difficult.”

 

Beauvoir

Simone de Beauvoir (9 januari 1908 – 14 april 1986)