De Russische schrijver Konstantin Paustovski werd geboren op 31 mei 1892 in Moskou. Zie ook mijn blog van 31 mei 2009
Uit: Verre Jaren (Vertaald door Wim Hartog)
„Veel te vroeg, in mijn jeugd al, kwam in mij de neiging boven om me met herinneringen bezig te houden. Van tijd tot tijd gaf ik er mij aan over als aan een spel. Ik riep het verloop van mijn leven niet stap voor stap in mijn herinnering op, maar, als men het zo mag noemen, ik zocht naar ogenblikken met een bepaalde gelijkenis.
(. . .)
Mijn voorliefde voor zulk soort herinneringen was niet eens zo zinloos, als ik aanvankelijk gedacht had. Wanneer ik bijvoorbeeld de logementen in mijn herinnering opriep, dan dacht ik tegelijkertijd aan alle daarmee samenhangende bijzonderheden: de kleur van de versleten lopers in de gangen, het patroon op het behang, de geur van de keukens en de oleografieën, de gezichten van de kamermeisjes en hun manier van spreken, de versleten, doorgezakte meubels, aan alles, tot aan de uit Oeralsteen gemaakte inktpot toe, die een kleur had als van vochtige suiker, en waar nooit inkt in zat, maar enkel een paar uitgedroogde dode vliegen.
Ik probeerde me dit alles steeds weer levendig voor de geest te halen. En pas veel later, toen ik nl. met schrijven begon, begreep ik dat deze herinneringen mij veel bij mijn werk hielpen. Op deze manier oefende ik mijn geheugen om mijn belevenissen duidelijk en concreet vast te houden, en was op elk willekeurig ogenblik in staat, alles nog eens opnieuw te beleven in mijn geest. Zo verzamelde ik een grote hoeveelheid kleine feiten, waaruit ik dan later kon kiezen wat ik nodig had.“
Konstantin Paustovski (31 mei 1892 – 14 juli 1968)
De Franse dichter en diplomaat Saint-John Perse (eigenlijk Marie-René-Alexis Saint-Léger) werd geboren op 31 mei 1887 in Saint-Léger-les-Feuilles op Guadeloupe. Zie ook mijn blog van 31 mei 2007 en ook mijn blog van 31 mei 2008 en ook mijn blog van 31 mei 2009
Uit: Winds (Fragment)
All to be done again. All to be told again. And the scything glance to be swept across all man’s heritage.
A man came who laughed at the Librarians’ stone galleries. — Basilica of the Tome!… A man on the sardonyx stairs, beneath the prerogatives of bronze and alabaster. Man of little renown.
Who was he, who was he not?
And the walls are of agate where the lamps gain lustre, the man, bare-headed, with smooth hands, in the yellow marble quarries – where the tomes are in the seraglio, where the tomes are in their niches, like stuffed animals under wrappings, long ago, in their jars within the closed rooms of great Temples – the tomes, innumerable an
d sad, in high cretaceous strata carrying credence and sediment through the ascent of time…
And the walls are of agate where the lamps take lustre. Tall walls polished by silence and by science, and by the night of the lamps. Silence and silent rituals. Priests and priesthood. Serapeum!
At what rites of green Spring must we cleanse this fi nger, soiled with the dust of archives – in this bloom
of age, in all this powder of dead Queens and fl amens – as though from deposits of holy cities, cities of white pottery, dead from too much attrition, too much moon?
Ha! let all this loess be aired out! Ha! let all this delusion be aired out. Fraud and sterility of altars…
The tomes, innumerable and sad, on their pale chalk edges…
And what is all this talc again to my fi nger of bone, talc of wear and wisdom, and all that dusty touch of scholarship? like powder and dust of pollen at the season’s end, spores and sporules of lichens, a crumbling of wings of the Pieridae, of fl aking volvas of the lactaries… all things scaling off toward nothingness, deposits of the depths over their faeces, slime and dregs at the very bottom of silt –
ashes and scales of the spirit.
Vertaald door Hugh Chisholm
Saint-John Perse (31 mei 1887 – 20 september 1975)
De Duitse dichter Georg Herwegh werd geboren in Stuttgart op 31 mei 1817. Zie ook mijn blog van 31 mei 2007 en ook mijn blog van 31 mei 2008 en ook mijn blog van 31 mei 2009
Dem deutschen Volk
Deutschland, o zerrissen Herz,
Das zu Ende bald geschlagen,
Nur um dich noch will ich klagen,
Und in einer Brust von Erz
Schweigend meinen kleine
n Schmerz,
Meinen kleinen Jammer tragen,
Vaterland, um dich nur klagen.
Lustig grünt dein Nadelholz,
Lustig rauschen deine Eichen;
In den neununddreißig Reichen
Fehlt ein einzig Körnchen Golds:
Freier Bürger hoher Stolz
Fehlt im Lande sondergleichen,
In den neununddreißig Reichen.
Wenn ein Sänger für dich focht,
Wenn ein Mann ein Schwert geschwungen,
Hast du scheu nur mitgesungen,
Hast du schüchtern mitgepocht;
Und man hat dich unterjocht,
Hat dich in den Staub gezwungen,
Weil du gar so still gesungen.
Ihr beweinet’s und bereut’s –
Und das nennt ihr deutsche Treue?
Laßt die Tränen, laßt die Reue,
Soll nicht einst der Enkel Teuts
Sterben an der Zwietracht Kreuz,
Kämpf’ und handle, Volk, aufs neue,
Denn der Teufel ist die Reue!
Tritt in deiner Fürsten Reihn!
Sprich: die neununddreißig Lappen
Sollen wieder besser klappen
Und ein Heldenpurpur sein;
Ein Reich, wie ein Sonnenschein!
Ein Herz, ein Volk und ein Wappen!
Helf’ uns Gott – so soll es klappen!
Georg Herwegh (31 mei 1817 – 7 april 1875)
De Duitse dichter en schrijver Ludwig Tieck werd op 31 mei 1773 geboren in Berlijn. Zie ook mijn blog van 28 april 2006 en ook mijn blog van 31 mei 2007 en ook mijn blog van 31 mei 2008 en ook mijn blog van 31 mei 2009
Uit: Der gestiefelte Kater
“Lorenz: Ich glaube, daß nach dem Ableben unsers Vaters unser kleines Vermögen sich bald wird einteilen lassen. Ihr wißt, daß der selige Mann nur drei Stück von Belang zurückgelassen hat: ein Pferd, einen Ochsen und jenen Kater dort. Ich, als der Älteste, nehme das Pferd, Barthel, der nächste nach mir, bekömmt den Ochsen, und so bleibt denn natürlicherweise für unsern jüngsten der Kater übrig.
Leutner, im Parterre: Um Gottes willen! hat man schon eine solche Exposition gesehn! Man sehe doch, wie tief die dramatische Kunst gesunken ist!
Müller: Aber ich habe doch alles recht gut verstanden.
Leutner: Das ist ja eben der Fehler, man muß es dem Zuschauer so verstohlenerweise unter den Fuß geben, ihm aber nicht so geradezu in den Bart werfen.
Müller: Aber man weiß doch nun, woran man ist.
Leutner: Das muß man ja durchaus nicht so geschwind wissen; daß man so nach und nach hineinkömmt, ist ja eben der beste Spaß.
Schlosser: Die Illusion leidet darunter, das ist ausgemacht.
Barthel: Ich glaube, Bruder Gottlieb, du wirst auch mit der Einteilung zufrieden sein, du bist leider der jüngste, und da mußt du uns einige Vorrechte lassen.
Gottlieb: Freilich wohl.
Schlosser: Aber warum mischt sich denn das Pupillenkollegium nicht in die Erbschaft? das sind ja Unwahrscheinlichkeiten, die unbegreiflich bleiben!
Lorenz: So wollen wir denn nur gehn, lieber Gottlieb, lebe wohl, laß dir die Zeit nicht lang werden.
Gottlieb: Adieu.
Ludwig Tieck (31 mei 1773 – 28 april 1853)
Portret door Joseph Stieler, 1838