De Nederlandse schrijfster Leni Saris werd geboren in Rotterdam op 23 september 1915. Zie ook alle tags voor Leni Saris op dit blog.
Uit: Zomaar een dak
“Dorrith en Maxi Sunderman waren in de omgeving minder bekend om het feit dat ze tweelingen waren, als door het feit dat ze in de gekste verwikkelingen verzeild raakten. Dat wilde zeggen, dat Maxi de moeilijkheden veroorzaakte en Dorrith, meestal met succes, probeerde haar eruit te halen. Uiterlijk leken ze verwarrend op elkaar, maar innerlijk waren ze zo verschillend als twee mensen maar kunnen zijn. Maxi was vrolijk, voortvarend en wild. Ze dacht wel degelijk, maar meestal te laat. Dorrith, veel kalmer, was ook vrolijk, maar ze dacht na voor ze iets deed, en ze gaf niet op als ze zich eenmaal iets in het hoofd had gezet. Dat betekende dat ze in haar kleuterjaren vocht voor Maxi als ze het niet anders kon winnen. Maxi deed weinig voor Dorrith, want die kwam nooit in moeilijkheden, tenzij door het beroep dat haar zusje op haar deed. Toch waren ze niet de verknochte tweeling die geen stap zonder elkaar kan doen. Ze hadden hun eigen vrienden en vriendinnen en gingen zo veel mogelijk hun eigen weg. Hun ouders waren er blij mee en mevrouw Sunderman had de meisjes, hoe vreemd iedereen het ook vond, na hun kleuterperiode nooit meer in dezelfde kleren en kleuren gestoken. Dorothea had zichzelf kortweg Dorrith genoemd en Maria Xenia was voor het gemak Maxi geworden. En als mevrouw Sunderman een enkele maal heel moe was, zuchtte ze diep en zei meer dan eens: ‘En dan zeggen ze nog dat een naam er niets toe doet! Maxi… ze is inderdaad in alles Maxi. Zou ze anders zijn geweest als we haar Mini hadden genoemd? Ik word dol van dat kind!’ Dat zei ze niet vaak. Maar wel op de beruchte middag die Maxi enkele ontvellingen opleverde wegens een conflict met een grotere jongen die haar bal had afgepakt, en Dorrith een compleet regenboog-oog, omdat ze gevochten had om de gillende zuster uit de handen van het zeer hardhandig exemplaar van het andere geslacht te halen.
„Ik kon er niets aan doen!” loeide Maxi. „Het was een gemene jongen!”
„Vecht dan voor jezelf,” stelde haar vader vermoeid voor. „Gil niet altijd om je zus. Vertel me nou eens of jij voor haar hetzelfde zou doen, hè?”
„Dat weet ik niet,” bekende Maxi eerlijk. Ze veegde over haar betraande gezicht.”
Leni Saris (23 september 1915 – 9 december 1999)
Cover
De Tsjechische dichter Jaroslav Seifert werd op 23 september 1901 geboren en groeide op in Praag. Zie ook alle tags voor Jaroslav Seifert op dit blog.
Struggle With The Angel (Fragment)
God knows who first thought up
that gloomy image
and spoke of the dead
as living shades
straying about amongst us.
And yet those shades are really here —
you can’t miss them.
Over the years I’ve gathered around me
a numerous cluster.
But it is I amidst them all
who is straying.
They’re dark
and their muteness keeps time
with my muteness
when the evening’s closing in
and I’m alone.
Now and again they stay my writing hand
when I’m not right,
and blow away an evil thought
that’s painful.
Some of them are so dim
and faded
I’m losing sight of them in the distance.
One of the shades, however, is rose-red
and weeps.
In every person’s life
there comes a moment
when everything suddenly goes black before his eyes
and he longs passionately to take in his hands
a smiling head.
His heart wants to be tied
to another heart,
even by deep stitches,
while his lips desire nothing more
than to touch down on the spots where
the midnight raven settled on Pallas Athene
when uninvited it flew in to visit
a melancholy poet.
It is called love.
All right,
perhaps that’s what it is!
But only rarely does it last for long,
let alone unto death
as in the case of swans.
Often loves succeed each other
like suits of cards in your hand.
Vertaald door Ewald Osers
Jaroslav Seifert ( 23 september 1901 – 10 januari 1986)
De Duitse dichter en schrijver Theodor Körner werd geboren op23 september 1791 in Dresden. Zie ook alle tags voor Theodor Körner op dit blog.
Uit:Die Reise nach Schandau
“Schandau, den 1. Juni
Ich versprach, Liebster, bald Nachricht von mir zu geben. Kaum bin ich vierundzwanzig Stunden von Dir entfernt, und schon erfülle ich meine Zusage. Du musst gestehn, das heißt pünktlich sein. Diese Tugend der Solidität kommt aber mir, als baldigem Ehemanne, von Rechtswegen zu, deswegen will ich weiter kein Lobens davon machen. Ich glaube, es gibt im ganzen menschlichen Leben keinen gewagtern und weitern Sprung, als mitten aus dem freien, fröhlichen Stundentenleben heraus in das Staatsgefängnis der Ehe. Dieser salto mortale soll manchem schon den Hals gebrochen haben; ich hoffe aber, ich werde glücklich sein. Frisch gewagt ist halb gewonnen. – Du bewunderst, wie Du mir so oft gesagt hast, meinen leichten Sinn bei diesem wichtigen Schritte. Der, wie Du Dich ausdrückst, das Glück meiner Zukunft bestimmen muss. Ich begreife nicht, wie ich anders sein sollte. Du weißt ja, wie es Familienverhältnisse durchaus verlangen, dass ich die junge Gräfin Stellnitz heiraten muss, wenn ich nicht eine bedeutende Erbschaft einbüßen will, die mir nur unter dieser Bedingung zufällt. Die Herren Väter haben die Sache abgemacht, und der meinige hat mir vor kurzem erst alle meine lustigen Burschenstreiche, mit Einschluss einiger tausend Tälerchen Schulden, vergeben, ohne eine saure Miene zu machen, ich kann ihm also diesen Gefallen wieder tun; übrigens soll ja meine Braut ein Engel sein, wie sich mein Vater ausdrückt, sittsam, fromm, gebildet, liebenswürdig und nota bene reich; kurz, wenn ich seinen Beschreibungen trauen darf, so erwartet mich ein paradiesisch Leben. Dass ich mir meine Zukunft nicht mit den zauberischen Farben einer glühenden Leidenschaft ausmale, glaubst Du mir wohl. Ich lasse es nun so über mich ergehen. Bis jetzt hab’ ich die Liebe nie für etwas anders als für eine momentane Belustigung angesehen. Was man mir von ewiger Treue, von häuslicher Glückseligkeit etc. etc. erzählt hat, hab’ ich nur für schöne Träume gehalten. Die Liebe, die das Herz mit ewiger Sehnsucht füllen soll, fühlt’ ich noch nie, und ich bin überzeugt, dass mich weibliche Reize nicht so leicht aus der schönen Ruhe bringen und mir die fröhliche leichte Ansicht, die ich der Welt abgewonnen habe, rauben können.“
Theodor Körner (23 september 1791 – 26 augustus 1813)
Stadsdeel Krippen, Schandau
De Griekse schrijver Euripides werd geboren in 480 of 484 voor Christus. Zie ook alle tags voor Euripises op dit blog.
Uit: Medea
“Medea:
Wee mij, rampzaal´ge in waan vergaan;
Dood, maak een eind aan mijn bestaan.
Voedster:
Ach, kind´renlief, uw moeders smart
jaagt weer haar toorn, jaagt weer heur hart.
Spoedt u van hier, gaat fluks in huis,
en komt uw moeder niet voor oogen;
genaakt haar niet; neemt u in acht,
want huiv´ren doet d´ onstuim´ge aard
van haar trotschen geest.
Een nieuwe wolk van smart komt op
en dreigt in feller klacht dan ooit
zich uit te storten.
Wat daden zal zij nog begaan,
zij zoo hooghartig en toomeloos,
zoo diep in haar eer beleedigd.
Medea:
O smaad, o duldelooze smaad,
die schreit tenhemel. Ach, kind´ren, vloek,
vloek over u en uw vader; zijn huis,
geheel zijn ras ga te gronde.
Voedster:
Ach, waarom deelt uw kroost in de schuld
van hun vader? Waarom haat gij hen? Ai mij,
gij kleinen, ik ben zoo bang voor uw lot.
Hartstocht in een vorst is een vreeselijk iets,
ter nauw zich beheerschend, almachtig in veel,
verkeert hij zijn stemming niet licht.
Wel hem, die in ´t leven het evenwicht houdt;
want duurzame vreê tot het eind mijner dagen
zou liever mij zijn dan in grootheid te leven.
Houd maat: een woord als geen ander zoo goed,
en een kostelijk iets, als de mensch ernaar doet.
Het buitenspoorge houdt geen stand,
en wee, wanneer een godheid toornt;
dan is ´t nog grooter ellende.”
Vertaald door Dr. Chr. Deknatel
Euripides (484 v. Chr – 406 v. Chr)
Jason and Medea door John William Waterhouse, 1907
De Hongaarse schrijfster Emmuska Orcy de Orczi, ook wel Baronesse Orczy of Baronesse d’Orczy werd geboren in Tarnaörs op 23 september 1865. Zie ook alle tags voor Emma Orczy op dit blog.
Uit: The Scarlet Pimpernel
« A murmur of wrath and contempt went round the group of ill-clad wretches, who crowded round Citoyen Bibot.
“Half an hour later,” continued the sergeant, “up comes a captain of the guard with a squad of some dozen soldiers with him. `Has a car gone through?’ he asks of Grospierre, breathlessly. `Yes,’ says Grospierre, `not half an hour ago.’ `And you have let them escape,’ shouts the captain furiously. `You’ll go to the guillotine for this, citoyen sergeant! that cart held concealed the CI-DEVANT Duc de Chalis and all his family!’ `What!’ thunders Grospierre, aghast. `Aye! and the driver was none other than that cursed Englishman, the Scarlet Pimpernel.'”
A howl of execration greeted this tale. Citoyen Grospierre had paid for his blunder on the guillotine, but what a fool! oh! what a fool!
Bibot was laughing so much at his own tale that it was some time before he could continue.
“`After them, my men,’ shouts the captain,” he said after a while, “`remember the reward; after them, they cannot have gone far!’ And with that he rushes through the gate followed by his dozen soldiers.”
“But it was too late!” shouted the crowd, excitedly.
“They never got them!”
“Curse that Grospierre for his folly!”
“He deserved his fate!”
“Fancy not examining those casks properly!”
But these sallies seemed to amuse Citoyen Bibot exceedingly; he laughed until his sides ached, and the tears streamed down his cheeks.
“Nay, nay!” he said at last, “those aristos weren’t in the cart; the driver was not the Scarlet Pimpernel!”
“What?”
“No! The captain of the guard was that damned Englishman in disguise, and everyone of his soldiers aristos!” The crowd this time said nothing: the story certainly savoured of the supernatural, and though the Republic had abolished God, it had not quite succeeded in killing the fear of the supernatural in the hearts of the people. Truly that Englishman must be the devil himself.”
Emma Orczy (23 september 1865 – 12 november 1947)
Scene uit de musical versie op Broadway, 1997
De Duitse dichter en schrijver Daniel Czepko von Reigersfeld werd op 23 september 1605 in Koischwitz (Pools: Koskowice) geboren. Zie ook alle tags voor Daniel Czepko von Reigersfeld op dit blog.
Du glaubst es selber nicht
An Purpurcultum
Der Tischler machet nicht durch Hobeln und Beziehn
Zum Heiligthum ein Bild, du machst es durch dein Knien:
Dein Vater hat dich nicht den Gottesdienst gelehret
Wenn er die Peltze flickt, als wie es sich gehöret.
Wenn er die Götzen fand, die vor ihm stets verblichen,
So sprach er: Ducket euch, ihr sollt in Ofen kriechen:
Bedencke wie du dich hast deinem Gott entwandt:
Was du verehrst, das hat dein Vater vor verbrannt.
Leben aus dem Tod
An den Todt
O Todt, als ich dich recht, als wie ich sol, erkannt:
Heiß ich dich allezeit mein neugebohrnes Leben:
Ich wüste nicht, nach was ein Hertze solte streben,
Im fall es nicht sein Thun auff diesen Port gewanndt:
Wir stehen in Gefahr, wann wir auff diese Thür,
Die zu dem Leben geht nicht schicken unsre Sinnen,
Wol dem, der zu der Post den Schlüßel kan beginnen:
Ich lebte nicht, lebt’ ich, o Tod, ohn dich allhier.
Ein Angst ohn alles Endt, ein ew’ge Müh’ ohn Ruh
Ist ohn den seelgen Tausch, das Leben, drum wir werben:
Wir müßen aber vor, eh’ als wir sterben, sterben,
Dann vor dem Tode kommt man bloß dem Tode zu.
Daniel Czepko von Reigersfeld (23 september 1605 – 8 september 1660)
Cover