Louis Couperus, Jacques Perk, James Salter, Mensje van Keulen, Jan Brokken, Saul Bellow

De Nederlandse schrijver Louis Couperus werd op 10 juni 1863 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Louis Couperus op dit blog.

Uit: Langs lijnen van geleidelijkheid.

“Het pension van de marchesa Belloni was gelegen in een van de gezondste, zoo niet dichterlijkste wijken van Rome: de helft van het huis was een gedeelte van een villino der oude Ludovisi-tuinen; de oude mooie tuinen, betreurd door een ieder, die ze gekend had, vóór de nieuwe kazernewijken verrezen waren, waar eerst het Romeinsche villa-park zich had uitgestrekt. Het pension stond in de Via Lombardia; het oude villino-gedeelte had voor de locataires van de marchesa zekere antieke bekoring gehouden, en het nieuw aangebouwde perceel bood aan: ruime kamers, moderne waterleiding en electrisch licht. Het pension had een zekere reputatie van goed en goedkoop en aangenaam gelegen te zijn; enkele minuten wandelens van den Pincio af, hoog gelegen, behoefde men er niet voor malaria te vreezen, en de prijs, dien men er voor een langer verblijf betaalde, en die acht lire nauw-lijks te boven ging was buitengewoon voor Rome, bekend als duurder dan iedere andere Italiaansche stad. Zoo was het pension dan ook meestal vol: de reizigers kwamen reeds in October – die het vroegst in den season kwamen, betaalden het minst; en behalve enkele haastige toeristen, bleven zij meest allen tot Paschen, om na de groote kerkfeesten naar Napels af te zakken.
Het pension was door Engelsche reiskennissen zeer aanbevolen aan Cornélie De Retz van Loo, die alleen in Italië reisde, en uit Florence geschreven had aan de marchesa Belloni. Het was de eerste keer, dat zij in Italië reisde; het was de eerste keer, dat zij uitstapte aan het groote holle station bij de Thermen van Diocletianus, en op het plein, in de gouden zonnelucht van Rome, terwijl de groote fontein van de Acqua Marcia ruischte, en de koetsiers klapperden met de zweepen en met de tong – om haar aandacht te trekken – kreeg zij hare ‘lieve Italiaansche sensatie’, zooals zij dacht, en was blij in Rome te zijn.
Zij zag een oud moeilijk loopend mannetje op haar toe komen, met het instinct van een oud-gedienden portier, die zijn reizigers dadelijk herkent, en zij zag op zijn pet: Hôtel Belloni, en wenkte hem, en glimlachte. Hij begroette haar als een oude kennis, met familiariteit en eerbied tegelijk, als was hij blij haar te zien – vroeg of zij prettig gereisd had, of zij niet moê was, geleidde haar naar de victoria, schikte haar plaid, haar valies, vroeg het biljet van hare koffers, en zeide, dat zij maar gaan moest: in tien minuten volgde hij met de bagage. Zij kreeg een gevoel van gezelligheid, van verzorgd te worden door het oude hinkende mannetje, en knikte hem vriendelijk toe, terwijl de koetsier wegreed. Zij gevoelde zich licht en luchtig, met even den weemoed van iets onbekends, dat haar gebeuren ging: en zij zag links en rechts, als om nu te zien de straten van Rome: zij zag alleen maar huizen en huizen, kazernehuizen; toen een groot wit paleis: het nieuwe Palazzo Piombino – waar zij wist, dat de Juno Ludovisi was – en toen hield hij stil, en een knoopenjongetje kwam naar haar toe.”

 

 
Louis Couperus (10 juni 1863 – 16 juli 1923)
Hier met zijn hond Brinio

 

De Nederlandse dichter Jacques Fabrice Herman Perk werd geboren in Dordrecht op 10 juni 1859. Zie ook alle tags voor Jacques Perk op dit blog.

 

Sluimer

Stil! – Duizendogig spiegelt zich in ’t meer
De nacht, en laat haar bleke luchter beven,
Die gloeiend witte glanzen heen doet zweven
Om ’t, rond de diepte reiend, rotsenheer.

En Sluimer daalt op vlinderwieken neer,
Met wuivend rijs, waaraan de druppen beven,
Die dauwend droom en zoet vergeten geven,
En zweeft in schaduw peinzend heen en weer.

En in mijn dolend hulkje, dat er glijdt
Langs ’t kabblend zilver, zet hij zich; ik zie
Hem tederblikkend over mij gebogen.

Hij lacht mij aan, ontplooit de wieken wijd…
Ik hoor een sluimerende melodie,
En weet niet wat mij loodzwaar viel op de ogen…

 

Sanctissima virgo

’t Was bladstil, en een lauwe loomheid lag
En woog op beemd en dorre wei, die dorstten;
Zwaar zeeg en zonder licht een vale dag
Uit wolken, die gezwollen onweer torsten.

Toen is het zwijgend zwerk uit-een-geborsten,
En knetterende donders, slag op slag,
Verrommelden en gromden. Vol ontzag,
Look ik mijne ogen, die niet ogen dorsten:

Een schelle schicht schoot schichtig uit den hogen,
En sloeg mij. Ik bezwijmde… ontwaakte, en zag
De lucht geschraagd door duizend kleurenbogen.

Daarboven, in een kolk van licht te pralen,
Stond reuzengroot de Jonkvrouw, en een lach
Voelde ik van haar verengeld aanschijn stralen.

 

De schietbeek

(XVII)
In ’t brede lommer van de lage bomen
Glipt, glipt het beekje langs de holle boorden:
Het streelt de blonde bloemen aan zijn zomen,
En zingt een lied vol murmelende akkoorden.

Toen kost gij, lieve, uw lust niet meer betomen
Maar waadde door de golfjes, die bekoorden:
Zij wijken, nu zij bij uw voetjes komen,
En kussend fluisteren zij liefdewoorden.

Hoe fronsen zich die gladde rozenvoeten
In ’t rimpelend kristal…. O, laat mij beiden,
Om met een voetkus mijn vorstin te groeten!…

En ‘k liet het linnen van haar voeten drinken
Het water, wenend om het wreed verscheiden,
En zag haar oog van frisse blijheid blinken. –

 

 
Jacques Perk (10 juni 1859 – 1 november 1881)
Portret door Herman van der Voort in de Betouw, 1870

 

De Amerikaanse schrijver James Salter werd op 10 juni 1925 in New York geboren. Zie ook alle tags voor James Salter op dit blog.

Uit: There and Then

“A few summers ago, searching for dinosaur excavations, we stopped in a little town named DeBeque in western Colorado. There was a grocery store, an old garage, a post office, and a bar. No one seemed to know anything about dinosaurs although they had an alleged forty-million-year-old tortoise fossil, turned up during road construction, in the garage. “Why don’t you go and talk to Armand DeBeque?” they said.
Armand DeBeque lived in a well-kept house at the edge of town but he wasn’t there. We found him at the high school where he taught journalism. He was working on the yearbook. He was sixty-eight and the son of a man who had founded DeBeque as part of a land grant given out after the Civil War. His father had fought in that war. Your grandfather, I suggested. No, his father, he said. His father had been born in 1840 and was seventy-two years old at the birth of his son. In one leap the entire history of the state, almost of the West, was spanned.
Colorado lies in two parts. The eastern half is flat, part of the great, fertile heartland that feeds the nation. Denver is the last city of the plains. From its hotel windows, to the west, the mountains rise like a wall. These are the Rockies. Beneath the mountains lies the great reef of silver upon which the mining towns were built. Almost everything was done by hand in these remote locations—trees felled, tunnels dug, shafts and galleries timbered. Sometimes you find the remains of mines with weathered piles of tailings deep in the wilderness. On the way to Crested Butte from Aspen, over the mountains, there are several. It is difficult to imagine such backbreaking labors far from any road or town, but then one remembers the purity of the ore and the size of the nuggets that were sometimes found: in one celebrated case, almost twenty-one hundred pounds of pure silver.
Walking to Crested Butte takes a day. The path at the beginning, in the early morning, is narrow but defined. Gradually it begins to fade and finally, above timberline, to wander aimlessly through high meadows, though the final rocky trail over the pass is plain. The air is thin at this height. One’s eyes feel dry; the skin itches. All around is wilderness and fever-blue sky. A friend of mine once encountered two women walking with difficulty toward him near the top of the pass. Jehovah’s Witnesses, they were wearing high heels. They wanted to know if this was the way to town.”

 

 
James Salter (10 juni 1925 – 19 juni 2015)

 

De Nederlandse schrijfster Mensje van Keulen werd op 10 juni 1946 geboren in Den Haag. Zie ook alle tags voor Mensje van Keulen op dit blog.

Uit: In het donker

‘‘Benno is een fantastische kat. Als ik het huis binnenga, staat hij me op te wachten en begint meteen te spinnen. Het is jammer dat jij niet tegen katten kan, ik zou er graag een willen.’
‘Voor honden ben ik niet allergisch. We zouden een hondje kunnen overwegen, ik heb het je eerder gezegd.’
‘Weet je hoe heerlijk het voelt als je een kat aait?’
‘Die je vervolgens openhaalt.’
“Daar kon hij niks aan doen.’
Opnieuw het geluid van een naderende wagen.
‘Nog meer onschuldige schepsels naar de slachtbank,’ zegt ze. ‘Is het binnenkort soms weer offerfeest? Ooit hadden we een wet die bepaalde dat dieren niet moesten lijden als ze voor de slacht gedood werden. Maar ook op die school van jou krijgen ze voor het gemak tegenwoordig allemaal maar halal worst en kaas waarvoor kalveren zonder verdoving moeten leegbloeden. Arabieren schijnen eerst de pezen van de achterpoten van koeien door te snijden zodat de dieren niet kunnen wegrennen.’
‘Je moet oppassen met dat soort opmerkingen.’
‘En wees jij niet zo politiek correct. Dat zijn degenen die het meest liegen.’

 

 
Mensje van Keulen (Den Haag, 10 juni 1946)

 

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

Uit:De gloed van SintPetersburg

“Toen ik in 1975 voor het eerst van mijn leven in Leningrad verbleef, was het nog maar negen jaar geleden dat Anna Achmatova de laatste adem had uitgeblazen. Haar invloed was nog altijd merkbaar in de stad, maar om geen problemen met de autoriteiten te krijgen kon je haar naam beter niet uitspreken in het openbaar. Echt verboden was haar werk niet langer, een op de tien bewoners van Leningrad kon haar verzencyclus Requiem uit het hoofd declameren – schat ik – en toch riep haar naam nog altijd het vermoeden van protest en dissidentie op. De volledige, ongecensureerde versie van Requiem zou pas vele jaren later in de Sovjet-Unie verschijnen, in 1987; Anna Achmatova zat nog half in het verdomhoekje.
De laatste jaren voor haar dood had ze als een gevangene geleefd, afgeschermd en afgesloten van de wereld. De voornaamste reden dat haar volgeling Joseph Brodsky als persona non grata op een vliegtuig naar de Verenigde Staten werd gezet, was zijn veelvuldig contact met Achmatova geweest, tegen de wens van de autoriteiten in. Hij deed er alles aan om de poëzie van Achmatova onder een breed publiek te verspreiden en stak niet onder stoelen of banken dat hij haar vereerde als de grootste Russische dichter sinds Poesjkin. Dat streelde het ego van de dichteres. Achmatova had de jongeman als het even kon iedere dag ontvangen, mede omdat hij haar onophoudelijk aan de vermoorde Osip Mandelstam deed denken. Met Mandelstam had ze een band gehad die het begrip en de genegenheid verre oversteeg: zij leken een en dezelfde dichtersziel te delen.
Veertig jaren zijn voorbijgegaan sinds mijn eerste bezoek aan de stad. Op zondag 22 februari 2015 loop ik over de Voskresenskaja, de Opstandingskade die voorheen Robespierrekade heette, langs de Neva in de richting van de Smolnykathedraal.
De sneeuw knerpt onder mijn schoenzolen. Het is zo koud dat de lucht die ik inadem als een mes in mijn longen snijdt. Brede rijen auto’s denderen over de wit uitgeslagen weg langs de rivier; door het geratel van hun spijkerbanden lijken geweren af te gaan. Ik zet de capuchon van mijn anorak op, trek de sjaal rond mijn kraag strakker aan en sta bij het metrostation Tsjernysjevskaja plotseling voor het standbeeld van Anna Achmatova.”

 

 
Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)
Cover 

 

De joods-Amerikaanse schrijver Saul Bellow werd geboren op 10 juni 1915 te Lachine, een voorstad van Montreal. Zie ook alle tags voor Saul Bellow op dit blog.

Uit: The Adventures of Augie March

“Simon was a blond boy with big cheekbones and wide gray eyes and had the arms of a cricketer—I go by the illustrations; we never played anything but softball. Opposed to his British style was his patriotic anger at George III. The mayor was at that time ordering the schoolboard to get history books that dealt more harshly with the king, and Simon was very hot at Cornwallis. I admired this patriotic flash, his terrific personal wrath at the general, and his satisfaction over his surrender at Yorktown, which would often come over him at lunch while we ate our bologna sandwiches. Grandma had a piece of boiled chicken at noon, and sometimes there was the gizzard for bristleheaded little Georgie, who loved it and blew at the ridgy thing more to cherish than to cool it. But this martial true-blood pride of Simon’s disqualified him for the crafty task to be done at the dispensary; he was too disdainful to lie and might denounce everybody instead. I could be counted on to do the job, because I enjoyed it. I loved a piece of strategy. I had enthusiasms too; I had Simon’s, though there was never much meat in Cornwallis for me, and I had Grandma Lausch’s as well. As for the truth of these statements I was instructed to make—well, it was a fact that we had a boarder. Grandma Lausch was our boarder, not a relation at all. She was supported by two sons, one from Cincinnati and one from Racine, Wisconsin. The daughters-in-law did not want her, and she, the widow of a powerful Odessa businessman—a divinity over us, bald, whiskery, with a fat nose, greatly armored in a cutaway, a double-breasted vest, powerfully buttoned (his blue photo, enlarged and retouched by Mr. Lulov, hung in the parlor, doubled back between the portico columns of the full-length mirror, the dome of the stove beginning where his trunk ended)—she preferred to live with us, because for so many years she was used to direct a house, to command, to govern, to manage, scheme, devise, and intrigue in all her languages. She boasted French and German besides Russian, Polish, and Yiddish; and who but Mr. Lulov, the retouch artist from Division Street, could have tested her claim to French? And he was a serene bogus too, that triple-backboned gallant tea-drinker. Except that he had been a hackie in Paris, once, and if he told the truth about that might have known French among other things, like playing tunes on his teeth with a pencil or singing and keeping time with a handful of coins that he rattled by jigging his thumb along the table, and how to play chess.“

 

 
Saul Bellow (10 juni 1915 – 5 april 2005

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn vorige blog van vandaag.