Luuk Gruwez, Philip Larkin, Gerrit Kouwenaar, Henk Romijn Meijer

De Vlaamse dichter, prozaïst en essayist Luuk Gruwez werd geboren op 9 augustus 1953 te Kortrijk. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2007en ook mijn blog van 9 augustus 2008 en ook mijn blog van 9 augustus 2009 en ook mijn blog van 9 augustus 2010.

 

 

Mutter Courage

Aan elke heer die bellen blies
in haar hoofd van waspoeder en zeep
bood zij haar mond van eeuwen aan,
haar hele ziel in ondergoed,

opdat zij niet voorbij zou gaan.
Maar debuterend in de malle troost
van kinderneuzen vol met snot,
heeft zij voor eeuwigheid geen tijd.

Het regent, maar zij blijft gezond,
gezond zoals een moeder moet
– een trage, weldoorvoede kloek,
voorgoed begraven in haar kroost.

Zo leert zij leven van recepten
en van remedies tegen zeer
dat, eer het komt, genezen wordt.
En eeuwigheid is kinderspel.

 

Lamento voor Juul

Juul heeft de allertraagste fiets,
bestemd om nergens aan te komen.
Hij loopt ernaast als naast een ouwe ezel
bepakt met ouwe ezelsdromen.
Maar nu is Juul plots dood.
Plots foetsie naar een beter niets?
Juul had zelf ook een ezelskop.
Waarschijnlijk van Henri Matisse.
Het is de vraag hoezeer hij niet meer is,
want niemand, niemand die hem mist.
Al is dit altijd zo geweest, het blijft baldadig triest
in alle straten waar hij loopt noch fietst.

 

 

Hoevenzavel

Men opent een raam en zegt Ziehier de wereld.
Men bootst het wonen na in tal van talen.
En het dorp wordt een stad en de stad
de wereld, als ging de hele wereld in een straat.
Soms staat men voor een horizon als voor een hek,
maar de straat wordt een dorp en de stad de wereld

die ruikt naar sjasliek, shish kebab en moussaká,
naar al dat elders van te ver en van te velen.
En men verlaat zijn straat, op zoek naar een dorp.
Men droomt van grootse liefdes in betere steden
en men kijkt uit het raam in een huis in een dorp.
En het dorp wordt een stad en de stad de wereld.

 

 

Luuk Gruwez (Kortrijk, 9 augustus 1953)

 

De Engelse dichter Philip Larkin werd op 9 augustus 1922 geboren in Coventry. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2010en eveneens alle tags voor Philip Larkin op dit blog.

 


A Study Of Reading Habits

 

When getting my nose in a book

Cured most things short of school,

It was worth ruining my eyes

To know I could still keep cool,

And deal out the old right hook

To dirty dogs twice my size.

 

Later, with inch-thick specs,

Evil was just my lark:

Me and my coat and fangs

Had ripping times in the dark.

The women I clubbed with sex!

I broke them up like meringues.

 

Don’t read much now: the dude

Who lets the girl down before

The hero arrives, the chap

Who’s yellow and keeps the store

Seem far too familiar. Get stewed:

Books are a load of crap.

 

 

 

Ambulances

 

Closed like confessionals, they thread

Loud noons of cities, giving back

None of the glances they absorb.

Light glossy grey, arms on a plaque,

They come to rest at any kerb:

All streets in time are visited.

 

Then children strewn on steps or road,

Or women coming from the shops

Past smells of different dinners, see

A wild white face that overtops

Red stretcher-blankets momently

As it is carried in and stowed,

 

And sense the solving emptiness

That lies just under all we do,

And for a second get it whole,

So permanent and blank and true.

The fastened doors recede. Poor soul,

They whisper at their own distress;

 

For borne away in deadened air

May go the sudden shut of loss

Round something nearly at an end,

And what cohered in it across

The years, the unique random blend

Of families and fashions, there

 

At last begin to loosen. Far

From the exchange of love to lie

Unreachable insided a room

The trafic parts to let go by

Brings closer what is left to come,

And dulls to distance all we are.

 

 

 

Arrival

 

Morning, a glass door, flashes

Gold names off the new city,

Whose white shelves and domes travel

The slow sky all day.

I land to stay here;

And the windows flock open

And the curtains fly out like doves

And a past dries in a wind.

 

Now let me lie down, under

A wide-branched indifference,

Shovel-faces like pennies

Down the back of the mind,

Find voices coined to

An argot of motor-horns,

And let the cluttered-up houses

Keep their thick lives to themselves.

 

For this ignorance of me

Seems a kind of innocence.

Fast enough I shall wound it:

Let me breathe till then

Its milk-aired Eden,

Till my own life impound it-

Slow-falling; grey-veil-hung; a theft,

A style of dying only.

 

 

 

Philip Larkin (9 augustus 1922 – 2 december 1985)

 

 

 

De Nederlandse dichter Gerrit Kouwenaar werd op 9 augustus 1923 in Amsterdam geboren. Hij is vandaag dus 85 jaar geworden. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2010en eveneens alle tags voor Gerrit Kouwenaar op dit blog.

 

 

10 mei 1994

 

Vanavond gehoord van je dood op een uur
dat de dag haast stilstond van vrede

 

maar onder een andere hemel verstreek een andere tijd
ontplofte het licht en je was verdwenen

 

hier in mijn schemer vonkt nog het oude volledige leven
en bekvecht het uitgesteld vlees met de geest

 

een verwonderde muze wacht op het donker en vlecht
nog een kraai en een nachtegaal tussen de regels

 

niets is voor niets geweest nu niets meer beweegt
voorgoed lig je vast in je taal en je tekens
in wat je steeds luider totaler verzwijgt –

 

 

totaal witte kamer

 

Laten wij nog eenmaal de kamer wit maken
nog eenmaal de totaal witte kamer, jij, ik

 

dit zal geen tijd sparen, maar nog eenmaal
de kamer wit maken, nu, nooit meer later

 

en dat wij dan bijna het volmaakte napraten
alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar

 

dus nog eenmaal die kamer, de voor altijd totale
zoals wij er lagen, liggen, liggen blijven
witter dan, samen –

 

 

 

in de boomgaard

 

Dichter, ik ben er weer even, ik schrok
in je wakker, loop met je mee
door de roerloze toekomst van ons verleden

 

alles is dichtgegroeid, aan dit leven
valt niets meer te doen, alles volledig
overal schemer, licht zonder hemel, is dit
een foto, waar de bodem, waar is
de steen op de zucht van de hond

 

je zit voor het raam, ik zie helder
wat ik niet zie, een lichaam bekneld
in zijn stilstand, zijn woorden

 

ooit zagen wij in een vitrine een steen
als de onmondige sprekend gelijkende
duurzame geest van een brood

 

dichter, niets rijmt op dood, ik streel
het ontaarde fluweel van mijn nachtgoed, ga weer
in je slapen –

 

 

 

Gerrit Kouwenaar (Amsterdam, 9 augustus 1923)

 

 

 

De Nederlandse schrijver en taalkundige Henk Romijn Meijer werd geboren in Zwolle op 9 augustus 1929. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2009.

 

Uit: Vanuit mijn raam gezien

 

‘We nemen een slok en doen ons best om het proeven buiten te sluiten. Het lukt niet helemaal. Het vocht is een lauw anijswater dat ze van blokjes bereidt waaraan ze een wijnkleurige stof toegevoegd heeft, want vorig jaar zijn alle druiven door de hagel vernield.
In elk glas drijven twee of drie vliegen die in de fles zijn verdronken.
“We komen afscheid nemen!”
“Wat zegt u?”
“Afscheid!”
“Godverdomme!”
We zijn hier op een van de stilste plekken in een stille omgeving. De haan kraait nu en dan en heel ver weg gonst een brommer. Hij komt dichterbij en ploft zich met moeite tegen de heuvel op. Op het erf geeft hij een knal en slaat af.’

(…)

 

‘Hoewel menselijk gedrag zich niet laat voorspellen, geloven we wel dat het gevaar van de uitnodiging afgewend is en we trekken de lering dat je een oplossing niet moet forceren en de dingen op hun beloop moet laten.’

 

 


Henk Romijn Meijer (9 augustus 1929 – 23 februari 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e augustus ook mijn vorige blog van vandaag.