De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog.
Uit: Magdalena
“Dat weet je toch wel, die had dertien kinderen uit zijn eerste huwelijk en elf kinderen uit zijn tweede huwelijk, en van die dertien uit dat eerste huwelijk werden maar liefst de laatste tien, steeds met tussenpozen van een jaar, dood geboren, en nummertje drie heeft ook maar een paar dagen ademgehaald, en na die tien levenloos geboren kindjes is de eerste vrouw van Leen zelf ook door de Heere thuisgehaald, dus toen had je opeens een weduwnaar met twee overgebleven bloedjes, mijn man Arie dus en z’n oudere zusje, en Leen is weer hertrouwd en die tweede vrouw heeft elf kinderen ter wereld gebracht, dus bij elkaar waren het er, als ik het goed optel, wel vierentwintig – stel je toch voor, vierentwintig kinderen, ’t zou wat geweest zijn als ze allemaal waren blijven leven, m’n schoonvader was eendenkooiman op Rozenburg, nou, van wat daarvan overschoot had hij nooit vierentwintig mondjes kunnen voeden, dus ’t was maar goed dat de Heere er zoveel wegnam. Maar de kinderen uit dat tweede huwelijk bleven allemaal wel leven, dus je grootvader had maar liefst elf halfbroers en halfzusjes. En dat in zo’n petieterig dijkhuisje op Rozenburg. Vierentwintig kinderen, het is toch wat, je zult zo’n vurige man hebben, je grootvader vertelde altijd dat zijn vader tussen de middag thuiskwam en dan na het eten opstond en zijn stiefmoeder probeerde te grijpen. Maar die probeerde uit z’n handen te blijven, en dan renden ze achter elkaar aan, om de tafel heen, een rondje of zes, zeven, het kunnen er ook acht zijn geweest, daar wil ik vanaf zijn, en dan had vadertje Leen moeder Betje te pakken, en zagen al die kindertjes hoe hun moeder het laddertje naar het zoldertje werd opgesjord en even later hoorden ze dan van dat zoldertje van die speciale geluiden komen – och, och, ja, ja, je grootvader was wel getekend, die heeft het als kind al vreselijk zwaar gehad, elf broertjes en zusjes dood, moeder dood, en een vader die zijn tweede vrouw elke dag om de tafel heen nazat omdat hij goesting had, altijd maar door goesting. Zijn eerste vrouw zal hij trouwens ook wel om de tafel heen nagezeten hebben, maar dat herinnerde je grootvader zich niet, toen was hij daar nog te klein voor.Toch hebben we hem, al die goesting ten spijt, lang mogen meemaken, want hij was van 1869 en is pas in 1960 gestorven. Maar ja, dat moet je ze wel nageven, die Van der Giessens, als ze niet al in hun wiegjes bezwijken, en daar zijn heel wat voorbeelden van, worden ze doorgaans heel oud.’
Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)
De Nederlandse schrijfster Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook alle tags voor Connie Palmen op dit blog.
Uit: Jij zegt het
“Ik schreef ze keurig op, kocht een totoformulier, vulde – dromend van de pot van vijfenzeventigduizend pond – de enigszins onverwachte voorspelling van dertien keer gelijkspel in. Ik was hogelijk verbaasd toen hij daarin gelijk bleek te hebben, op één wedstrijd na.
Het gebeurde op een avond dat de lucht minder koud was en we overdag de eerste tekenen van de komende lente bespeurden in sprieten jong groen die zich nieuwsgierig een weg omhoog hadden gebaand, dwars door een tapijt van natte, opeengepakte bladeren heen. Met zo veel veranderingen in het vooruitzicht – een koude winter die snel voorbij zou zijn, haar afstuderen, en het vertrek naar Amerika – en dankzij een steeds amicalere omgang met Pan, durfde ik het ongemanierde orakel de vraag te stellen waarvan ik dacht – nee, wist – dat die haar beheerste. Ik boog me over het bord en vroeg of wij beroemd zouden worden. Het effect was desastreus en tartte al mijn verwachtingen. Alsof we te lang te vertrouwelijk met hem waren omgesprongen en te weinig respect hadden getoond voor zijn goddelijkheid, maakte hij met een vermetele kracht zijn oorsprong van het woord paniek waar door ons de stuipen op het lijf te jagen. Vanuit het niets trok een boze marionettenspeler bruusk de hand van mijn bruid omhoog, haar ogen schoten vol bange tranen, en ik – die gemeend had haar te plezieren, en gewillig als een oude herdershond achter de Amerikaanse droom van een roemrijk bestaan aansjokte – hoorde verbijsterd hoe ze in tongen sprak. Zonder zich traag van het alfabet te bedienen sprak Pan zich met een angstaanjagend diepe keelstem direct uit via haar mond, bespotte het verlangen naar dat lege vertoon, en vroeg of ze dan niet wist dat de roem waarnaar ze zo hartstochtelijk verlangde alles wat ze bezat zou vernietigen.”
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)
De Nederlandse dichter, schrijver en tv-presentator Abdelkader Benali werd geboren in Ighazzazen, Marokko, op 25 november 1975. Zie ook alle tags voor Abdelkader Benali op dit blog.
Ik ben niet gevlucht om in dit land
Ik ben niet gevlucht om in dit land een
Karikatuur te worden. Als karikatuur werd
Ik in eigen land vervolgd. Tweedimensionaal
Zou ik het ook goed doen, maar ik kijk wel
Uit. Het publiek weet wat er op het spel
Staat. Al mijn werk gaat over liefde. Ook
De haatpassages. Als een kat verdedig
Ik me. Gij zijt decadent en ik eroverheen
Met goedemorgen. Dat vindt u lekker
U laat zich graag mishandelen door een
Vent die u niet kent. Nu bent u een karikatuur
Ik snap de charme ervan. Maar uw aandacht
Is liefde. Ik ben decadent. Nu mag u slaan
Pak aan. Het is ook aan u de beurt.
Vlisco
Binnen jouw muren worden van stof dromen
gemaakt en van dromen stof. Oui, madame,
la haute couture van een continent, machines
maken kilometers om de afstand tussen
huid en hoofd te dichten, de klant content.
Deze romantiek brengt ook gevaren met zich
mee – winstgevendheid maakt van schoonheid
een martelares, ze is erg mooi maar wel zwaar
in de stress. Voorlopig trillen de machines
een ritme dat de dames van Bamako
bekoort. Als ik langs die lange muur loop
leg ik mijn oor te luister. Hoor het opgewonden
ruisen van intercontinentaal contact. Belofte wie
morgen mooi wil zijn, vandaag al beginnen kan.
Abdelkader Benali (Ighazzazen, 25 november 1975)
De Spaanse schrijver Arturo Pérez-Reverte werd geboren op 25 november 1951 in Cartagena. Zie ook alle tags voor Arturo Pérez-Reverte op dit blog.
Uit:What We Become (Vertaald door Nick Caistor Lorenza Garcia)
“There was a time when he and all his rivals had a shadow existence. And he was the best of them. He always kept flawless rhythm on a dance floor, and off it his hands were steady and agile, his lips poised with the appropriate remark, the perfect, witty one-liner. This made men like him and women admire him. In those days, in addition to the ballroom dances (tangos, fox-trots, Bostons) that helped him earn a living, he had mastered the art of verbal pyrotechnics and sketching melancholy landscapes with his silences. During many a long and fruitful year he had rarely missed his mark: it was rare for a wealthy woman of any age to resist his charms at one of the tea dances at a Palace, Ritz, or Excelsior Hotel; on a terrace on the Riviera; or in the first-class ballroom of a transatlantic liner. He had been the type of man one might come across in the morning in a café, wearing a tuxedo and inviting to breakfast the domestic staff from the house where he had attended a dance or a dinner the previous night. He possessed that talent, or that shrewdness. Moreover, at least once in his life, he was capable of betting everything he had on the table at a casino and traveling home by tramcar, cleaned out, whistling “The Man Who Broke the Bank at Monte Carlo,” apparently unconcerned. Such was the elegance with which he could light a cigarette, knot a tie, or sport a pair of perfectly ironed shirt cuffs, that the police never dared arrest him, unless they actually caught him red-handed.
“Max.”
“Yes, sir?”
“You may put my suitcase in the trunk.”
The sun over the Bay of Naples makes his eyes smart as it bounces off the Mark X Jaguar’s chrome plating, the way it did off the automobiles of long ago, driven by him and others. But all that has changed, and his old shadow is nowhere to be seen either. Max Costa glances beneath his feet, tries shifting slightly, to no avail. He can’t remember exactly when it happened, but that hardly matters. His shadow has gone, left behind like so many other things.
He grimaces resignedly, or perhaps it is simply the sun in his eyes, as he tries to think of something real and immediate (the tire pressure for a half or fully loaded car, the ease of the synchronized gearbox, the oil gauge) to fend off that bittersweet pang that always comes when nostalgia or loneliness gets the better of him. Taking a deep, leisurely breath, he finishes polishing the silver statuette of a leaping cat above the front grille with a chamois cloth, then slips on the jacket of his gray uniform that was lying folded on the front seat. Once he has carefully buttoned it up and straightened his tie, he slowly mounts the steps, flanked by headless marble statues and stone urns, leading up to the front door.”
Arturo Pérez-Reverte (Cartagena, 25 november 1951)
De Chinese schrijver Ba Jin werd op 25 november 1904 geboren in Chengdu. Zie ook alle tags voor Ba Jin op dit blog.
Uit: When the Snow Melted (Vertaald door Tang Sheng)
„His face was ruddy from the wind. After taking off his coat he went up to the fire, rubbing his hands vigorously and bending forward to get warm. His face, moody and somber in the firelight, was even darker than the sky before a storm.
My uneasiness mounted. I was eager to know the reason for the stormy look on his face, but at the same time dreaded the revelation. Compressing my lips, I decided to wait, although the suspense was almost unbearable.
He took a few steps round the room before he pounced on me and, seizing my arm in agitation, said, “You must help me, Zisheng!”
I stared at him in amazement. The sheer misery in those dilated eyes boring into my own sent a shiver down my spine.
“What’s the matter? Tell me!” I cried in alarm. The wind kept tapping on the window. A faint rustling in the quiet garden sounded as if someone was walking about and coughing.
“Zisheng, I can’t go on like this. Tell me what I must do! Jingfang and I . . .” He let go of my arm and stood there wringing his hands.
Jingfang’s name conjured up a vision of the round-faced girl in the light blue tunic and red belt who had wept as she poured out her woes to me that day. My heart warmed to her.
“Sit down and let’s talk it over,” I patted him on the shoulder and pulled up a chair for him close to the fire. We sat down facing each other. “You shouldn’t torment Jingfang like this,” I began without waiting to hear more. “She still loves you. Why must you always quarrel with her? Surely you can let her have her way sometimes, can’t you? Besides, she’s not really difficult to get on with.” I spoke earnestly, sure I could move him.
He blinked as I spoke, his mouth working. “You don’t understand,” he said finally, shaking his head with a look of despair.
“But which of you is more to blame? You don’t mean to say it’s all her fault?” I countered, annoyed to have my friendly advice cut short this way.“
Ba Jin (25 november 1904 – 17 oktober 2005)
Als jongeman
De Nederlandse schrijfster Augusta de Wit werd geboren in Sibolga (Sumatra) op 25 november 1864. Zie ook alle tags voor Augusta de Wit op dit blog.
Uit:Orpheus in de dessa
Hoe, zóó?’
‘Met de fluit; Si-Bengkok speelt. Hij zit daar aan den overkant. Stil nu!’
Het leek Bake dat het fluitegeluid opsteeg uit een donkerbladerigen struik met groote roode bloemen, aan den oever van het meertje. Daar kwamen de lange, langzaam zwevende cadenzen weer terug van den vorigen nacht, rustig als een kalme ademtocht. Maar gaandeweg veranderden zij van beweging, er kwam iets lichts en luchtigs in, ze dansten als de wemelende avondrood-glimpjes over het water.
Een schitterblauwe vogel kwam aangevlogen, streek neer op een bamboescheut die bevend boog, en begon tegen de fluit op te kwetteren, hoe langer hoe driftiger, zoodat zijn kleine keel trilde, en zijn vlerkjes slap hingen. Bij oogenblikken was zijn gekweel niet van het lokken der fluit te onderscheiden.
Bake luisterde, glimlachend zonder het te weten.
Hij had zijn irrigatieplannen vergeten, en vergeten ook dat hij daar zat om te loeren op een onnoozele hagedis.
Plotseling stiet de Indo hem aan, naar het riet wijzend.
Met een golvende beweging week het uitéen en stond gedeeld. Iets verder kronkelde de golving, nog iets verder, nu kwam een spits, donker ding uit het groen te voorschijn.
Het fluitspel verlangzaamde. De gedempte tonen bleven hangen boven de plek, gonzend als muggen die op en neer zweven in een rooden avondstraal, en wel weg schijnen te willen, en toch blijven, ongedurig en besluiteloos blijven beven op dezelfde plek, in den schuinen rooden lichtstraal.
Het spitse donkere ding waagde zich geheel uit het riet. Het was een kop met schuwe zwarte oogjes; en een grauwbruin lijf volgde, ribbelig geteekend en geplekt als een zandbank, die door kabbelend water gefatsoeneerd is; de lange, dun-uit-loopende staart lag nog in het water. Nu kwam het dier geheel en al aan land, op de lokkende fluittonen af. En lag daar, luisterend en roerloos.”
Augusta de Wit (25 november 1864 – 9 februari 1939)
De “Heerenweg” in Sibolga, ca. 1917
Zie voor nog meer schrijvers van de 25e november ook mijn vorige blog van vandaag.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 25 november 2008, mijn blog van 25 november 2007 en ook mijn blog van 25 november 2006.