De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.
Laat-Puberale Gedichten I
Ik heb mij willen bewegen van de leugens
van haar oog, waar het leven op de grond
uitbrandt, naar haar hoofd, de wond
van haar slaap, heb ik mij van het einde
zonder kracht willen bewegen, van de zee,
van haren om de schouders van mijn page.
Ik heb mij van de pijn, ik heb mij van
de pijn willen bewegen en de afgunst
daarvoor verlamd, de schaduw van de haat
in het vuur van het oog opnieuw gewarmd.
Herkenning, – en iedereen zou
willen verdrinken.
Jonas
In de koepel van de slaap draaien ze woorden om
die niet zo lang geleden gisteren één kant hadden.
Zij ligt in een bed dat kleiner wordt nu ze
het groter wenst. Hij kijkt naar de ribben
van het dak en vraagt zich af waar
hij straks stranden zal.
Terwijl de duisternis een traag tij
af en aan spoelt (de branding van het laken)
drijven ze uit elkaar tot ze niets meer
horen van de dingen die ze zeggen.
Hij wacht op het eerste licht
dat door het deurgat kiert
zij op het hoesten van het beest.
Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)
De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953.
Uit: Het Diner
„We gingen eten in het restaurant. Ik ga niet zeggen welk restaurant, want dan zit het er de volgende keer waarschijnlijk vol met mensen die komen kijken ofwij er ook weer zitten. Serge had gereserveerd.
Dat doet híj altijd, reserveren. Het restaurant is er zo een van het soort waar je drie maanden van tevoren moet bellen – of zes, of acht, ik ben inmiddels de tel kwijt. Zelf wil ik nooit drie maanden van tevoren weten waar ik op een bepaalde avond ga eten, maar kennelijk zijn er mensen die daar totaal geen moeite mee hebben. Als de historici over een paar eeuwen willen weten hoe achterlijk de mensheid was aan het begin van de eenentwintigste eeuw hoeven ze alleen maar een kijkje in de computers van de zogenoemde toprestaurants te nemen, want al die gegevens worden bewaard, dat weet ik toevallig. Wanneer meneer L. de vorige keer bereid was om drie maanden op een raamtafeltje te wachten dan wacht hij nu ook wel vijf maanden op een tafeltje naast de deur van het toilet – dat noemen ze in die restaurants ‘het bijhouden van de klantgegevens’.
Serge reserveert nooit drie maanden van tevoren. Serge reserveert op de dag zelf, dat vindt hij een sport, zegt hij. Er zijn restaurants die altijd een tafeltje vrijhouden voor mensen als Serge Lohman, en dit restaurant is er een van. Een van de vele moet ik eigenlijk zeggen. Je kunt je afvragen of er in het hele land nog een restaurant te vinden is waar ze niet in een stuip schieten wanneer ze de naam Lohman door de telefoon horen. Hij belt natuurlijk niet zelf, dat laat hij zijn secretaresse of een van zijn
naaste medewerkers doen. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij toen ik hem een paar dagen geleden aan de lijn had.‘ Ze kennen me daar, ik regel wel een tafeltje.’ Ik had alleen maar gevraagd ofwe elkaar nog zouden bellen voor het geval er geen plaats was, en waar we dan naartoe zouden kunnen gaan. Er klonk iets meewarigs door in zijn stem aan de andere kant van de lijn, ik kon bijna zíén hoe hij zijn hoofd schudde. Een sport.“
Herman Koch (Arnhem, 5 september 1953)
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 5 september 2008.
De Algerijnse dichter, schrijver en draaiboekauteur Rachid Boudjedra werd geboren op 5 september 1941 in Aïn Beïda. Boudjedra kreeg een tradionele moslimopvoeding in Algerije en Tunesië. In 1960 nam hij deel aan de Algerijne bevrijdingsstrijd. Zijn studie wiskunde en filosofie zette hij voort in Algiers en in Fankrijk, waar hij zijn filosofiestudie voltooide aan de Sorbonne. Daarna kreeg hij leeropdrachten aan verschillende universiteiten. Aanvankelijk schreef Boudjedra in het Frans, vanaf 1981 in het Arabisch, waarna hij het werk in het Frans vertaalt. Hij schrijft romans, gedichten, essays en draaiboeken.
Uit: La répudiation
„Hôpital. Bégonias dans le jardin. Fenêtres ouvertes. Les infirmières à varices déambulent, se méfient des malades qui gloussent et des scorpions qui grouillent sous les lits. Elles ont peur, mais elles auraient mieux fait d’être apodes plutôt que d’énerver les patients avec le glissement furtif de leurs pas. A quoi rime ce va-et-vient doucereux ? L’agitation est d’autant plus vaine qu’elles ne craignent rien : au moindre incident, des hommes dissimulés derrière les portes interviendront et juguleront toute tentative de sédition. Titubation : un malade entre, il a l’air d’un anachorète qui a perdu sa transe; une fois couché, le nouveau venu perd de son intérêt et il ne nous reste plus qu’à chercher un nouveau pôle d’attraction. Les bégonias ? Ils ont l’air passif. Les scorpions ? Ils ne cessent de tourner en rond et le bruit qu’ils font en s’entrechoquant ne peut parvenir qu’à une oreille initée. Un plateau plein de fruits trône sur la petite table vissée à mon lit; elle est donc venue. Préciser l’heure de son arrivée ou de son départ est au-dessus de mes forces ; me souvenir de ce qu’elle m’a dit exige un effort qui me laissera fourbu toute la semaine, la peau moite ; impression d’avoir mué en utilisant un émollient que le médecin m’aurait donné en cachette car le règlement interdit de telles pratiques : changer de peau. Inutile de me rappeler l’heure de son arrivée, ni la couleur de sa robe ; je connais seulement son prénom : Céline, et le numéro très spécial de sa voiture. Elle vient me voir souvent et le médecin m’autorise à partir avec elle pendant le week-end ; nous retrouvons alors la chambre hideuse et la couverture effilochée et j’ai hâte de revenir à l’asile, bien que j’aie passé toute la nuit à répéter que je ne voulais pas y retourner. Dans le service où je suis, il n’y a pas de camisole de force et personne ne hurle ; seules les infirmières nous gâchent notre plaisir et notre bien-être ; elles sont laides et ont la manie de faire sécher leurs mouchoirs sur les rebords des fenêtres de la grande salle commune ; elles arborent aussi une nodosité qui donne à leurs viages un caractère inexpugnable et définitif. Effrayantes, bigles, simiesques haridelles ; elles se prennent pour des martyres parce qu’elles soignent des fous. L’une d’entre elles ressemble étrangement à Lella Aïcha, la belle-mère de ma défunte soeur ; elle évite de me regarder et j’en fais autant ; son fils s’est remarié depuis quelques temps (comment l’ai-je appris ? Je n’en sais rien ! ). Tremblements. Vibrations… Sueur, ma mère ! La ville nous parvenait comme une rumeur impalpable et démesurée ; l’été s’éternisait et venait de la mer ; nous ne savions plus que faire. Dis-moi, Céline, lentement, le nom de la ville où je suis et le nom de la mer qui la baigne… Les médecins refusent de me le dire, sous prétexte que je simule.“
Rachid Boudjedra (Aïn Beïda, 5 september 1941)
De Duitse dichter en schrijver Christoph Martin Wieland werd geboren in Oberholzheim op 5 september 1733. Zie ook mijn blog van 5 september 2007 en ook mijn blog van 5 september 2008.
Uit: Göttergespräche
„Herkules. Ist es erlaubt, Herr Vater, weil wir hier unter vier Augen sind, eine etwas freie Frage zu tun?
Jupiter. Frage was du willst, mein Sohn.
Herkules. Ich hätte schon lange gern gewußt, ob es denn auch wirklich wahr ist, daß du, wie die guten Menschlein da unten sich schmeicheln, so gar großen Anteil an ihrem Befinden nimmst, dich in alle ihre Händel mengest, über alle ihre Wünsche und Bitten ein Register hältst, und kurz, die Welt bloß um ihrentwillen regierest?
Jupiter. Da fragst du mich viel auf einmal, mein Sohn! und ich würde nicht einem jeden so offenherzig antworten wie dir. Allein vor dir, der mir immer unter meinen Söhnen der liebste war, vor dir hab ich kein Geheimnis. Also, was die Weltregierung anbelangt, die, indem er den Kopf gegen das Ohr des Herkules neigt, leise, die – ist meine Sache nie gewesen.
Herkules macht ein Paar große Augen an ihn. Das wäre! Und wer regiert sie denn wenn Du sie nicht regierst?
Jupiter. Höre, lieber Herkules, mehr als ich selbst weiß, mußt du mich nicht fragen! Ich habe mich nie viel mit Metaphysik abgegeben; auch wäre wenig Gewinn für mich dabei. Jeder hat nun einmal seinen Wirkungskreis; ich habe den meinigen; und es ist schon etwas lange her, daß ich mich gewöhnt habe, was über mir ist als etwas, das nicht in mein Fach gehört, zu betrachten. Die Welt, mein guter Schlangenwürger, ist um ein namhaftes Teil größer als du dir einzubilden scheinest. Mir ist noch nie eingefallen, sie ausmessen zu wollen: aber das kannst du mir sicher nachsagen, daß der Distrikt, der mir und meiner Familie zu besorgen zugefallen ist, im Ganzen noch lange nicht so viel Raum einnimmt, als das kleine Königreich Thespia, wo du an dem Löwen von Cithäron und an den funfzig Töchtern des Thespius deine erste Heldenprobe abgelegt hast.
Herkules. Was die letztern betrifft, Herr Vater, damit ging es so natürlich zu, daß es sich nicht der Mühe verlohnte, mir ein Kompliment darüber zu machen, wenn die närrischen Kerle, die Poeten, eine Sache lassen könnten wie sie ist. – Doch, ich bitte um Verzeihung, daß ich dir in die Rede gefallen bin.“
Christoph Wieland (5 september 1733 – 20 januari 1813)
Monument in Weimar
Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn vorige blog van vandaag.