Marcel Möring, Richard Jones

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit : Louteringsberg

“Hij liet zijn hoofd iets zakken en keek mij vanonder zijn wenkbrauwen aan. Toen begon hij in zijn colbertzakken te frommelen. Hij haalde er zijn sigaretten uit, stak er een op en inhaleerde alsof hij aan de zuurstof lag. “Dat huis…” zei hij na een tijdje. Hij ontweek mijn blik, maar wilde blijkbaar ook niet naar het huis kijken. Het resultaat was dat hij uiteindelijk nogal visionair vanuit zijn rookwolken in het niets staarde. Ik trok een wenkbrauw op en wachtte op zijn uitweiding, maar die kwam niet. Ik vroeg me af hoe zo’n weinig spraakzame man zulke goede zaken kon doen dat hij er een Jaguar aan over had gehouden. “Wat is er met dat huis?” Hij schokschouderde in zijn blazer. “Ik krijg er de rillingen van.” “Waarom?” “Wat?” “Waarom krijg je de kriebels van dit…” Hij schudde zijn hoofd. “De afgelegen plek… Midden in het bos. Hier op de heuvel. Ik weet het niet… Er is iets met dat huis.” “Berg,” zei ik. “Vergeet niet dat wij Hollanders dit een berg noemen. Ik kende ooit een Engelsman die vroeg, toen ik hem had uitgelegd dat wij onze heuvels bergen noemen, of een heuvel bij ons dan soms een gat in de grond was.” Hij kon er niet om lachen. “Zorg dat je morgen bereikbaar bent,” zei ik. Hij opende zijn mond, maar ik besloot hem te negeren. “Wij kijken hier nog even rond,” zei ik. Hij knipperde met zijn ogen en aarzelde even. Toen stapte hij in zijn auto en reed knerpend het grindpad af. Ik zag hem in zijn achteruitkijkspiegel kijken terwijl de wagen in de bosrand verdween. “En, schatje? Wat denk je ervan?” Becky, de vingers van haar handje om mijn wijsvinger geklemd, keek naar het huis. “Zijn er spoken?”
“In het huis? Nee, dat denk ik niet. Denk jij dat er spoken wonen?” Ze knikte. Ik nam haar op en liep het grasveld over. Daar, voor dat kolossale pand, stonden we naar de dode ogen van de ramen en de gesloten mond van de dubbele voordeur te kijken. “En wat doen we daar dan aan?” Becky wurmde in mijn armen en ik zette haar op de grond. Ze rende in haar fladderende jurkje naar de rand van het gazon, hield daar stil, zette haar handen aan haar mond en riep zo hard ze kon “Boe!” “Ik denk dat dat wel heeft geholpen,” zei ik, toen ik naast haar stond. “Geen spook durft te blijven als Rebecca Kolpa “Boe!” roept. Denk je dat ik ook nog moet roepen?” Ze keek omhoog en dacht even na. Toen schudde ze haar hoofd. “Nee,” zei ik. “Ik denk ook niet dat spoken van mij schrikken.” “Ik jaag ze weg,” zei Becky. Ik knikte. “Altijd,” zei ze. Ik tilde haar op en liep met haar naar de auto. “Becky jaagt de spoken weg,” zei ik. “Daar reken ik op.” Een halfjaar later verhuisden we. In die zes maanden hadden een zwijgzame aannemer en een even zwijgzame ploeg mannen het dak gedicht, verwarmingsbuizen onder de vloeren gelegd, elektriciteitskabels ingefreesd en een heleboel andere dingen gedaan die voor mij onzichtbaar bleven maar volgens de aannemer “absoluut nootzakelijk” waren, zoals hij niet ophield te herhalen als hij met een meerwerknota kwam. Het was oktober.”

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichter dichter Richard Jones werd geboren in Londen, Engeland, in 1953.  Zie ook alle tags voor Richard Jones op dit blog.

 

Het altaar

Voordat ik een schoon vel papier tevoorschijn haal,
hou ik voor het blauw van het raam
een pas geslepen potlood dat naar de hemel wijst
en blaas voordat ik aan de slag ga
het onmerkbare stof weg
van de punt.
Want op de lange reis van het leven
zijn er maar weinig dingen die meer voldoening schenken
dan het draaien van de krukas
en het aandrijven van de cilindrische bramen
van een mechanisme dat
de afgestompte geest van een geel potlood nummer 2 scherpt.
In de zilveren puntenslijper
ben ik getuige van het huwelijk tussen nut en schoonheid
– een model voor kunst en een doel voor het leven,
elke ochtend gevierd voor dit kleine altaar.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Richard Jones (Londen, 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2020 en eveneens mijn blog van 5 september 2018 en ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.

Marcel Möring, Richard Jones

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Amen

« ….. bijvoorbeeld: als jullie het deden (wat is het woord?) dat het dan soms was alsof je niets in je armen had, een amandelogige schone met een gezicht als de maan en heur borsten als lammeren die onder de leliën weiden, ogen als bedauwde druiven en een mond van honing, een droom die zich in jouw armen vlijt en je doet vergeten wat het is, het leven (deze korte opflakkering enzovoort), de wereld, jullie, dat wil zeggen wat jij bent en wat zij is, dat er geen verschil meer is tussen haar en jou, dat je niet meer weet waar zij begint en jij eindigt, zij in jouw armen, jij in haar armen en je beweegt en de wereld beweegt …under us all moved, and moved us, gently, up and down, and from side to side… en plotseling, als het moment daar is waarop twee ophouden te bestaan en op het punt staan één te worden, daar lost ze op en ineens is er de leegte en het besef van wat je aan het doen bent, dat je op een ander mens ligt, dat je een kluwen van ledematen bent, een worsteling, kussens die zich ermee bemoeien, lakens die je benen grijpen, de radio van de buren …is het lang geleden, is het lang geleden… jouw geknikte pols, haar lege ogen, haar in het niets starende ogen, of misschien kijken ze juist naar binnen, naar een plek daar in haar diepste binnenste, een plek waar jij niet kunt komen maar waar je wilt zijn, want je wilt weten wie zij is, wie dat is die hier in jouw armen ligt en dit doet met jou maar ook heel erg zonder jou en je zegt waar denk je aan? en zij zegt nergens aan en dat kun je je niet voorstellen, want je bent versmolten tot een Griekse beeldengroep van lust en verlangen en begeerte en dan moet er toch iets zijn als wat wil ik van hem/haar, wat wil zij/hij van mij, wat ben ik voor haar/hem en wat is hij/zij voor mij, dus je vraagt wat ze voelt als ze nergens aan denkt lust, woede, vreugde, geilheid, weet ik veel en ze zegt geilheid, denk ik en je denkt denk ik? want geilheid is niet vaag, geilheid is duidelijk, als er iets duidelijk is dan geilheid, je zegt wat voel je dan als we vrijen? (wat is het woord?) en zij die haar wenkbrauwen fronst, want Joyce houdt er niet van om over deze dingen te praten – je hebt haar ooit gevraagd wat haar fantasieën waren en het heeft drie jaar geduurd voor daar een soort antwoord op kwam en dat was niet zozeer een fantasie als wel een plan van aanpak – hoe het was als jullie het deden, dat vroeg je, en ze zei zoiets als nou, gewoon en je denkt gewoon? gewoon dat is als een katholiek die de heilige communie omschrijft als ‘een stukje brood en een slok wijn’.
Misschien is dat het: dat jij communie wilde en zij brood en wijn.”

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichter dichter Richard Jones werd geboren in Londen, Engeland, in 1953.  Zie ook alle tags voor Richard Jones op dit blog.

 

LIED VAN DE OUDE MAN

Ik had eerder kunnen sterven, toen mijn lichaam
nog steeds perfect was, een en al spieren en verlangen,
en geloofde dat het mooi was,

maar dan zou mij het wonder van het zien,
onthouden zijn, door de jaren heen,
hoe mijn lichaam verdwijnt, zacht wordt

en wazig als een oude foto,
als een heldere herinnering die vervaagt
in het onbekende donker, waar herinneringen heengaan,

totdat het lichaam eindelijk is vergeten,
wegvallend als een bloemstengel
die het seizoen overleefde om maar één keer te bloeien

maar nog steeds zoete geuren de lucht in stuurde,
en onderdeel werd van alles wat daar is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Richard Jones (Londen, 1953)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2020 en eveneens mijn blog van 5 september 2018 en ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.

Marcel Möring

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Amen

“Dat er een begin is dat begint en een einde dat eindigt en dat het einde begint en het begin eindigt en dat het tij van de tijd aanspoelt en zich terugtrekt en het wrakhout achterlaat van wat was kom zaterdag de laatste doos halen oké? en jij die zegt dat dat oké is, dat alles oké is, jij bent oké, ik ben oké, dat je weg bent is oké, dat ik het niet snap is oké, het is oké dat het einde hier begint of het begin hier eindigt, er is helemaal niets dat niet oké is, oké scheelt een boel gelul waar we niets mee opschieten, want er verandert nooit iets, tussen ons niet, de wereld niet, de geschiedenis niet, alles stroomt en je kunt er alleen maar naar kijken en denken: alles stroomt. Dat, als we het over beginnen hebben, als er een begin moet zijn, dat je alleen wilde zijn, maakt niet uit waar, dat je het bos in liep maar eigenlijk nergens heen ging, dat je (wat is het woord?) liep om te lopen en aan die laatste doos dacht en wat daarin zat en waarom je er eigenlijk niet in had gekeken terwijl die doos al weken, maanden in de gang stond, dat je je afvroeg of die doos een symbool was (voor wat?) en wat het betekende dat je er niet in had gekeken, dat je er steeds maar langs was gelopen en dat je hem niet eens had gezien, of misschien wel gezien, maar zoals je een stoel ziet, een gordijn, de dingen die er zijn omdat ze er zijn, de dingen die geen betekenis hebben tot je ernaar kijkt en er ineens over na gaat denken en dat je pas over die doos na begon te denken… een symbool, omdat je er ook niet achter was gekomen wat er in háár zat, wie zij was, wat zij was, laat staan waarom ze bij je was, niet dat je dat niet hebt geprobeerd, god weet dat je dat hebt geprobeerd, dat je hebt geprobeerd om in haar te kijken, om haar te leren kennen, werkelijk te leren kennen, en dat je dat nog steeds zou doen, dat je daar niet mee zou zijn opgehouden als ze niet uit het niets had gezegd dat ze wegging en alleen nog een keer terugkwam toen je niet thuis was en haar spullen ophaalde, behalve de ene doos die ze… en wat als ik nou eens een keer had gezegd dat het niet oké was, Joyce, wat als ik had gezegd ben je nou godverdomme helemaal belazerd om niet te zeggen hé er staat nog een doos bij jou is het goed als ik die kom halen en wanneer zou jou dat schikken? Dat je dus begint te lopen, het bos in, want hier is niets dan bos (en heide en moeras, laten we de heide en het moeras niet vergeten), en je loopt en je loopt, de ene voet voor de andere, de andere voor de ene (a poor lonesome cowboy) en je loopt en je loopt, het maakt niet uit, alles is oké, alles is prima, en na een tijdje weet je niet eens meer waar je bent en hoe je hier bent gekomen, op dit punt in het leven, in jouw geschiedenis als mens, Deze Korte Opflakkering Tussen De Duisternis Waaruit Je Kwam En De Duisternis Die Je Wacht, op deze plek waar het bos ophoudt en de leegte zich ontvouwt, een weerbarstig en sober natuurgebied, net als Joyce, op een stugge manier aantrekkelijk, net als Joyce, waarmee je bedoelt dat je geen hoogte van haar kon krijgen en niets liever wilde dan dat,….”

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2020 en eveneens mijn blog van 5 september 2018 en ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.

Marcel Möring, Adrian Matejka

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Eden

‘Jij ziet er niet uit als een man die geen gezonde kinderen kan maken,’ zei ze. Ze greep hem bij zijn arm, legde zijn hand op haar volle boezem en zei: ‘Ik heb genoeg voor twee. Ik heb zelfs te veel.’ Ze liet zijn verstijfde hand los en lachte. ‘Ik heb zoveel dat ik zelfs jou kan zogen.’ Daarbij schaterde ze zo hard dat mijn vader omkeek om te zien of niemand hen gadesloeg. De wasvrouw wenkte hem en liep haar huisje in zonder te kijken of mijn vader haar volgde. Zo werd mijn leven gered, door de achteloze weldoenster die mijn voedster werd. Mijn vader legde mij in haar armen en gaf mij over aan het lot. Zijn kind zou zeker sterven als hij het terugbracht naar het dorp zonder naam. Beter het achter te laten waar het misschien zou bederven dan het te bewaren voor de vuigheid van de wereld met de kans dat het zou sterven, want wie het leven redt van één mens, redt de mensheid. Die nacht, toen hij terugkeerde bij zijn ijlende vrouw, waar een van de andere vrouwen de koorts probeerde te stillen met een kompres van zuringblad, haalde hij zijn schouders op en zei dat het allemaal te laat was geweest en tevergeefs. Zo weinig hoop had hij, dat hij zijn kind overgaf aan de Engel des Doods voor die het opeiste. De wasvrouw heette Ana. Toen mijn vader haar met mij alleen had gelaten, ontknoopte ze de veter van haar jak, tilde er haar linkerborst uit en legde mij aan. Ik dronk als een dorstige die lang heeft gedwaald en eindelijk een bron heeft gevonden en toen de linkerborst was geledigd, legde ze mij aan haar rechterborst en ook daarvan dronk ik. Die nacht vreesde ze voor mijn leven, omdat ik mij kromde onder krampen en desondanks niet schreeuwde. De volgende ochtend, toen ze mijn buik had gewreven en mijn lippen had bevochtigd met een aftreksel van venkel, legde ze mij weer aan en dronk ik voor de tweede keer en hoewel de melk mij opnieuw krampen bezorgde, was zelfs na een dag al te zien dat ik sterker en gezonder werd en zes maanden later, toen mijn vader weer naar het dorp kwam, nu om huiden te verkopen en zout en stof mee te nemen, zag hij een kind met blozende wangen, een weerbarstige bos gitzwart haar en een lijf als een vette big. Mijn moeder was toen al gestorven. Toen ik geen zuigeling meer was, haalde mijn vader mij op en keerde ik terug in het dorp dat niet bestond. Omdat niemand ooit had gehoord van een kind zonder naam en er geen was om uitsluitsel te geven, liet mijn vader het erbij. Men noemde mij ‘die weg was’, of Niekas, wat ‘niemand ’ betekent. De jaren gingen voorbij, hete zomers kwamen, witte winters gingen, en ik groeide uit tot een jongen die hielp bij het vellen van de eik en het stropen van de bever. Als ik aan het vliedende water stond waarin de boomstammen stroomafwaarts dreven, was het alsof het bos de hele wereld was en alles daartoe behoorde.”

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

Collectable Blacks

I am stuck in. This is the polyphone
where my head is an agrarian gang
sign pointing like a percussion mallet
to a corn maze in one of the smaller
Indiana suburbs where there aren’t
supposed to be black folks. Be cool & try
to grin it off. Be cool & try to lean
it off. Find a kind of black & bet on it.
I’m grinning to this vernacular
like the big drum laugh tracks a patriotic
marching band. Be cool & try to ride
the beat the same way me, Pryor,
& Ra did driving across the 30th Street
Bridge, laughing at these two dudes
with big afros like it’s 1981 peeing into
the water & looking at the stars. Right
before Officer Friendly hit his lights.
Face the car, fingers locked behind
your heads. Right after the fireworks
started popping off. Do I need to call
the drug dog? Right after the rattling
windows, mosquitoes as busy in my ears
as 4th of July traffic cops. Right before
the thrill of real planets & pretend planets
spun high into the sky, Ra throwing up
three West Side fingers, each ringed
by pyrotechnic glory & the misnomer
of the three of us grinning at the cop’s club
down swinging at almost the exact same
time Pryor says, Cops put a hurting on your
ass, man. & fireworks light up in the same
colors as angry knuckles if you don’t
duck on the double. Especially on the West
Side—more carnivorous than almost any
other part of Earth Voyager saw when
it snapped a blue picture on its way out
of this violently Technicolor heliosphere.

 

Soave Sia Il Vento

naar Wolfgang Amadeus Mozart

In de wiebelige pirouette tussen liedjes
& stof, ramen in de woonkamer met hondenneuzen
& een paarse bank die had moeten worden ingetoomd
afgelopen juli: zaterdags zonlicht knipt alles uit elke
keer dat je in een soort ballethouding leunt.
Je buik & knobbelige elleboog & balletpantyknie
wankelend in een slank evenwicht. Jeté, effacé-
Ik weet niet wat ze bedoelen en knik toch.
Je rekt en spint en hondenhaar hangt
in de lucht als het begin van een oprecht applaus.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2018 en ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.

Marcel Möring, Herman Koch, Carolijn Visser, Adrian Matejka, Rachid Boudjedra, Margaretha Ferguson, August Wilhelm Schlegel, Ward S. Just, Peter Winnen

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Eden

“In dat bos, in een dorp zonder naam, kwam ik ter wereld. Het had geen naam omdat het er niet hoorde te zijn. Het was een plek waar houthakkers, kolenbranders en pelsjagers waren neergestreken. Als een van ons werd gevraagd waar we woonden dan zei hij ‘daar’ en wees in de richting van het dorp dat niet bestond, en als we hier waren, te midden van onze huisjes en hutten, dan noemden we het ‘hier’ en keken om ons heen, alsof we onszelf ervan moesten overtuigen dat het dorp er wel degelijk was.
Ik had zelf ook geen naam en om dezelfde reden. Voor mijn geboorte waren vier andere kinderen gestorven. Geen van hen was ouder dan een maand geworden. Er waren een meisje, twee jongens en nog een meisje geweest. Toen ik werd geboren was het vertrouwen van mijn ouders in de levensvatbaarheid van hun nageslacht zo geslonken dat ze hoopten dat de Engel des Doods mij zou overslaan als ik naamloos bleef. Het was hetzelfde bijgeloof waarmee moeders hun zieke kinderen een andere naam gaven.
Mijn moeder was na de bevalling koortsig en verzwakt. Haar borsten waren leeg en ze moest het bed houden. Omdat er in het hele dorp, dat uit niet meer dan acht huisjes en een paar hutten bestond, geen zogende vrouw was, wikkelde mijn vader mij in doeken, sloeg een stuk vacht om het bundeltje en liep naar het dichtstbijzijnde dorp. Daar vond hij een Litouwse boerin die haar kind nog aan de borst had. Maar hoe hij ook vleide, jammerde en sjacherde, ze wilde haar melk niet ter beschikking stellen aan het gebroed van een godsmoordenaar. Ze schikte haar lekkende borsten in haar lijfje, spuwde op de grond en riep de boer, die mijn vader met een dorsvlegel het erf afjoeg. En zo ging het door, deur na deur, erf na erf. Aan het einde van de dag, toen mijn vader zich met zijn hongerige kind op de terugweg begaf, kwam aan de rand van het dorp een vrouw op hem toe lopen. Het was een vrouw met een slechte naam, die kinderen had van verschillende mannen en zichzelf en haar kroost in leven hield door de was te doen voor de boerinnen van het dorp. Er waren er ook die zeiden dat ze haar lichaam verkocht.
‘Jij daar,’ riep ze mijn vader toe,‘waar ga jij met dat kind heen?’
Mijn vader, een sterke houthakker maar mak als een lam en schichtig als het om het wereldse ging, boog zijn hoofd en mompelde het verhaal, de vier dode zuigelingen, zijn zieke vrouw, haar lege borsten en de vruchteloze zoektocht naar een voedster. De wasvrouw bekeek hem vanonder haar wanordelijke krullen en glimlachte.”


Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953. Zie ook alle tags voor Herman Koch op dit blog.

Uit: De greppel

“Ik noem haar Sylvia. Dat is niet haar echte naam – haar echte naam zou alleen maar afleiden. Mensen verbinden van alles aan namen, vooral wanneer die naam niet van hier is, wanneer ze geen idee hebben hoe je die uitspreekt, laat staan dat ze zouden weten hoe je hem zou moeten schrijven.
Laten we het erop houden dat het in elk geval geen Nederlandse naam is. Mijn vrouw komt niet uit Nederland. Waar ze wel vandaan komt wil ik voorlopig nog even in het midden laten. Natuurlijk is onze naaste omgeving op de hoogte van haar land van herkomst. En ook de mensen die met enige regelmaat de krant lezen en het nieuws kijken kan het bijna niet zijn ontgaan. Maar de meesten hebben een kort geheugen. Ze hebben het misschien een keer gehoord en zijn het daarna weer vergeten.
Robert Walter, die heeft toch een buitenlandse vrouw?
Ja, inderdaad, je hebt gelijk, uit… uit… Kom, help me even…
Mensen verbinden van alles aan landen van herkomst. Elk land krijgt zijn eigen vooroordelen toegewezen. Hoe verder naar het zuiden, of naar het oosten, hoe groter de vooroordelen. Dat begint al bij België. Moet ik hier nog herhalen welke vooroordelen er in ons land over Belgen leven? Over Duitsers, Fransen,Italianen? Nog verder naar het oosten en het zuiden veranderen de mensen geleidelijk van kleur. Eerst nog alleen hun haar: het wordt donkerder, en ten slotte helemaal zwart. Vervolgens voltrekt ditzelfde proces zich met de huidskleur. Naar het oosten wordt die geler, naar het zuiden alleen maar steeds zwarter.
En het wordt warmer. Ten zuiden van Parijs begint de temperatuur te stijgen. Bij warm weer kost werken meer inspanning.
We gaan liever even in de schaduw van die palmboom zitten. Nog verder naar het zuiden werken we al helemaal niet meer. We rusten voornamelijk uit.”

 
Herman Koch (Arnhem, 5 september 1953)

De Nederlandse schrijfster Carolijn Visser werd geboren in Leiden op 5 september 1956. Zie ook alle tags voor Carolijn Visser op dit blog.

Uit: Selma. Aan Hitler ontsnapt, gevangene van Mao

“Haar vader woonde nu in een villa in het deftige Santpoort. Haar broer Siert reed een eigen auto en kocht meubels met zijn verloofde voor hun toekomstige nieuwbouwwoning in Heerhugowaard. Op televisie had Selma gezien hoe in de Amsterdamse gemeenteraad een langharige provo was geïnstalleerd.
Ze had kleding gekocht gemaakt van terlenka, dralon en trevira 2000. Verbijsterend makkelijk te wassen en meteen droog. Bij nader inzien had ze alles toch maar bij haar vader achtergelaten of weggegeven. Tijdens haar Nederlandse bezoek had ze begrepen dat westerse producten in China in een kwaad daglicht waren komen te staan.
In Peking, zo had de Hollandse pers bericht, was een revolutie uitgebroken. In plaats van drie was ze vijf maanden gebleven, in de hoop dat de onrust in China dan zou zijn overgewaaid, maar toen werd het toch echt tijd dat ze terugkeerde naar haar gezin. De situatie in China zou spoedig wel kalmeren, had ze tegen haar Nederlandse familie en vrienden gezegd.
Chang had een belangrijke positie binnen de Academie van Wetenschappen en was een vooraanstaand lid van de Communistische Partij. Hij zou haar en de kinderen beschermen.
Maar nu was hij nergens te zien.
Het hek dat de wachtenden tegenhield was inmiddels geopend door een man in uniform. Selma werd onder aan de trap door mensen omstuwd. Dop had haar snel gevonden.
‘Alles goed gegaan?’ vroeg hij in het Chinees. ‘De familie in Nederland gezond?’ alsof het normaal was dat hij alleen was gekomen. Dop nam haar tas over.
‘Waar is je vader?’ wilde Selma weten.
Alle mensen zetten zich in beweging en liepen naar de aankomsthal. Aan de voorgevel, tussen een paar betonnen pilaren, hing een immens portret van Mao Zedong. Selma en Dop volgden de anderen, die hen voortdurend nieuwsgierig gadesloegen. Ook de paar Russische passagiers die met de Toepolev waren aangekomen, werden van top tot teen opgenomen.
‘Vader kon niet weg bij het instituut,’ antwoordde Dop. ‘En Greta?’ vroeg Selma meteen.”

 
Carolijn Visser (Leiden 5 september 1956)

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

So Far to Go
—after St. Joe Louis Surrounded By Snakes (1982), Jean-Michel Basquiat

In the purplish clutch between evening & more
evening, boys smoked cigarettes down to their minty
ends & talked about ass like mad hams & hips

like pow, mouths curling with avid adornment & vivid
hands shaping the air—palms down to palms up
in half circles of perplexity. The C shape the tobacco

still glowing between fingers makes is the closest
any one of these boys will get a girl’s hip today.
Which is why these boys, in thin tanks & hopeless

shirts, cut conversations easily from Watch how I get
at her to Knuckle up, fool, throwing shoulders & fists
at each other like minor superheroes with no villains

to fight. No capes in bare knuckles. No saving the block
either because every swing breaks something.

Gymnopédies No. 1

That was the week
          it didn’t stop snowing.

That was the week
          five-fingered trees fell

on houses & power lines
         broke like somebody waiting

for payday in a snowstorm.
         That snow week, my daughter

& I trudged over the broken branches
          fidgeting through snow

like hungry fingers through
          an empty pocket.

Over the termite-hollowed stump
          as squat as a flat tire.

          Over the hollow
          the fox dives into
when we open the back door at night.

Dat was de week van sneeuw
               & hij glinsterde zoals elke
               kerstkaart die we ons konden
               herinneren terwijl mijn dochter

in het rond prikte voor de beste plek
om een sneeuwpop neer te zetten. Een

met een dennenappelsneus.
                Een met door de duim ingedrukte

                ogen om het hele plaatje te zien
zodra de dingen opwarmen.


Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

De Algerijnse dichter, schrijver en draaiboekauteur Rachid Boudjedra werd geboren op 5 september 1941 in Aïn Beïda. Zie ook alle tags voor Rachid Boudjedra op dit blog.

Uit: La dépossession

“Aucun repère olfactif, aucune spécificité palpable. Plutôt un mélange de plusieurs odeurs un peu écœurantes. Champignons pourris, vapeurs aigres suintant des corps rachitiques des lecteurs de Coran, de leurs habits crasseux et loqueteux, et peut-être même de leurs voix graves et psalmodiantes. Mélange d’odeurs donc, parmi lesquelles celle du camphre s’imposait, parce qu’elle émanait du cadavre de ma mère étendu à même le sol, sur un superbe tapis berbère, vieux et très fragile. Son corps, alors, enroulé dans un linceul jaune – le même jaune ou presque que les robes des chevaux amassés devant le détroit de Gibraltar et que la grue qui avait démoli l’atelier de M. Albert qu’on appelait « La villa Djenane Sidi Saïd ». Le corps de ma mère, entouré d’un nuage de fumigations à l’ambre, au benjoin, à l’alun et au gros sel crépitant dans des braseros rougeoyants que tante Mamia faisait tourner sur la paume de sa main droite. Elle, tante Mamia, une de ses bonnes préférées, à qui ma mère avait voué, tout au long de sa vie, une amitié pleine et une affection sans faille. Parce que ma mère n’avait jamais oublié ses origines prolétariennes, quand son père et son frère travaillaient comme simples lampistes de la SNCFA. Tante Mamia qui quittera la maison dès la fin des funérailles et que je ne verrai jamais plus. Elle disparut à jamais du roman familial que j’allais tisser ma vie durant, avec cet ami inénarrable : Kamel ! Odeurs de formol, aussi, parvenant du bain maure familial, situé sous les combles de cette très ancienne maison berbère construite au beau milieu des Aurès. Le jour de sa mort, les laveuses s’étaient donc acharnées sur son corps chétif à la peau très fine et comme transparente, aux yeux définitivement clos, à la bouche fermée avec un fichu brodé bleu et gris, noué autour de ses mâchoires. Un bâillon qui l’empêcherait de parler et de hurler maintenant qu’elle était bel et bien morte. Elle qui, sa vie durant, avait vécu en silence dans le sillage vociférant et agité de son mari. Obligeant ainsi les vieilles laveuses à user de ce subterfuge quelque peu grotesque, surtout à cause de ce fichu de couleur gris et bleu. Elle qui, sa vie durant, avait donc vécu dans le silence, la docilité et la patience.
Juin 1964. L’odeur de sa mort ne m’avait donc jamais quitté depuis son décès. Elle était partie sur la pointe des pieds. Furtivement. Comme si elle ne voulait pas faire trop de bruit, de chichis, trop de manières. Comme si, elle aussi, voulait fuir ce capharnaüm verdâtre envahi par la mousse, les arbres, les flamboyants et les buissons de roses. Et pendant toute cette période de deuil, Kamel, mon meilleur ami, cessa de faire le zigoto. Il avait autant de peine que moi. J’en étais étonné parce qu’il avait toujours joué les clowns et les séducteurs. Il était très beau, Kamel.”

 
Rachid Boudjedra (Aïn Beïda, 5 september 1941)

De Nederlandse schrijfster Margaretha Ferguson werd geboren op 5 september 1920 in Arnhem. Zie ook alle tags voor Margaretha Ferguson op dit blog.

Uit: Broeders en zusters

‘Nee – nee, dat kan ik niet bepaald zeggen – een boze stiefmoeder was ze niet’, zei Ronald, zwaar in zijn stoel gezeten, een sigaar geklemd tussen de brede vingers. Lineke sprong van zijn knie. Plotseling was hij alleen in de serre, waar rookslierten langzaam naar de tuin gezogen werden. Geluidloos sidderden ontastbare spanningen door de ruimte – hij viel in slaap. Die tien minuten rust na de lunch wanneer hij zijn lichaam gewaar werd als een loodzwaar heelal – die tien minuten dat hij droomde, heviger, kervender, dan ooit des nachts. Een spiegel die niets weerkaatste bewoog langs hem, hij rekte zich om te kijken, met hoekige schokken week de spiegel terug, witblikkerend staarde leegte hem aan, een witte rechthoek van louter kijken dat hij niet kon beantwoorden. Het kijken overweldigde hem, hij was weerloos. Toch ontwaakte hij volkomen uitgerust alsof hij gelaafd was, even, door een onbekende kracht die hem droeg.
Ronald stond op, de brief lag nog in de auto. Met zijn vrouw had hij er nog niet over gesproken. Zij stond in de tuin, gebogen over een plant, een vreemde met diepzwart haar. Hij zelf immers was blond, zij zelf immers waren blond.
Verweg, aan een kil oppervlak, voltrokken zich de gewaarwordingen en daden van zijn dagelijks leven, als gewichtloze bewegingen, zonder wortel, zonder ander gevolg dan het in werking stellen van nieuwe reeksen beweging. Zo was de glimlach tegen zijn vrouw, het lopen over het tuinpad met van buitenaf tegen hem aanwaaiende kruidige geuren, van buitenaf grind en plaveisel tegen zijn schoenen, het handvat van het autoportier koud tegen de huid van zijn vingers die veraf leken, verre uiteinden. De stad gleed nader, kronkelende landwegen trokken recht, voorbijflitsende boomgroepen verdichtten zich tot een strenge rij, huizenblokken vergrauwden het licht. Magnetisch trok de plaats van zijn werk hem door vooraf geladen banen. Daar zou het voortgaan, het automatisch gewichtloos bewegen aan de oppervlakte van zijn huid; maar als daar een hapering kwam in dat bewegen, dan werd hij ter verantwoording geroepen – niet de dode buitenkant van hemzelf maar hij – zelf. En hij was er niet, hij kon het niet bereiken, het duidelijk bestaan van zijn werk en zijn gezin.
De brief sloot hem af. Die stond om hem heen als een koker, verblindend wit aan de buitenkant, aan de binnenkant grijs van inktletters vlak voor zijn ogen. Voortdurend moest hij ze lezen, er was niets anders. Hij stopte naast een telefooncel. ‘Vanmiddag kom ik niet op het bureau. Nee, ik ben niet te bereiken.”

 
Margaretha Ferguson (5 september 1920 – 8 mei 1992)
Portret door Bep Rietveld, 1950

De Duitse literatuurcriticus, dichter, schrijver en verrtaler August Wilhelm Schlegel werd geboren in Hannover op 5 september 1767. Zie ook alle tags voor August Wilhelm Schlegel op dit blog.

Das Sonett

Zwei Reime heiß’ ich viermal kehren wieder,
Und stelle sie, getheilt, in gleiche Reihen,
Daß hier und dort zwei eingefaßt von zweien
Im Doppelchore schweben auf und nieder.

Dann schlingt des Gleichlauts Kette durch zwei Glieder
Sich freier wechselnd, jegliches von dreien.
In solcher Ordnung, solcher Zahl gedeihen
Die zartesten und stolzesten der Lieder.

Den werd’ ich nie mit meinen Zeilen kränzen,
Dem eitle Spielerei mein Wesen dünket,
Und Eigensinn die künstlichen Gesetze.

Doch, wem in mir geheimer Zauber winket,
Dem leih’ ich Hoheit, Füll’ in engen Gränzen.
Und reines Ebenmaß der Gegensätze.

Der heilige Sebastian

Sebastian, römischen Geblüts ein Krieger,
Schwur zu den Fahnen, die unsterblich lohnen.
Den Märtyrern wies er die lichten Kronen,
Und mancher ward, von ihm ermuthigt, Sieger.

Der Imperator hört’s ergrimmt. Betrieger!
So willst du mir und unsern Göttern lohnen?
Ergreift ihn augenblicklich, Centurionen!
Als Wurfziel seiner eignen Schaar erlieg’ er.

Vom Pferd gerißen, aller Waffenzierde
Entkleidet, steht er still dem Kampf entgegen,
An einen Baum mit Banden festgeschlungen.

Die Köcher leert nun grausame Begierde:
Doch so viel Pfeile kann die Brust nicht hegen,
Als von des Heilands Liebe sie durchdrungen.

Die heilige Familie

Den Schöpfer, der die Erde neu gestaltet,
Gebenedeite! hast du ihr gegeben.
Du darfst dein Aug’ als Anvermählte heben
Zum Vater aller, der im Himmel waltet.

Ein guter Greis, des Treue nie veraltet,
Steht euer Pfleger väterlich daneben.
In deinem Sohne glüht ein heilig Leben,
Das spielend sich auf deinem Schooß entfaltet.

Mehr Lieb’, als Kinder zu einander tragen,
Spricht des Genoßen feurige Geberde,
Dem Jesus zarte Händ’ entgegenbreitet.

Der braungelockte Knabe scheint zu fragen:
Was thu’ ich, daß ich deiner würdig werde?
Gern sterb’ ich, wenn ich dir den Weg bereitet.

 
August Wilhelm Schlegel (5 september 1767 — 12 mei 1845)
Cover

De Amerikaanse schrijver Ward S. Just werd geboren op 5 september 1935 in Michigan City, Indiana.Zie ook alle tags voor Ward S. Just op dit blog.

Uit: The Weather in Berlin

“Are you quite comfortable, Herr Greenwood? You seem to be in pain. Comes and goes, Greenwood said. The cushion helps. Let’s begin. You may speak freely, Herr Greenwood. The tape goes into the archive, under seal until the year 2010. If, later on, you want to ex-tend the release date, that’s your privilege. Your lawyer has the agreement. Obviously I have made this arrangement in order to encourage complete candor. Obviously, Greenwood said. So that students of film and other interested parties can study the creative process, the way you worked, the choices you made, and the choices that were made for you. What you were thinking day by day. Yes, Greenwood said. I have told you of my admiration for Summer, 1921, a superb American film, remarkable for the time it was made. I’m interested in how it was made, where the idea came from, and how the idea was translated into film. There’s been so much written about it and yet, if you will forgive me, your interviews on the subject have not been illuminating. I suspect there’s a mystery you want to pre-serve —
A dirty secret? Is there one? No, Greenwood said. Begin with the title, if you would. I wanted to call it German Summer, 1921 but the studio refused. Any film with the word “German” in the title was poison. They had surveys to prove it. They were very insistent. Loved the film, hated the title. Of course they didn’t love the film. They thought it was an interesting curiosity that might do well in Berkeley and Cambridge, and with luck some legs that might carry it to New York and Chicago. But “German” was poison. So they promised to increase the promotional budget and we went with Summer, 1921. They weren’t thrilled with that title, either, but their surveys had nothing against either “summer” or “1921,” so they agreed. So the film began with a compromise, Herr Greenwood. It certainly did, Herr Blum. Inauspicious, wouldn’t you say? Not at all, Greenwood said. Why not? The title —It was a miracle the film got made at all. This is Hollywood, Herr Blum. And the title isn’t the beginning, it’s the end. The movie is the movie, no matter what you call it. The audience is there for it or it isn’t. The tide doesn’t mean anything, it’s just a title, convenient shorthand. If they’d called Casablanca Ishtar, it’s the same movie, a classic movie either way. But if they’d called Ishtar Casablanca — or Gone With the Wind or The Godfather—it would have been the same bad movie. No clever title could rescue it. Well, then. Begin at the beginning It has to do with my father, Greenwood said. Your father? Harry Greenwood. Not Harrison or Harold, Harry was his given name, like Lady Di’s little prince. We were that kind of family, North Shore bourgeoisie, Anglophile to a fault. Harry’s father, my grandfather, was a banker. Church deacon, civic leader, married a Gibson Girl from Rye, a union of opposites but apparently happy.”

 
Ward S. Just (Michigan City, 5 september 1935)

 

De Nederlandse schrijver en wielrenner Peter Winnen werd geboren op 5 september 1957 in Ysselsteyn. Zie ook alle tags voor Peter Winnen op dit blog.

Uit: Renner in landschap

“De meer of minder gepijnigde gezichtsuitdrukking en de mate van scheelzien levert andere belangrijke informatie op. En niet te vergeten de gelaatskleur: hoe bleker en grauwer, dus hoe minder bloed in het hoofd, hoe meer bloed de benen voor zich opeisen in de krankzinnigheid van de inspanning. Bleekheid betekent dat de rek er uit is. Eén demarrage van de concurrentie en de boeken kunnen dicht. (Er bestaat ook een grauwsluier die aan de dood verwant is. Die kom je in een kopgroep niet tegen. Net voor de bezemwagen bevinden zich deze maskers.)
Wielrenners in de koers bestuderen elkaar op soortgelijke wijze. ‘Bestuderen’ is niet helemaal het goede woord. Van een denkproces is geen sprake. Het is eerder ‘zien’. In een flits. Een intuïtief of instinctmatig zien. De beslissing tot een demarrage is niet het product van een redenering, het is een impuls. Alleen de superman bezit de kalmte en de overmacht om iets van een strategie te bedenken.
Niets menselijks is een wielrenner vreemd. Strijden in een kopgroep is als het voeren van zakelijke besprekingen. Bluf en simulatie worden beleden zowel met de mond als met het lichaam. Als een coureur als een zoutzak op zijn zadel hangt en klaagt over krampjes, wil dat niet direct zeggen dat de kaars uitdooft. Geloof een wielrenner pas als hij als een naakt vogeltje in het vacuüm achter de kopgroep spartelt. Een niet gering aantal koersen is gewonnen door de beste toneelspeler.
Sommige wielrenners zijn onpeilbaar. Altijd een makkelijke tred. Ze winnen of ze lossen in grootse stijl.
Gisteren kwam de meteropnemer van Essent de meterstanden van gas, water en elektriciteit noteren. Of ik niet terugverlangde naar de actieve periode, vroeg hij. Neen, heimwee heb ik niet. Nooit gehad ook. Genoeg zure regen gezweet. Laat anderen het nu maar opknappen. Toch blijft het feit dat ik nog altijd met een been in het verleden sta. Ook voor mij blijft het adagium geldig: eens een wielrenner, altijd een wielrenner. Ik lijd aan een niet te genezen beroepsdeformatie: ik denk nog altijd met mijn benen.
Wanneer het peloton als een bonte sliert door de Franse landschappen trekt, dan herken ik die landschappen, ik herinner me ze, ik voel ze. En ik herken, herinner en voel met mijn benen. Zien jullie wel wat van de omgeving, werd me vroeger vaak gevraagd. Natuurlijk stapt een wielrenner onderweg niet af om op zijn gemak van een machtig vergezicht te genieten. Toch houd ik staande dat een wielrenner veel meer opneemt dan Jan met de caravan in de Vercors (die bovendien een fotocamera nodig heeft om later de vakantieherinneringen op te roepen).”

 
Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.

250 jaar August Wilhelm Schlegel, Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Ward S. Just, Heimito von Doderer, Rachid Boudjedra, Peter Winnen

De Duitse literatuurcriticus, dichter, schrijver en verrtaler August Wilhelm Schlegel werd geboren in Hannover op 5 september 1767. Dat is vandaag precies 250 jaar geleden. Zie ook alle tags voor August Wilhelm Schlegel op dit blog

Zueignung des Trauerspiels Romeo und Julia

Nimm dieß Gedicht, gewebt aus Lieb’ und Leiden,
Und drück’ es sanft an deine zarte Brust.
Was dich erschüttert, regt sich in uns beiden,
Was du nicht sagst, es ist mir doch bewußt.
Unglücklich Paar! und dennoch zu beneiden;
Sie kannten ja des Daseins höchste Lust.
Laß süß und bitter denn uns Thränen mischen,
Und mit dem Thau der Treuen Grab erfrischen.

Den Sterblichen ward nur ein flüchtig Leben:
Dieß flücht’ge Leben, welch ein matter Traum!
Sie tappen, auch bei ihrem kühnsten Streben,
Im dunkel hin, und kennen selbst sich kaum.
Das Schicksal mag sie drücken oder heben:
Wo findet ein unendlich Sehnen Raum?
Nur Liebe kann den Erdenstaub beflügeln,
Nur sie allein der Himmel Thor entsiegeln.

Und ach! sie selbst, die Königin der Seelen,
Wie oft erfährt sie des Geschickes Neid!
Manch liebend Paar zu trennen und zu quälen
Ist Haß und Stolz verschworen und bereit.
Sie müßen schlau die Augenblicke stehlen,
Und wachsam lauschen in der Trunkenheit,
Und, wie auf wilder Well’ in Ungewittern,
Vor Todesangst und Götterwonne zittern.

Doch der Gefahr kann Zagheit nur erliegen,
Der Liebe Muth erschwillt, je mehr sie droht.
Sich innig fest an den Geliebten schmiegen,
Sonst kennt sie keine Zuflucht in der Noth.
Entschloßen sterben, oder glücklich siegen
Ist ihr das erste, heiligste Gebot.
Sie fühlt, vereint, noch frei sich in den Ketten,
Und schaudert nicht bei Todten sich zu betten.

Ach! schlimmer droh’n ihr lächelnde Gefahren,
Wenn sie des Zufalls Tücken überwand.
Vergänglichkeit muß jede Blüth’ erfahren:
Hat aller Blüthen Blüthe mehr Bestand?
Die wie durch Zauber fest geschlungen waren,
Löst Glück und Ruh und Zeit mit leiser Hand,
Und, jedem fremden Widerstand entronnen,
Ertränkt sich Lieb’ im Becher eigner Wonnen.

Viel seliger, wenn seine schönste Habe
Das Herz mit sich in’s Land der Schatten reißt,
Wenn dem Befreier Tod zur Opfergabe
Der süße Kelch, noch kaum gekostet, fleußt.
Ein Tempel wird aus der Geliebten Grabe,
Der schimmernd ihren heil’gen Bund umschleußt.
Sie sterben, doch im letzten Athemzuge
Entschwingt die Liebe sich zu höherm Fluge.

Dieß mildert dir die gern erregte Trauer,
Die Dichtung führt uns in uns selbst zurück.
Wie fühlen beid’ in freudig stillem Schauer,
Wir sagen es mit schnell begriffnem Blick:
Wie unsers Werths ist unsers Bundes Dauer,
Ein schön Geheimniß sichert unser Glück.
Was auch die ferne Zukunft mag verschleiern,
Wir werden stets der Liebe Jugend feiern.

 
August Wilhelm Schlegel (5 september 1767 — 12 mei 1845)
Portret door Johann Friedrich August Tischbein, rond 1800

Lees verder “250 jaar August Wilhelm Schlegel, Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Ward S. Just, Heimito von Doderer, Rachid Boudjedra, Peter Winnen”

Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Rachid Boudjedra, Peter Winnen

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.Zie ook mijn blog van 5 september 2010 en alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit:In Babylon (Vertaald door Stacey Knecht)

“The last time I ever saw Uncle Herman, he was lying on a king-size bed in the finest room at the Hotel Memphis, in the company of six people: the hotel manager, a doctor, two police officers with crackling walkie-talkies, a girl who couldn’t have been more than eighteen, and me. The manager conferred with the policemen about how the matter might be settled as discreetly as possible, the doctor stood at the foot of the bed regarding my uncle with a look of mild disgust, and I did nothing. It was just past midnight and Herman lay stretched out, his white body sinewy and taut, on that crumpled white catafalque. He was naked and dead.
He had sent up for a woman. She had arrived, and less than an hour later his life was over. When I got there the young hooker, a small blond thing with crimped hair and childishly painted lips, sat hunched in one of the two white leather chairs next to the ubiquitous hotel writing table. She stared at the carpet, mumbling softly. Uncle Herman lay on his back on the big bed, his pubic hair still glistening with … all right, with the juices of love, a condom rolled halfway down his wrinkled sex like a misplaced clown’s nose. His pale, old man’s body, the tanned face with the shock of grey hair and the large, slightly hooked nose evoked the image of a warrior fallen in battle and laid in state, here, on this dishevelled altar.
I stood in that room and thought of what Zeno, with a touch of bitterness in his voice, had once said, long ago, that you could plot family histories on a graph, as a line that rippled up and down, up and down, up and down; people madetheir fortune, their offspring benefited from that fortune, the third generation squandered it all, and the family returned to the bottom of the curve and began working its way back up. An endless cycle of profit and loss, wealth and poverty, rise and fall. Except for the history of our family, Zeno had said, that was a whole other thing. Our family history could best be compared to a railway timetable: one person left, and while he was on his way, another returned, and while he was busy arriving, others were setting out on a new journey. ‘Normal families stay in the same place for centuries,’ said Zeno. ‘If they do ever leave it’s a major historical event. In our family it would be a historical event if, even after just half a generation, we associated suitcases with a holiday instead of a new life.’

 
Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

Lees verder “Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Rachid Boudjedra, Peter Winnen”

Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.Zie ook mijn blog van 5 september 2010 en alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Dis

‘En wat, mijnheer de Jood van Assen, zijn we hier aan het doen?’
‘Vragen. Vragen,’ zei de marskramer. ‘We zijn hier, omdat het hier is begonnen.’
‘Wat is hier begonnen?’
‘Eigenlijk alles,’ zei de Jood van Assen.
Noach zuchtte zo diep dat zijn metgezel er van leek te schrikken.
‘Ik ben de man,’ begon de marskramer te reciteren, ‘ik ben de man die ellende gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. Hij heeft mij geleid en gevoerd in de duisternis, en niet in het licht. Hij heeft Zich immers tegen mij gewend, Hij heeft Zijn hand den gansen dag veranderd. Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Hij heeft mijn beenderen gebroken. Hij heeft tegen mij gebouwd, en Hij heeft mij met galle en moeite omringd. Hij heeft mij gezet in duistere plaatsen, als degenen, die over lang dood zijn.’
‘Oh mijn god! Kom mij niet met Klaagliederen drie aan, Jood van Assen. Bij iedereen, maar niet bij mij.’
De marskramer mompelde iets.
‘Nee!’ riep Noach. ‘Ik zeg niet dat ik het alleenrecht heb op Klaagliederen drie, of een of twee, of vier of vijf. Integendeel. Ik zeg: bij mij werkt het niet.’
De marskramer boog zijn hoofd.
‘Wat is hier begonnen?’
‘Het is een lang verhaal,’ zei de marskramer.
(…)

‘Jood van Assen, besta jij echt of …’
Het mannetje glimlachte. ‘Oh ja. In het hier en het nu en het straks en het toen.’ Een frons rimpelde over zijn gezicht. ‘Hoewel ik niet zo goed weet of dit straks is of toen. Of misschien wel nu.’

 
Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

Lees verder “Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer”

Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Christoph Wieland, Peter Winnen

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957.Zie ook mijn blog van 5 september 2010 en alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: De hele wereld

“Tot mijn dertigste was mijn geheugen zo slecht dat de enige herinnering aan mijn vroege jeugd bestond uit het beeld van een wapperend gordijn voor een slaapkamerraam, het licht daarachter, de stem van mijn grootmoeder die opsteeg uit de keuken aan de binnenplaats en een flard muziek uit de transistorradio die door het raam met de bollende gordijnen naar binnen zweefde: ‘Let me tell you about the birds and the bees and the flowers and the trees and the moon up above and a thing called love…’ Ik wist welk huis het was – dat van de ouders van mijn moeder, op de dijk aan de haven van het Twente-Rijnkanaal –, ik wist dat ik mij in de grote slaapkamer bevond en dat liedje kende ik ook.
Waarom was dit het enige uit mijn gebrekkige geheugen wat niet gewekt hoefde te worden? Waarom was die herinnering er eigenlijk altijd geweest, als een ‘toen’ dat nooit was versteend, maar, integendeel, een bijna levend onderdeel van mijn ‘nu’ was, een plek waar ik altijd en zonder moeite heen kon gaan?
Toen en nu, hier en daar, waarom viel alles in die ene herinnering samen?
Ik wilde destijds op een plek geraken waar bruikbaar materiaal lag opgeslagen. Ik schreef een roman over een personage met een complete herinnering, dat lééfde in herinnering, voor wie tijd niet een stroom was met richting en snelheid, maar een gelaagdheid, eerder een plek dan een beweging, iemand wiens herinnering levend was in een nu dat soms werd opgeheven door het toen (of beter: daar). Maar ik had geen idee hoe ik mijn eigen geheugen kon verkennen, hoe dat werkte. Op een dag besloot ik in mijn herinnering te gaan wandelen, de omgeving te verkennen, dat gebied in te trekken, dat uit tijd en plaats bestond en waar ik, als mijn idee werkte, de tijd kon terugvinden als de plek waar zich alles afspeelde.”

 
Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

Lees verder “Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Christoph Wieland, Peter Winnen”

Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Peter Winnen, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook mijn blog van 5 september 2010 en alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

 

Uit: Louteringsberg.

 

“Becky was vijf toen we hier kwamen wonen. Het liep tegen het einde van de jaren tachtig en hoewel onze verhuizing naar een afgelegen huis op een heuvel te midden van uitgestrekte bossen het begin van iets nieuws betekende, was het tegelijkertijd een afsluiting.
Het huis had bijna tien jaar leeggestaan. Tijdens de bezichtiging had de makelaar, een kettingrokende vvd’er in blazer en grijze flanellen pantalon, ons druipend van scepsis rondgeleid in wat een halve ruïne leek. Op het dak lagen zeilen tegen het inregenen, er waren deuren weg, de trap was een wrak en overal hing de gronderige geur van schimmel en nat hout. We volgden de makelaar door de vertrekken, helemaal naar boven, waar het middengedeelte van de kap op de vloer van de zolder was gestort en de lichtblauwe lentelucht door de kieren van de dekzeilen zichtbaar was.
‘Van wie is het?’ vroeg ik, toen we weer beneden waren, in wat ooit een salon moest zijn geweest, maar door de laatste eigenaar blijkbaar als bibliotheek was gebruikt.
‘Een Amerikaan,’ zei de makelaar met tegenzin.
Ik keek hem vragend aan, maar hij leek er niet veel voor te voelen om het onderwerp diepgaander te behandelen.
‘En hij is…?’
‘…terug naar Amerika.’
We liepen naar buiten, waar onze auto’s tegen de bosrand stonden te wachten, zijn groene Jaguar en mijn oude rode Volvo station.
‘De vraagprijs is te hoog,’ zei ik. ‘Ik zal een bod uitbrengen.’ De makelaar meesmuilde.
‘Luister eens,’ zei ik. ‘Voor iemand die hier een aardige courtage aan over kan houden ben je niet erg enthousiast.’

 

 

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

Lees verder “Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Peter Winnen, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer”