Marcel Möring, Herman Koch, Carolijn Visser, Adrian Matejka, Rachid Boudjedra, Margaretha Ferguson, August Wilhelm Schlegel, Ward S. Just, Peter Winnen

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Eden

“In dat bos, in een dorp zonder naam, kwam ik ter wereld. Het had geen naam omdat het er niet hoorde te zijn. Het was een plek waar houthakkers, kolenbranders en pelsjagers waren neergestreken. Als een van ons werd gevraagd waar we woonden dan zei hij ‘daar’ en wees in de richting van het dorp dat niet bestond, en als we hier waren, te midden van onze huisjes en hutten, dan noemden we het ‘hier’ en keken om ons heen, alsof we onszelf ervan moesten overtuigen dat het dorp er wel degelijk was.
Ik had zelf ook geen naam en om dezelfde reden. Voor mijn geboorte waren vier andere kinderen gestorven. Geen van hen was ouder dan een maand geworden. Er waren een meisje, twee jongens en nog een meisje geweest. Toen ik werd geboren was het vertrouwen van mijn ouders in de levensvatbaarheid van hun nageslacht zo geslonken dat ze hoopten dat de Engel des Doods mij zou overslaan als ik naamloos bleef. Het was hetzelfde bijgeloof waarmee moeders hun zieke kinderen een andere naam gaven.
Mijn moeder was na de bevalling koortsig en verzwakt. Haar borsten waren leeg en ze moest het bed houden. Omdat er in het hele dorp, dat uit niet meer dan acht huisjes en een paar hutten bestond, geen zogende vrouw was, wikkelde mijn vader mij in doeken, sloeg een stuk vacht om het bundeltje en liep naar het dichtstbijzijnde dorp. Daar vond hij een Litouwse boerin die haar kind nog aan de borst had. Maar hoe hij ook vleide, jammerde en sjacherde, ze wilde haar melk niet ter beschikking stellen aan het gebroed van een godsmoordenaar. Ze schikte haar lekkende borsten in haar lijfje, spuwde op de grond en riep de boer, die mijn vader met een dorsvlegel het erf afjoeg. En zo ging het door, deur na deur, erf na erf. Aan het einde van de dag, toen mijn vader zich met zijn hongerige kind op de terugweg begaf, kwam aan de rand van het dorp een vrouw op hem toe lopen. Het was een vrouw met een slechte naam, die kinderen had van verschillende mannen en zichzelf en haar kroost in leven hield door de was te doen voor de boerinnen van het dorp. Er waren er ook die zeiden dat ze haar lichaam verkocht.
‘Jij daar,’ riep ze mijn vader toe,‘waar ga jij met dat kind heen?’
Mijn vader, een sterke houthakker maar mak als een lam en schichtig als het om het wereldse ging, boog zijn hoofd en mompelde het verhaal, de vier dode zuigelingen, zijn zieke vrouw, haar lege borsten en de vruchteloze zoektocht naar een voedster. De wasvrouw bekeek hem vanonder haar wanordelijke krullen en glimlachte.”


Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953. Zie ook alle tags voor Herman Koch op dit blog.

Uit: De greppel

“Ik noem haar Sylvia. Dat is niet haar echte naam – haar echte naam zou alleen maar afleiden. Mensen verbinden van alles aan namen, vooral wanneer die naam niet van hier is, wanneer ze geen idee hebben hoe je die uitspreekt, laat staan dat ze zouden weten hoe je hem zou moeten schrijven.
Laten we het erop houden dat het in elk geval geen Nederlandse naam is. Mijn vrouw komt niet uit Nederland. Waar ze wel vandaan komt wil ik voorlopig nog even in het midden laten. Natuurlijk is onze naaste omgeving op de hoogte van haar land van herkomst. En ook de mensen die met enige regelmaat de krant lezen en het nieuws kijken kan het bijna niet zijn ontgaan. Maar de meesten hebben een kort geheugen. Ze hebben het misschien een keer gehoord en zijn het daarna weer vergeten.
Robert Walter, die heeft toch een buitenlandse vrouw?
Ja, inderdaad, je hebt gelijk, uit… uit… Kom, help me even…
Mensen verbinden van alles aan landen van herkomst. Elk land krijgt zijn eigen vooroordelen toegewezen. Hoe verder naar het zuiden, of naar het oosten, hoe groter de vooroordelen. Dat begint al bij België. Moet ik hier nog herhalen welke vooroordelen er in ons land over Belgen leven? Over Duitsers, Fransen,Italianen? Nog verder naar het oosten en het zuiden veranderen de mensen geleidelijk van kleur. Eerst nog alleen hun haar: het wordt donkerder, en ten slotte helemaal zwart. Vervolgens voltrekt ditzelfde proces zich met de huidskleur. Naar het oosten wordt die geler, naar het zuiden alleen maar steeds zwarter.
En het wordt warmer. Ten zuiden van Parijs begint de temperatuur te stijgen. Bij warm weer kost werken meer inspanning.
We gaan liever even in de schaduw van die palmboom zitten. Nog verder naar het zuiden werken we al helemaal niet meer. We rusten voornamelijk uit.”

 
Herman Koch (Arnhem, 5 september 1953)

De Nederlandse schrijfster Carolijn Visser werd geboren in Leiden op 5 september 1956. Zie ook alle tags voor Carolijn Visser op dit blog.

Uit: Selma. Aan Hitler ontsnapt, gevangene van Mao

“Haar vader woonde nu in een villa in het deftige Santpoort. Haar broer Siert reed een eigen auto en kocht meubels met zijn verloofde voor hun toekomstige nieuwbouwwoning in Heerhugowaard. Op televisie had Selma gezien hoe in de Amsterdamse gemeenteraad een langharige provo was geïnstalleerd.
Ze had kleding gekocht gemaakt van terlenka, dralon en trevira 2000. Verbijsterend makkelijk te wassen en meteen droog. Bij nader inzien had ze alles toch maar bij haar vader achtergelaten of weggegeven. Tijdens haar Nederlandse bezoek had ze begrepen dat westerse producten in China in een kwaad daglicht waren komen te staan.
In Peking, zo had de Hollandse pers bericht, was een revolutie uitgebroken. In plaats van drie was ze vijf maanden gebleven, in de hoop dat de onrust in China dan zou zijn overgewaaid, maar toen werd het toch echt tijd dat ze terugkeerde naar haar gezin. De situatie in China zou spoedig wel kalmeren, had ze tegen haar Nederlandse familie en vrienden gezegd.
Chang had een belangrijke positie binnen de Academie van Wetenschappen en was een vooraanstaand lid van de Communistische Partij. Hij zou haar en de kinderen beschermen.
Maar nu was hij nergens te zien.
Het hek dat de wachtenden tegenhield was inmiddels geopend door een man in uniform. Selma werd onder aan de trap door mensen omstuwd. Dop had haar snel gevonden.
‘Alles goed gegaan?’ vroeg hij in het Chinees. ‘De familie in Nederland gezond?’ alsof het normaal was dat hij alleen was gekomen. Dop nam haar tas over.
‘Waar is je vader?’ wilde Selma weten.
Alle mensen zetten zich in beweging en liepen naar de aankomsthal. Aan de voorgevel, tussen een paar betonnen pilaren, hing een immens portret van Mao Zedong. Selma en Dop volgden de anderen, die hen voortdurend nieuwsgierig gadesloegen. Ook de paar Russische passagiers die met de Toepolev waren aangekomen, werden van top tot teen opgenomen.
‘Vader kon niet weg bij het instituut,’ antwoordde Dop. ‘En Greta?’ vroeg Selma meteen.”

 
Carolijn Visser (Leiden 5 september 1956)

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

So Far to Go
—after St. Joe Louis Surrounded By Snakes (1982), Jean-Michel Basquiat

In the purplish clutch between evening & more
evening, boys smoked cigarettes down to their minty
ends & talked about ass like mad hams & hips

like pow, mouths curling with avid adornment & vivid
hands shaping the air—palms down to palms up
in half circles of perplexity. The C shape the tobacco

still glowing between fingers makes is the closest
any one of these boys will get a girl’s hip today.
Which is why these boys, in thin tanks & hopeless

shirts, cut conversations easily from Watch how I get
at her to Knuckle up, fool, throwing shoulders & fists
at each other like minor superheroes with no villains

to fight. No capes in bare knuckles. No saving the block
either because every swing breaks something.

Gymnopédies No. 1

That was the week
          it didn’t stop snowing.

That was the week
          five-fingered trees fell

on houses & power lines
         broke like somebody waiting

for payday in a snowstorm.
         That snow week, my daughter

& I trudged over the broken branches
          fidgeting through snow

like hungry fingers through
          an empty pocket.

Over the termite-hollowed stump
          as squat as a flat tire.

          Over the hollow
          the fox dives into
when we open the back door at night.

Dat was de week van sneeuw
               & hij glinsterde zoals elke
               kerstkaart die we ons konden
               herinneren terwijl mijn dochter

in het rond prikte voor de beste plek
om een sneeuwpop neer te zetten. Een

met een dennenappelsneus.
                Een met door de duim ingedrukte

                ogen om het hele plaatje te zien
zodra de dingen opwarmen.


Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

De Algerijnse dichter, schrijver en draaiboekauteur Rachid Boudjedra werd geboren op 5 september 1941 in Aïn Beïda. Zie ook alle tags voor Rachid Boudjedra op dit blog.

Uit: La dépossession

“Aucun repère olfactif, aucune spécificité palpable. Plutôt un mélange de plusieurs odeurs un peu écœurantes. Champignons pourris, vapeurs aigres suintant des corps rachitiques des lecteurs de Coran, de leurs habits crasseux et loqueteux, et peut-être même de leurs voix graves et psalmodiantes. Mélange d’odeurs donc, parmi lesquelles celle du camphre s’imposait, parce qu’elle émanait du cadavre de ma mère étendu à même le sol, sur un superbe tapis berbère, vieux et très fragile. Son corps, alors, enroulé dans un linceul jaune – le même jaune ou presque que les robes des chevaux amassés devant le détroit de Gibraltar et que la grue qui avait démoli l’atelier de M. Albert qu’on appelait « La villa Djenane Sidi Saïd ». Le corps de ma mère, entouré d’un nuage de fumigations à l’ambre, au benjoin, à l’alun et au gros sel crépitant dans des braseros rougeoyants que tante Mamia faisait tourner sur la paume de sa main droite. Elle, tante Mamia, une de ses bonnes préférées, à qui ma mère avait voué, tout au long de sa vie, une amitié pleine et une affection sans faille. Parce que ma mère n’avait jamais oublié ses origines prolétariennes, quand son père et son frère travaillaient comme simples lampistes de la SNCFA. Tante Mamia qui quittera la maison dès la fin des funérailles et que je ne verrai jamais plus. Elle disparut à jamais du roman familial que j’allais tisser ma vie durant, avec cet ami inénarrable : Kamel ! Odeurs de formol, aussi, parvenant du bain maure familial, situé sous les combles de cette très ancienne maison berbère construite au beau milieu des Aurès. Le jour de sa mort, les laveuses s’étaient donc acharnées sur son corps chétif à la peau très fine et comme transparente, aux yeux définitivement clos, à la bouche fermée avec un fichu brodé bleu et gris, noué autour de ses mâchoires. Un bâillon qui l’empêcherait de parler et de hurler maintenant qu’elle était bel et bien morte. Elle qui, sa vie durant, avait vécu en silence dans le sillage vociférant et agité de son mari. Obligeant ainsi les vieilles laveuses à user de ce subterfuge quelque peu grotesque, surtout à cause de ce fichu de couleur gris et bleu. Elle qui, sa vie durant, avait donc vécu dans le silence, la docilité et la patience.
Juin 1964. L’odeur de sa mort ne m’avait donc jamais quitté depuis son décès. Elle était partie sur la pointe des pieds. Furtivement. Comme si elle ne voulait pas faire trop de bruit, de chichis, trop de manières. Comme si, elle aussi, voulait fuir ce capharnaüm verdâtre envahi par la mousse, les arbres, les flamboyants et les buissons de roses. Et pendant toute cette période de deuil, Kamel, mon meilleur ami, cessa de faire le zigoto. Il avait autant de peine que moi. J’en étais étonné parce qu’il avait toujours joué les clowns et les séducteurs. Il était très beau, Kamel.”

 
Rachid Boudjedra (Aïn Beïda, 5 september 1941)

De Nederlandse schrijfster Margaretha Ferguson werd geboren op 5 september 1920 in Arnhem. Zie ook alle tags voor Margaretha Ferguson op dit blog.

Uit: Broeders en zusters

‘Nee – nee, dat kan ik niet bepaald zeggen – een boze stiefmoeder was ze niet’, zei Ronald, zwaar in zijn stoel gezeten, een sigaar geklemd tussen de brede vingers. Lineke sprong van zijn knie. Plotseling was hij alleen in de serre, waar rookslierten langzaam naar de tuin gezogen werden. Geluidloos sidderden ontastbare spanningen door de ruimte – hij viel in slaap. Die tien minuten rust na de lunch wanneer hij zijn lichaam gewaar werd als een loodzwaar heelal – die tien minuten dat hij droomde, heviger, kervender, dan ooit des nachts. Een spiegel die niets weerkaatste bewoog langs hem, hij rekte zich om te kijken, met hoekige schokken week de spiegel terug, witblikkerend staarde leegte hem aan, een witte rechthoek van louter kijken dat hij niet kon beantwoorden. Het kijken overweldigde hem, hij was weerloos. Toch ontwaakte hij volkomen uitgerust alsof hij gelaafd was, even, door een onbekende kracht die hem droeg.
Ronald stond op, de brief lag nog in de auto. Met zijn vrouw had hij er nog niet over gesproken. Zij stond in de tuin, gebogen over een plant, een vreemde met diepzwart haar. Hij zelf immers was blond, zij zelf immers waren blond.
Verweg, aan een kil oppervlak, voltrokken zich de gewaarwordingen en daden van zijn dagelijks leven, als gewichtloze bewegingen, zonder wortel, zonder ander gevolg dan het in werking stellen van nieuwe reeksen beweging. Zo was de glimlach tegen zijn vrouw, het lopen over het tuinpad met van buitenaf tegen hem aanwaaiende kruidige geuren, van buitenaf grind en plaveisel tegen zijn schoenen, het handvat van het autoportier koud tegen de huid van zijn vingers die veraf leken, verre uiteinden. De stad gleed nader, kronkelende landwegen trokken recht, voorbijflitsende boomgroepen verdichtten zich tot een strenge rij, huizenblokken vergrauwden het licht. Magnetisch trok de plaats van zijn werk hem door vooraf geladen banen. Daar zou het voortgaan, het automatisch gewichtloos bewegen aan de oppervlakte van zijn huid; maar als daar een hapering kwam in dat bewegen, dan werd hij ter verantwoording geroepen – niet de dode buitenkant van hemzelf maar hij – zelf. En hij was er niet, hij kon het niet bereiken, het duidelijk bestaan van zijn werk en zijn gezin.
De brief sloot hem af. Die stond om hem heen als een koker, verblindend wit aan de buitenkant, aan de binnenkant grijs van inktletters vlak voor zijn ogen. Voortdurend moest hij ze lezen, er was niets anders. Hij stopte naast een telefooncel. ‘Vanmiddag kom ik niet op het bureau. Nee, ik ben niet te bereiken.”

 
Margaretha Ferguson (5 september 1920 – 8 mei 1992)
Portret door Bep Rietveld, 1950

De Duitse literatuurcriticus, dichter, schrijver en verrtaler August Wilhelm Schlegel werd geboren in Hannover op 5 september 1767. Zie ook alle tags voor August Wilhelm Schlegel op dit blog.

Das Sonett

Zwei Reime heiß’ ich viermal kehren wieder,
Und stelle sie, getheilt, in gleiche Reihen,
Daß hier und dort zwei eingefaßt von zweien
Im Doppelchore schweben auf und nieder.

Dann schlingt des Gleichlauts Kette durch zwei Glieder
Sich freier wechselnd, jegliches von dreien.
In solcher Ordnung, solcher Zahl gedeihen
Die zartesten und stolzesten der Lieder.

Den werd’ ich nie mit meinen Zeilen kränzen,
Dem eitle Spielerei mein Wesen dünket,
Und Eigensinn die künstlichen Gesetze.

Doch, wem in mir geheimer Zauber winket,
Dem leih’ ich Hoheit, Füll’ in engen Gränzen.
Und reines Ebenmaß der Gegensätze.

Der heilige Sebastian

Sebastian, römischen Geblüts ein Krieger,
Schwur zu den Fahnen, die unsterblich lohnen.
Den Märtyrern wies er die lichten Kronen,
Und mancher ward, von ihm ermuthigt, Sieger.

Der Imperator hört’s ergrimmt. Betrieger!
So willst du mir und unsern Göttern lohnen?
Ergreift ihn augenblicklich, Centurionen!
Als Wurfziel seiner eignen Schaar erlieg’ er.

Vom Pferd gerißen, aller Waffenzierde
Entkleidet, steht er still dem Kampf entgegen,
An einen Baum mit Banden festgeschlungen.

Die Köcher leert nun grausame Begierde:
Doch so viel Pfeile kann die Brust nicht hegen,
Als von des Heilands Liebe sie durchdrungen.

Die heilige Familie

Den Schöpfer, der die Erde neu gestaltet,
Gebenedeite! hast du ihr gegeben.
Du darfst dein Aug’ als Anvermählte heben
Zum Vater aller, der im Himmel waltet.

Ein guter Greis, des Treue nie veraltet,
Steht euer Pfleger väterlich daneben.
In deinem Sohne glüht ein heilig Leben,
Das spielend sich auf deinem Schooß entfaltet.

Mehr Lieb’, als Kinder zu einander tragen,
Spricht des Genoßen feurige Geberde,
Dem Jesus zarte Händ’ entgegenbreitet.

Der braungelockte Knabe scheint zu fragen:
Was thu’ ich, daß ich deiner würdig werde?
Gern sterb’ ich, wenn ich dir den Weg bereitet.

 
August Wilhelm Schlegel (5 september 1767 — 12 mei 1845)
Cover

De Amerikaanse schrijver Ward S. Just werd geboren op 5 september 1935 in Michigan City, Indiana.Zie ook alle tags voor Ward S. Just op dit blog.

Uit: The Weather in Berlin

“Are you quite comfortable, Herr Greenwood? You seem to be in pain. Comes and goes, Greenwood said. The cushion helps. Let’s begin. You may speak freely, Herr Greenwood. The tape goes into the archive, under seal until the year 2010. If, later on, you want to ex-tend the release date, that’s your privilege. Your lawyer has the agreement. Obviously I have made this arrangement in order to encourage complete candor. Obviously, Greenwood said. So that students of film and other interested parties can study the creative process, the way you worked, the choices you made, and the choices that were made for you. What you were thinking day by day. Yes, Greenwood said. I have told you of my admiration for Summer, 1921, a superb American film, remarkable for the time it was made. I’m interested in how it was made, where the idea came from, and how the idea was translated into film. There’s been so much written about it and yet, if you will forgive me, your interviews on the subject have not been illuminating. I suspect there’s a mystery you want to pre-serve —
A dirty secret? Is there one? No, Greenwood said. Begin with the title, if you would. I wanted to call it German Summer, 1921 but the studio refused. Any film with the word “German” in the title was poison. They had surveys to prove it. They were very insistent. Loved the film, hated the title. Of course they didn’t love the film. They thought it was an interesting curiosity that might do well in Berkeley and Cambridge, and with luck some legs that might carry it to New York and Chicago. But “German” was poison. So they promised to increase the promotional budget and we went with Summer, 1921. They weren’t thrilled with that title, either, but their surveys had nothing against either “summer” or “1921,” so they agreed. So the film began with a compromise, Herr Greenwood. It certainly did, Herr Blum. Inauspicious, wouldn’t you say? Not at all, Greenwood said. Why not? The title —It was a miracle the film got made at all. This is Hollywood, Herr Blum. And the title isn’t the beginning, it’s the end. The movie is the movie, no matter what you call it. The audience is there for it or it isn’t. The tide doesn’t mean anything, it’s just a title, convenient shorthand. If they’d called Casablanca Ishtar, it’s the same movie, a classic movie either way. But if they’d called Ishtar Casablanca — or Gone With the Wind or The Godfather—it would have been the same bad movie. No clever title could rescue it. Well, then. Begin at the beginning It has to do with my father, Greenwood said. Your father? Harry Greenwood. Not Harrison or Harold, Harry was his given name, like Lady Di’s little prince. We were that kind of family, North Shore bourgeoisie, Anglophile to a fault. Harry’s father, my grandfather, was a banker. Church deacon, civic leader, married a Gibson Girl from Rye, a union of opposites but apparently happy.”

 
Ward S. Just (Michigan City, 5 september 1935)

 

De Nederlandse schrijver en wielrenner Peter Winnen werd geboren op 5 september 1957 in Ysselsteyn. Zie ook alle tags voor Peter Winnen op dit blog.

Uit: Renner in landschap

“De meer of minder gepijnigde gezichtsuitdrukking en de mate van scheelzien levert andere belangrijke informatie op. En niet te vergeten de gelaatskleur: hoe bleker en grauwer, dus hoe minder bloed in het hoofd, hoe meer bloed de benen voor zich opeisen in de krankzinnigheid van de inspanning. Bleekheid betekent dat de rek er uit is. Eén demarrage van de concurrentie en de boeken kunnen dicht. (Er bestaat ook een grauwsluier die aan de dood verwant is. Die kom je in een kopgroep niet tegen. Net voor de bezemwagen bevinden zich deze maskers.)
Wielrenners in de koers bestuderen elkaar op soortgelijke wijze. ‘Bestuderen’ is niet helemaal het goede woord. Van een denkproces is geen sprake. Het is eerder ‘zien’. In een flits. Een intuïtief of instinctmatig zien. De beslissing tot een demarrage is niet het product van een redenering, het is een impuls. Alleen de superman bezit de kalmte en de overmacht om iets van een strategie te bedenken.
Niets menselijks is een wielrenner vreemd. Strijden in een kopgroep is als het voeren van zakelijke besprekingen. Bluf en simulatie worden beleden zowel met de mond als met het lichaam. Als een coureur als een zoutzak op zijn zadel hangt en klaagt over krampjes, wil dat niet direct zeggen dat de kaars uitdooft. Geloof een wielrenner pas als hij als een naakt vogeltje in het vacuüm achter de kopgroep spartelt. Een niet gering aantal koersen is gewonnen door de beste toneelspeler.
Sommige wielrenners zijn onpeilbaar. Altijd een makkelijke tred. Ze winnen of ze lossen in grootse stijl.
Gisteren kwam de meteropnemer van Essent de meterstanden van gas, water en elektriciteit noteren. Of ik niet terugverlangde naar de actieve periode, vroeg hij. Neen, heimwee heb ik niet. Nooit gehad ook. Genoeg zure regen gezweet. Laat anderen het nu maar opknappen. Toch blijft het feit dat ik nog altijd met een been in het verleden sta. Ook voor mij blijft het adagium geldig: eens een wielrenner, altijd een wielrenner. Ik lijd aan een niet te genezen beroepsdeformatie: ik denk nog altijd met mijn benen.
Wanneer het peloton als een bonte sliert door de Franse landschappen trekt, dan herken ik die landschappen, ik herinner me ze, ik voel ze. En ik herken, herinner en voel met mijn benen. Zien jullie wel wat van de omgeving, werd me vroeger vaak gevraagd. Natuurlijk stapt een wielrenner onderweg niet af om op zijn gemak van een machtig vergezicht te genieten. Toch houd ik staande dat een wielrenner veel meer opneemt dan Jan met de caravan in de Vercors (die bovendien een fotocamera nodig heeft om later de vakantieherinneringen op te roepen).”

 
Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.

Die heiligen drei Könige (August Wilhelm Schlegel)

Bij het feest van Driekoningen

 


De aanbidding van de Drie Koningen door Albrecht Dürer, 1504

 

Die heiligen drei Könige

Aus fernen Landen kommen wir gezogen,
Nach Weisheit strebten wir seit langen Jahren,
Doch wandern wir in unsern Silberhaaren,
Ein schöner Stern ist vor uns her geflogen.

Nun steht er winkend still am Himmelsbogen:
Den Fürsten Judas muss dies Haus bewahren.
Was hast du, kleines Bethlehem, erfahren?
Dir ist der Herr vor allem hoch gewogen.

Holdselig Kind, lass auf den Knien Dich grüßen!
Damit die Sonne unsre Heimat segnet,
Das bringen wir, obschon geringe Gaben.

Gold, Weihrauch, Myrrhen liegen Dir zu Füßen,
Die Weisheit ist uns sichtbarlich begegnet,
Willst Du uns nur mit einem Blicke laben.

 

 
August Wilhelm Schlegel (5 september 1767 — 12 mei 1845)
Hannover, de geboorteplaats van August Wilhelm Schlegel

 

Zie voor de schrijvers van de 6e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

250 jaar August Wilhelm Schlegel, Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Ward S. Just, Heimito von Doderer, Rachid Boudjedra, Peter Winnen

De Duitse literatuurcriticus, dichter, schrijver en verrtaler August Wilhelm Schlegel werd geboren in Hannover op 5 september 1767. Dat is vandaag precies 250 jaar geleden. Zie ook alle tags voor August Wilhelm Schlegel op dit blog

Zueignung des Trauerspiels Romeo und Julia

Nimm dieß Gedicht, gewebt aus Lieb’ und Leiden,
Und drück’ es sanft an deine zarte Brust.
Was dich erschüttert, regt sich in uns beiden,
Was du nicht sagst, es ist mir doch bewußt.
Unglücklich Paar! und dennoch zu beneiden;
Sie kannten ja des Daseins höchste Lust.
Laß süß und bitter denn uns Thränen mischen,
Und mit dem Thau der Treuen Grab erfrischen.

Den Sterblichen ward nur ein flüchtig Leben:
Dieß flücht’ge Leben, welch ein matter Traum!
Sie tappen, auch bei ihrem kühnsten Streben,
Im dunkel hin, und kennen selbst sich kaum.
Das Schicksal mag sie drücken oder heben:
Wo findet ein unendlich Sehnen Raum?
Nur Liebe kann den Erdenstaub beflügeln,
Nur sie allein der Himmel Thor entsiegeln.

Und ach! sie selbst, die Königin der Seelen,
Wie oft erfährt sie des Geschickes Neid!
Manch liebend Paar zu trennen und zu quälen
Ist Haß und Stolz verschworen und bereit.
Sie müßen schlau die Augenblicke stehlen,
Und wachsam lauschen in der Trunkenheit,
Und, wie auf wilder Well’ in Ungewittern,
Vor Todesangst und Götterwonne zittern.

Doch der Gefahr kann Zagheit nur erliegen,
Der Liebe Muth erschwillt, je mehr sie droht.
Sich innig fest an den Geliebten schmiegen,
Sonst kennt sie keine Zuflucht in der Noth.
Entschloßen sterben, oder glücklich siegen
Ist ihr das erste, heiligste Gebot.
Sie fühlt, vereint, noch frei sich in den Ketten,
Und schaudert nicht bei Todten sich zu betten.

Ach! schlimmer droh’n ihr lächelnde Gefahren,
Wenn sie des Zufalls Tücken überwand.
Vergänglichkeit muß jede Blüth’ erfahren:
Hat aller Blüthen Blüthe mehr Bestand?
Die wie durch Zauber fest geschlungen waren,
Löst Glück und Ruh und Zeit mit leiser Hand,
Und, jedem fremden Widerstand entronnen,
Ertränkt sich Lieb’ im Becher eigner Wonnen.

Viel seliger, wenn seine schönste Habe
Das Herz mit sich in’s Land der Schatten reißt,
Wenn dem Befreier Tod zur Opfergabe
Der süße Kelch, noch kaum gekostet, fleußt.
Ein Tempel wird aus der Geliebten Grabe,
Der schimmernd ihren heil’gen Bund umschleußt.
Sie sterben, doch im letzten Athemzuge
Entschwingt die Liebe sich zu höherm Fluge.

Dieß mildert dir die gern erregte Trauer,
Die Dichtung führt uns in uns selbst zurück.
Wie fühlen beid’ in freudig stillem Schauer,
Wir sagen es mit schnell begriffnem Blick:
Wie unsers Werths ist unsers Bundes Dauer,
Ein schön Geheimniß sichert unser Glück.
Was auch die ferne Zukunft mag verschleiern,
Wir werden stets der Liebe Jugend feiern.

 
August Wilhelm Schlegel (5 september 1767 — 12 mei 1845)
Portret door Johann Friedrich August Tischbein, rond 1800

Lees verder “250 jaar August Wilhelm Schlegel, Marcel Möring, Herman Koch, Jos Vandeloo, Margaretha Ferguson, Ward S. Just, Heimito von Doderer, Rachid Boudjedra, Peter Winnen”